No* 10 Vrijdag 8 Maart 1935 49e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOQRDS. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A, C HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. cL ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.-. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 ROEMEN IN HET KRUIS. I. Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus door welken de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld. Galaten 6:14. Als het van één mensch heeft gegolden, dat het kruis van Christus stond wel waarlijk in het centrum van zijn leven, dan toch zeker wel van den apostel Paulus. En juist met hem moest er zoo heel veel gebeuren, vóór 't zoover kwam. Had hij dan niet den tijd in zijn leven gekend, waarin hij meende Gode een dienst te doen door als een razende te vervolgen degenen, die geloofden in den gekruisten Christus, die den Joden een ergernis was Tot hem, m.n. op de weg naar Damascus, de heerlijkheid van Jezus Christus tot een le vende werkelijkheid werd, de groote werkelijk heid van zijn leven Jezus, Dien hij vervolgde, Jezus van Nazareth, Hij was de eeuwenlang- beloofde Messias, de Gezalfde Gods. Dezelfde Jezus, Die eenmaal zijn ergernis op wekte, wordt nu Degene, Die hem redt van den dood en voor Wien Paulus nu voortaan alleen maar leven zal, in de overgave van al zijn krach ten. En dat vreeselijke, ergerlijke, dwaze, schan delijke kruis, dat zal nu voortaan het leven van Paulus beheerschen. Daarover zal hij het altijd en altijd maar weer hebben. Zooals hij het aan de gemeente te Corinthe schreefIk heb niet voorgenomen iets te weten onder U, dan Jezus Christus en Dien gekruisigd. Feitelijk precies hetzelfde zegt hij aan het slot van zijn brief aan de Galatiërs, dat hij er met eigen hand aan heeft toegevoegd vanwege zijn belangrijkheid. Immers, er waren dwaalleeraars opgestaan, die de Christenen weer wilden bren gen onder het juk van de wet en die m.n. be weerden, dat de besnijdenis noodzakelijk was tot zaligheid. Door zich te laten besnijden, zou den ze den Romeinen ook zand in de oogen strooien en de ergernis van het kruis van Chris tus bedekt worden. Zoo zouden ze ook zelf aan de vervolging kunnen ontkomen. Die dwaal leeraars zouden er zich dan ook op kunnen be roemen, dat de menschen dan toch maar naar hen geluisterd hadden en gedaan, datgene, waar op zij aandrongen (zie vs. 12 en 13). Daartegenover nu zegt Paulus in vs. 14 Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen, anders dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus, waardoor (dat is beter, dandoor welken) de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld. De tegenstelling is duidelijk Paulus heeft een betere roem, dan de dwaalleeraars, tegen wier invloed hij zoo ernstig waarschuwt. Waarin be staat zijn roem In datzelfde kruis, waarvan zij de ergernis trachten weg te werken, 't Kruis van Christus, daaraan hangt 't voor hem alles en alles, 't heil van heel de wereld, ook zijn eigen heil. In dit woord wil Paulus ook ons leeren, dat wij alléén maar hebben te roemen in het kruis van Christus. Maar, waarin bestaat dat roemen? Om dat goed te verstaan, moeten we de betee- kenis van dat woord eerst eens nagaan in het gewone, dagelijksche leven. Waarin roemt de mensch Waarop beroemt zich de moderne mensch Wat vervult hem ge heel Waarmee of met wien dweept hij roe mend En waaruit komt heel die neiging om te roemen en te dweepen voort Achdat is een gevolg van de leegte van 's menschen wezen. Ze komt voort uit de alge- meen-menschelijke behoefte naar een voorwerp, waarin we kunnen opgaan. In heel die matelooze neiging van den modernen mensch naar 't roe men in iets of in iemand, schuilt nog een belij denis van eigen ongenoegzaamheid. Hoe lceger een mensch in zichzelf is, met des te meer gretig heid grijpt hij aan, de gelegenheid om te roemen in een mensch, dien hij groot vindt, of wat dan ook. Zóó beschouwd, kan ons dan ook heel veel leeren dat onmatige gedweep met sport- en lucht-helden in onze dagen. Hoe leeg moet het er uit zien in de zielen dergenen, die tot kook hitte worden opgevoerd, als ze maar juichen kunnen in een mensch, die op een of andere manier een grootsche prestatie verrichtte. En ge moet die menschen eens aanzien heel hun ziel stroomt uit naar het voorwerp van hun vereering. Een alles-overbruischende geestdrift vervult ze. Er zijn geen woorden te vinden om uitdrukking te geven aan het gevoel, dat ze be zielt. In het roemen spreekt de ziel zich dan ook uit en legt ze haar levensbelijdenis af. Dat wil ook zeggen, dat men daarin lijdeüjk wordt te genover het voorwerp van zijn roemen, men laat zich daardoor geheel beheerschen. In het roemen viert de ziel des menschen zich op 't hoogste uit. Welnu, zóöals de wereld roemt in menschen en dingen, die zij roemwaardig vindt, om er dan ook geheel van vervuld te zijn, zóó moet een Christenmensch roemen, alléén en uitsluitend, in het kruis van Christus. D.w.z. van dat kruis en natuurlijk dan m.n. van Hem, Die zich daar aan heeft laten hangen, moet ons leven, ons hart, onze ziel, ons denken, spreken, doen vol, ver vuld zijn. Daarvan moet ons leven overstroo- men, zoodat wij er, in geestdrift, eenvoudig niet van kunnen zwijgen. In Paulus' stem, die hier tot ons doordringt, is de metalen klank van iemand, die overwonnen heeft en heerlijk zeker is van zijn zaak. In zijn woord spreekt zich ook uit, al de rust van het leven, dat tot zijn eigenlijke doel gebracht is. Hier is geen ziels-leegheid aan het woord, hier dweept en streeft, jaagt en zoekt de mensch niet meer. Neen, wie waarlijk leerde knielen voor den Christus der Schriften, Die op Golgotha stierf, die roemt, d.i. die juicht, omdat hij ge looft, die jubelt, omdat zijn ziel gevonden heeft, wat haar voor eeuwig kan doen rusten en ook verzadigen. Het is dat kruis van Christus, dat alleen maar de schreiende leegte, de bittere armoe, de koorts achtige onrust van ons leven stillen, wegnemen, vervullen kan. O, als wij allen waarlijk al het andere verre van ons wierpen, waarin menschen roemen kun nen, en dan leerden roemen alléén en uitsluitend in het kruis van onzen Heere Jezus Christus, als wij voor dat ideaal eens waarlijk in gloed geraakten, wat zou dan ons leven heerlijk, sterk, rustig zijn en wat zou er een kracht van ons uitgaan op onze omgeving Onze Vader, Die in de Hemelen is, lèère het ons, méér en méér B.o.Z. Le C. A. W. F. IDENBURG. f Ook in onze Kerkbode mag niet ontbreken een woord ter gedachtenis van den pas ontslapen Christen-Staatsman Idenburg en dan in over eenstemming met den aard van ons blad. Gedenken willen we hem hier als den oot- moedigen, maar ook getrouwen en onverschrok ken belijder van den Naam van den Heere Jezus Christus. Tot wat hooge waardigheden werd hij geroepen Niet alleen was hij herhaalde malen Minister, maar ook gouverneur-generaal van Nederlandsch Oost-Indië. En helaas wordt wel eens gezien, dat de klaarheid en getrouwheid in het belijden van Jezus' Naam afneemt naarmate de waardigheid toeneemt. Alzoo was het niet bij hem. Ook toen hij als onderkoning van Indië fungeerde bleef hij dezelfde Christus-belijder, die hij voorheen geweest was. Daarom werd hij eens smadelijk genoemd ,,de dweper op den troon van Buitenzorg". Maar in dien smaad stel de hij, door genade, zijn eere. En wat een on berekenbare zegen is er alzoo van hem, door dat trouw belijden uitgegaan, hier én niet minder in Indië. En dezen Christus-belijder willen we ook ge denken als een kerkelijk man, die onze Gerefor meerde Kerken liefhad en die ook in de kerk Christus beleed, omdat hij in de kerk zag een instelling van Christus. Hij zag in de kerk niet een instituut, dat dienst moet doen om subjectieve religieuse behoeften te bevredigen en dat men dus verlaten kan wan neer men die behoeften niet bevredigd ziet, maar in de kerk eerde hij de ambten, die Christus als Koning der Kerk heeft gegeven, en haar taak, het Woord Gods verkondigen, niet naar den subjectieven maatstaf van het eigen gevoel, maar naar den objectieven maatstaf van het Woord Gods. Zijn vreugde vond hij in het dienen van God naar Zijn Woord. Tot dat dienen werd hij dan ook bereid ge vonden, toen hij geroepen werd om te dienen in 't ambt van ouderling in de Gereformeerde Kerk te Batavia. En dat wel in een tijd, dat tot die kerk alleen maar behoorden de zeer een- voudigen, voor een groot deel Indo-Europeanen. Hoe heel anders deed Idenburg dan vele anderen van eenigszins hoogere maatschappelijke positie, die vaak wel sterk zijn in het critiseeren van de kerk, waartoe ze toch zelf behooren, maar die weigeren mee te arbeiden, dat de kerk be antwoorde aan haar hooge roeping. Ze vinden het dan wat beneden hun waardigheid de kerk te dienen en zoeken hun waardigheid hierin te laten uitkomen, dat zij zoo goed weten, hoe het eigenlijk zou moeten zijn. Maar Idenburg zag het als een voorrecht, dat hij de kerk mocht dienen, omdat hij alzoo zijn Heere mocht dienen. En in dien dienst gaf hij zich om ook huisbezoek te doen en, toen die kerk vacant werd, leidde hij ook de catechisaties. Zoo blijft de nagedachtenis van dezen man, die een broeder onder de broederen wilde zijn, onder ons in hooge eere en moge die nagedach tenis velen prikkelen zijn voorbeeld te volgen. Was het dan zóó, dat deze Christen-Staatsman op de hoogste plaats zich de belijdenis van Chris tus niet schaamde, bleef hij een ootmoedig die naar van zijn Zaligmaker, die hem kocht en zich tot een eigendom maakte, hij was ook een man des gebeds. In het persoonlijk woord, dat Dr. Colijn in ,,De Standaard" van Vrijdag 1 Maart aan zijn ontslapen vriend wijdde, treft wel 't meest het slot, waarin deze andere Christen-Staatsman zei, dat men merkt, dat hij het in ontroering uitspreekt, gewaagt van de voorbede van dezen zijn vriend voor hem en zijn arbeid. ,,Ik ben er van verzekerd, dat tot aan het uur van zijn ster ven toe geen dag is voorbijgegaan, waarin hij mij en mijn arbeid niet in den gebede heeft ge dacht". Eenzelfde getuigenis over dat priesterlijk werk gaf de zoon, Dr. P. J. A. Idenburg, toen hij aan het graf er over sprak, hoe zijn vader da gelijks het Vorstelijk Huis en met name de Ko ningin in zijn gebeden gedacht. En dat hij groote beteekenis hechtte aan het gebed, komt ook treffend uit in het artikel van zijn hand over de Vrije Universiteit, dat reeds eenige weken gezet was om het in de Kerkbode op te nemen, maar dat telkens, om plaatsgebrek, moest overstaan, maar dat we nu hieronder op nemen. We hopen, dat men dat artikel met groote aandacht zal lezen en dat het de vrucht moge dragen, die de schrijver er van hoopte. We willen ons gedachteniswoord besluiten met het woord door den zoon gesproken aan het graf van zijn vader ,,Ik wil deze plaats niet verlaten, zonder openlijk uit te spreken dat de grondtoon van ons aller hart is een van groote dankbaarheid voor wat God ons in onzen vader heeft gegeven, vooral hiervoor dat hij ons den weg gewezen heeft naar den Vrede en de Za ligheid". Bij de belijders van den Naam van Christus is groote dankbaarheid voor het vele goede, dat God ons in den Christen-Staatsman Idenburg wilde schenken. Blijve zijn leven en sterven een lichtend baken om nog velen den weg te wijzen naar den vrede met God en de zaligheid door onzen Heere Jezus Christus. HEIJ. DE VRIJE UNIVERSITEIT. Het is al een paar jaren geleden, dat ik een stukje schreef, waarin ik aandrong op het ver meerderen der bijdragen voor de Vrije Univer siteit. De crisis teekende zich toen al scherp af en de inkomsten onzer Stichting begonnen terug te loopen. Naar aanleiding van wat ik toen schreef ontving ik verschillende brieven van lezers. Sommigen deelden mij mede, dat zij hunne bijdrage wilden verhoogen anderen legden mij uit dat het hun met het oog op den stand hun ner eigen inkomsten onmogelijk was om hunne contributie te vermdeeren. Ik was voor die bewijzen dat men gelezen had wat ik schreef dankbaar. Ook daarvoor dat mij bleek dat ik van enkelen het geweten had ge raakt. 'k Hoop dat wat ik nu schrijven wil een even goede ontvangst moge vinden. Thans is niet mijn doel om aan te dringen op het verhoogen der bijdragen voor de Vrije Uni versiteit. 't Is nu toch wel van algemeene bekend heid dat krachtiger geldelijke steun dringend noodig is.; deels tengevolge van den invloed der tijdsomstandigheden, deels tengevolge van den grooten zegen, dien wij ontvangen in den onge- dachten bloei van de vierde de natuurkun dige faculteit, die groote kosten veroorzaakt. Dit alles is reeds zoo vaak op allerlei wijze uit eengezet, dat we mogen aannemen, dat ieder die maar eenigszins meeleeft, het weet. Zoodat het niet noodig is, dat ik daarover uitweid. Er is trouwens iets anders dat mij zorg geeft nog meer zorg dan de behoefte aan versterking van de financiën. Als deze zorg van mij genomen kon worden, zou naar mijne overtuiging het geldelijke vraagstuk tegelijk zijn opgelost. Mijn zorg is, dat bij niet zoo weinigen het gebed voor de Vrije Universiteit verkilt en ver flauwt. Alleen daardoor toch kan ik verklaren dat onze Stichting, die zulk een goede gave van den Heere aan ons volk is, zooveel „stroom te gen" heeft in dezen strijd. Ik mag haar thans bijna twaalf jaren als Directeur dienen onder dat twaalftal waren moeilijke jaren, maar ik herinner er mij geen, waarin ik zooveel verlies aan liefde waarnam als thans. Soms, als ik kennis neem van de klachten en verwijten, die aan het adres van de V.U. worden gemompeld of uitge sproken of geschreven of ook wel gedrukt, krijg ik den indruk alsof de overheden cn machten en boosheden, waarvan sprake is in Efeze VI: 12 een geconcentreerden aanval op onze Stichting ondernemen. Te verwonderen zou dit niet zijn, want terecht kunnen zij in die Universiteit een geweldigen vijand zien. De generatie, die thans in ons volksleven en in onze pers den toon aangeeft, heeft den tijd niet gekend, waarin de Universiteit nog niet be stond of nog in de eerste periode van haar groei verkeerde. Zij is geneigd dat bestaan als iets vanzelfsprekends te beschouwen en het daarom minder te waardeeren. De zegen wordt minder gevoeld men is er aan gewend. En daarom wordt er ook minder voor gedankt en voor ge beden. Zoo denk ik dat vrije baan gemaakt werd voor den geest van critiek, die verwoestend en afbrekend en verkillend om zich heengrijpt en Gods werk in deze Stichting ondermijnt. Hoe is het anders te begrijpen dat met zooveel liefde loosheid wordt opgesomd wat al dan niet terecht aanleiding tot critiek geeft in het ge drag van sommige studenten of in handelingen van eenige professoren of in de houding van sommige leden van de bestuurscolleges en dat daarin aanleiding wordt gevonden om den steun, die men op eene of andere wijze vele jaren lang heeft verleend, in te trekken Aldus iets doende, dat, werd het op ruime schaal nagevolgd en dit moet men toch hopen als men iets goeds doet dadelijk de vernietiging der Universiteit zou tengevolge hebben in plaats van den rech ten en broederlijken weg te gaan om te komen tot wegruimen van wat men een misstand acht en vooral, in plaats van zich tot den Troon der Genade te wenden, opdat de Stichting, die Gods eere bedoelt en zoekt, gezuiverd worde van dat gene wat men als een gevaar voor dat hooge bedoelen beschouwt. Niet alle critiek is billijk. Ik spreek niet van de critiek van hen, die principiëele tegenstanders zijn maar van hen die met den grondslag in den opzet der V.U. instemmen. Ook van hen hoort men vaak ongerechtvaardigde, soms wel klein zielige critiek dikwijls vrucht van onvoldoende of verkeerde voorlichting of van onjuist inzicht. Ook in hunne aanmerkingen wordt wel de toon der liefde gemist. Maar ik neem gaarne aan dat een deel der critiek billijk is en geboren wordt uit ware liefde voor de V.U. en uit zorg voor haar ongerept en onverzwakt voortbestaan. Met die critiek moet gerekend worden en zal zooveel mogelijk gerekend worden, indien zij ter plaatse wordt gebracht waar zij behoort. Maar van hen, die deze critiek oefenen mag dan ook worden verwacht, dat zij hun gebed voor de V.U. ver menigvuldigen en verwarmen en dat zij in de wijze waarop zij hunne klachten uiten, iets van de liefde doen voelen, die hen drijft. Wij die de taak hebben om het welzijn van deze Stichting te bevorderen, moeten de grieven die uitgesproken worden onderzoeken en, als ze juist worden bevonden, er ons onder verootmoe digen. Maar allen die met ons iets verstaan van de onuitsprekelijke genade, die God ons door het geven van onze Universiteit bewees, hebben de roeping om haar trouwer dan ooit in het ge bed te dragen, opdat zij tegen de donkere mach ten, die haar belagen en die zich soms be dienen van kinderen Gods, zonder dat deze zelve het vermoeden moge staan, met lendenen, die omgord zijn met de waarheid, beschermd door het borstwapen der gerechtigheid, beveiligd door het schild des geloofs, gewapend met het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord. Tot dat gebed der liefde voor de Vrije Uni versiteit roep ik alle bezwaarde en alle onbe zwaarde broeders en zusters met grooten aan drang op, opdat door Gods genade de donkere wolken mogen scheuren en het licht door de nevel moge breken. November 1934. A. W. F. IDENBURG.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1935 | | pagina 1