FEUILLETON
KLATERGOUD
ZENDING.
KERKNIEUWS.
leiding de wijsheid en voorzichtigheid, met ernst
en vastheid gepaard, waarmee men alle zaken
behandelde en betuigde ,,Ik kan wel zeggen
het gaat er Sion wel zij strijden en overwinnen
in kerk en school"'.
Nog een kerkelijke vergadering, ofschoon van
anderen aard mocht hij bijwonen. In dezelfde
Julimaand waren de examens aan de Theol.
School te Kampen, en ook daar was hij tegen
woordig. Tien studenten deden het candidaats-
examen en slaagden allen. Twee van hen trok
ken bijzonder zijn aandacht als jonge mannen
van wie hij groote verwachting koesterde. Het
waren de studenten J. A. de Vos en A. Steketee.
't Is later wel gebleken, dat hij zich niet vergist
had. Het waren professoren in den dop. De
eerste is naar Amerika getrokken en jong ge
storven. De ander heeft zijn rijke gaven mogen
wijden aan de Theol. School van 18721882,
helaas te kort. Doch de winst is voor de ker
ken niet uitgebleven. Mee onder zijn leiding zijn
kloeke mannen gevormd, als P. Biesterveld, Dr.
A. Brummelkamp, A. de Geus, J. D. van den
Munnik e.a. Het was voor Van der Meulen een
genot die examens bij te wonen. ,,De kerk'
zoo schreef hij, „wordt hier krachtig, dewijl zij
naast God, op de wetenschappen het oog heeft".
Hij preekte des Zondags te Kampen over 1 Cor.
3 21b. „Alles is uwe", en wees met ernst op
den rijkdom van Gods kerk, die ook hier open
baar werd in de Theol. School met hare pro
fessoren.
Vele plaatsen waar hij vroeger gewoond en
gewerkt had bezocht Van der Meulen, en t was
hem overal goed, zooals hij 't zelf noemde „over
al feest". Hij vond oude en nieuwe kennissen
en mocht met vreugde ondervinden, wat Groene-
wegen zong
„Al komt het volk uit verre landen
„De harten smelten samen in".
Waar hij kwam stroomden de kerken vol,
vooral in Ter Neuzen, Axel en Zaamslag. Toen
hij in Ter Neuzen preekte had hij den Burge
meester, de Wethouders, met nog twee leden
van den Raad onder zijn gehoor. Wat een om
keer. In vroeger jaren was het de Burgemeester
van Ter Neuzen, die de politie tegen hem af
zond. En nu waren ze zelf onder zijne prediking
en tot laat in den nacht zaten ze mee in het
midden der broederen om te hooren als hij van
Gods wondere leiding verhaalde.
En zou hij Goes vergeten, de plaats waar
weleer zijn veldheerstent stond, waar zijn krijgs
plannen werden gemaakt en van waar hij uit
toog ter overwinning Was hem goed ook
daar in den kring van oude vrienden en geest
verwanten te zijn. Hier mocht hij vooral er
varen, dat geen duivel of geweld, geen zeeën
of afstanden de banden konden verbreken, die
God gelegd had.
Ook te Goes zou hij den kansel betreden en
daar bleek weer de hem eigen gevatheid in de
keuze van een tekstwoord, die zijn prediking
dikwijls zoo aantrekkelijk maakte. Toen hij in
1847 de gemeente Goes verliet, nam hij afscheid
met de woorden Hand. 20 25 „En nu, ziet, ik
weet dat gij allen, waar ik doorgegaan ben pre
dikende het Koninkrijk Gods, mijn aangezicht
niet meer zien zult". Herinnerend aan dat af
scheidswoord, vroeg een broeder hem „Maar
Dominé hoe zult ge dat nu maken, nu ze u
toch weer zien?" „Dat zult ge Zondag hooren",
zei hij. En toen hij des Zondags optrad, deed
hij als zijn tekstwoord hooren Job 8 9a „Want
wij zijn van gisteren en weten niet". „Dat
maakt", zeide hij, „alles goed, van hetgeen ik in
mijn afscheidswoord in 1847 gezegd heb."
Voor hij Nederland verliet bracht hij ook nog
een bezoek aan Broeder A. van Schelven, die
in België evangeliseerde onder de Roomschen
en een kleine schare van geloovige protestanten
om zich heen verzamelde en preekte daar over
Luc. 1232 „Vreest niet, gij klein kuddeke,
want het is des Vaders welbehagen ulieden het
Koninkrijk te geven".
15 September was de dag waarop hij zijn ge
boortegrond weer zou verlaten, 't Was weer
een zwaar afscheid, maar toch met grooten dank
aan God voor het vele goede hier genoten. Van
uit Rotterdam, was ook nu weer de afvaart.
Aan den vooravond van zijn vertrek woonde
hij nog een samenkomst bij in de Hervormde
Kerk. Treffend zong een zangkoor daar:
Ruwe störmen mogen woeden
Alles om mij heen zij nacht.
God, mijn God zal mij behoeden
God houdt voor mijn heil de wacht.
't Klonk hem als een profetie in de ooren van
DOOR
H. KINGMANS
13)
„Dat pleit natuurlijk voor je broederliefde",
zeide zij op warmen toon. „En ik hoop van gan-
scher harte, dat ik mij vergis. Maar mijn ver
moeden kan ik nog niet prijs geven. Ik zou
gaarne zekerheid hebben. Het beste is, dunkt mij,
met Martha te praten."
Tjaard wilde dat niet tegengaan. Omdat hij
met stellige zekerheid wist, dat het zijn vrouw
niet was te doen, om zich in eens anders zaken
te mengen. En ook niet om ijdele, ongezonde
nieuwsgierigheid te bevredigen. Haar doel was
zuiver en alleen, om te weten te komen, hoe de
vork aan den steel zat, teneinde daarna de ge
sloten Martha, die, naar de overtuiging zijner
vrouw, leed, te raden of te troosten. En voor
dat edele motief zwichtte hij.
„Maar doe het dan heel voorzichtig hoor,
Truus", ried hij haar aan. „Forceer niet. Want
daarmee kun je alles bederven."
„Ja, ja, ik zal het met beleid doen. Als ik
bemerk, dat Martha, om welke reden dan ook,
niet spreken wil, dan dring ik er niet op aan
en moet zij het zelf weten."
Hij was gerustgesteld. En hij piekerde over
Heino. Hij kon zich eenerzijds niet voorstellen,
dat deze gehandeld had, als zijn overigens scherp
zinnige en fijne opmerkingsgave bezittende vrouw
een stormachtige reis. En waarlijk de overtocht
viel zwaar en was vol van gevaar door hevige
stormwinden. Maar telkens als de gevaren zich
verhieven greep hij moed uit dat lied des be-
trouwens. Hij wist zich ook aan deze en aan
gene zijde van den oceaan, door velen gedragen
op de vleugelen des gebeds. En dat lied is hem
bijgebleven tot het einde van zijn leven, ook
de tweede helft van dat couplet. In de laatste
jaren, toen hij zijn ambtelijk werk al neergelegd
had, hoorde men gedurig van hem, terwijl hij
in zijn kamer op en neer liep
„Moet ik lang Zijn hulp verbeiden,
„Zijne liefde blijft mij leiden
„Door een nacht, hoe zwart, hoe dicht,
„Voert Hij mij in 't eeuwig licht."
F. STAAL Pz.
den Haag, Januari 1935.
Amice
Na het praatje over onze Hollandsche scho
len, die alle van een Schoolvereeniging uitgaan,
ga ik nu wat vertellen over onze Zendingsscho
len, dat zijn die scholen, die door de Zending
opgericht en bekostigd worden. Het zijn er 10
in 't geheel en wel de volgende in Blondo,
Djamblangan, Glagahombo en Magelang zijn
volksscholen dat zijn scholen met drie klassen,
waar het onderwijs gegeven wordt door inh'eem-
sche onderwijzers, die een eenvoudige opleiding
genoten hebben. Jongens, die een 5 klassige la
gere school doorloopen hebben en daarna een
2-jarige cursus hebben gevolgd voor volksonder
wijzer mogen op zulke schooltjes onderwijs ge
ven. Toch hebben we op veel van die schooltjes
onderwijzers, die aan onze Keucheniusschool
opgeleid zijn. Op deze Keucheniusschool, die in
Djokja staat, werden onderwijzers opgeleid met
hoogere bevoegdheden dan de zooeven genoemde
volksonderwijzers de luidjes van de Keuchenius
school moeten 4 jaar studeeren eer ze het ge-
wenschte diploma hebbenmaar omdat door
allerlei ingrijpende bezuinigingsmaatregelen van
de Regeering er een teveel is aan onderwijzers
die van de Keucheniusschool afkomstig zijn,
worden zij zoo mogelijk geplaatst aan een volks
school met drie klassen. Misschien krijgt ge nog
het best een indruk van het primitieve karakter
dezer volksscholen als ik U vertel, dat hun be
ginsalaris 120 per jaar bedraagt en hun maxi
mum plm. 300 per jaar. Van deze bedragen
moeten zij dan een huisje huren en hun gezin
onderhouden. Aan hun zorg worden maximaal
60 leerlingen toevertrouwd eerst als het leer
lingenaantal boven de 60 klimt, mag er een
tweede onderwijzer aan worden toegevoegd. Ge
begrijpt, dat scholen met drie klassen, waarin
plm. 60 leerlingen zitten, geleid door één onder
wijzer met geringe bevoegdheden nu niet zoo
veel kunnen beteekenen. Ze bedoelen dan ook
alleen maar de allernoodzakelijkste kennis van
lezen en rekenen en aardrijkskunde bij te brengen.
Een tweede soort scholen heet vervolgscholen.
Van deze vervolgscholen hebben we er 5, n.l.
te Blondo, Magelang, Djoema, Tingit en Kedoe.
Op deze scholen worden als leerling aangeno
men, die een gewone volksschool met goed ge
volg hebben afgeloopen en nu lust hebben om
nog een beetje meer te leeren. Ze zijn dus een
vervolg van onze volksscholen. Deze vervolg
scholen hebben 2 of 3 klassen en de lessen wor
den gegeven door onderwijzers, die afkomstig
zijn van de Keucheniusschool en die door hun
4-jarige opleiding meer bevoegdheid en meer
kennis hebben verkregen dan de gewone volks
onderwijzers. Vroeger spraken we ook nog van
Standaardscholen, maar die zijn practisch ge
sproken verdwenen en ik zal U niet vermoeien
met mededeelingen over allerlei maatregelen der
regeering, die aan het bestaan van Standaard-
scholen een einde hebben gemaakt.
Behalve deze scholen hebben we in Parakan
dan nog een niet-gesubsidieerde Maleisch-Chi-
neesche school, waar ook eenig onderwijs ge
geven wordt in 't Hollandsch.
Hiermede heb ik U een uitvoerig overzicht
gegeven van alle soorten scholen, die we op het
Magelangsche Zendingsterrein hebben.
Van al deze soorten scholen, was het nu
vaak het moeilijkst om een eenvoudige volks
school in het leven te roepen. De oprichting van
een dure Holl. Jav. school en het in stand hou
den van zoo'n school was in den regel veel
makkelijker wanneer de Regeering maar een
maal de behoefte aan zoo'n Holl. Javaansche
vermoedde. Maar aan den anderen kant, Heino
had meermalen, verleden jaar herhaaldelijk, ge
zegd, dat ook hij gaarne een eigen zaak wilde
hebben. Hij had het zijn broer afgeraden, 't Was
beter als ondergeschikte een goede positie te
hebben, dan te dragen het risico van een eigen
zaak, vooral als geen kapitaal ter beschikking
stond. Hij kon er uit eigen ervaring over mee
spreken. Maar als bij Heino die wensch leefde
en sterker werd, dan kwam de geldkwestie en
dan kon het vermoeden van zijn vrouw juist
zijn, dat hij volgen wilde het voorbeeld van den
Amsterdamschen filiaalchef, die een vrouw met
geld trouwen ging. Waarbij de liefde mogelijk
niet eens in het geding kwam
Des Zondagsmiddags waren mevrouw Heere-
ma, Heino en Martha de gasten van Tjaard en
Truus en na kerktijd keerden zij in Helpman
terug, om er den avond verder door te brengen.
Truus zag aan Martha, dat deze nog niet op
dreef was. Ook bespeurde zij zeer wel, dat Heino
Martha ontweek. Hij richtte den ganschen avond
niet rechtstreeks het woord tot haar. Wel zijde
lings. Trouwens, Tjaard en Truus betrokken
haar wel in de gesprekken.
Truus had al eens gezocht naar een gelegen
heid, om Martha alleen te spreken. Maar zij
vond die niet. Bovendien had zij het wat druk
gehad, omdat het dienstmeisje dien dag ziek ge
worden was.
„Ik moet morgenmiddag naar Leeuwarden",
zei Heino in den loop van het gesprek. „Moeder
gaat mee, om een oude kennis op te zoeken."
school had willen erkennen en subsidie voor
zulke scholen toezegde, dan behoefden we ons
niet bevreesd te maken over den toeloop van
leerlingen en evenmin over de finantiën. Want
onmiddellijk na de opening was er een sterke
toeloop van leerlingen, zoodat weldra in de eer
ste klas niet meer aangenomen kon worden en
het schoolgeld van plm. 36.per jaar en per
kind was voldoende om met de subsidie de ex
ploitatie te bekostigen. We hebben onlangs eens
nagegaan hoe veel kinderen de school bezochten,
wier ouders minder inkomen hadden dan 50.
per maand en toen bleek, dat een groot aantal
der ouders nog geen inkomen hadden van 20.
per maand en men moest er zich over verwon
deren, dat van zulke lage inkomens toch nog
3.per maand en meer werd afgezonderd om
de kinderen Hollandsch te laten leeren. Maar
de oprichting van eenvoudige volksschooltjes
heeft heel wat meer voeten in de aarde. Als er
in een desa zoo'n volksschool opgericht wordt,
komen daar heel wat menschen voor in de weer.
De schoolopziener en de inspecteur en allerlei
lagere en hoogere bestuursambtenaren werken
aan de oprichting mee en als de toeloop van
leerlingen dan gering is, worden er allerlei on
aangename maatregelen toegepast om de ouders
te dwingen hun kinderen naar school te zenden.
Zelfs gebeurt het wel, dat onwillige vaders
enkele dagen worden vastgehouden in de bij
gebouwen van den Wedana (een Javaansche
bestuursambtenaar, die aan het hoofd staat van
een district, waarin meer dan 50 dorpen gelegen
zijn). Wanneer zoo'n soort strafgevangenis niet
op sommige vaders wordt toegepast, zouden zij
blijven weigeren om kinderen naar de school te
zenden.
In vele desa's is nog weinig besef van de
noodzakelijkheid eener school. En dat is ook
wel te begrijpen. Het dorpshoofd zelfs kan meer
malen niet lezen en toch kan hij een dorp be
sturen. Van de overige leden van het dorps
bestuur is vaak alleen de secretaris de eenigste,
die schrijven kan. Als deze mannen de edele
kunst van 't schrijven nooit geleerd hebben,
waarom, zoo vraagt de eenvoudige desaman, zal
ik het dan mijn kinderen laten leeren.
Zoo'n school beschouwt hij vaak als een kwel
ling, als een instelling, die het aantal plagerijen
maar vermeerdert. Want de inlander ziet ook
niet, dat de afkomelingen van de scholen nu
zooveel meer bekwaamheid hebben dan de an
dere, die geen school bezochten. Kunnen die
anderen, die niet geleerd hebben, niet de kar
bouwen hoeden en de eenden verzorgen en wer
ken op het land. Kunnen zij niet helpen in het
huis, hun broertjes verzorgen, hun moeder hel
pen in allerlei huishoudelijke bezigheden Zijn
die schoolkinderen in dat alles knapper, neen,
vaak integendeel. Die leerlingen van de school
hebben dikwijls minder zin in al dat werk juist
omdat de menschen, die lezen kunnen nog zoo
weinig zijn, daarom begint zoo'n jongen, die het
wel kan, zich een beetje te voelen en vindt hij
al dat keukenwerk en werk op 't land wel een
beetje minderwaardig. Veel nut zien ze niet van
de scholen. Want de scholen sluiten zich niet
bij het leven van den desaman aan de prac-
tische beteekenis is gering voor maatschappe-
lijken vooruitgang eerder een bezwaar dan een
stuwende kracht en daarom vindt ge in de desa's
van het Magelangsche Zendingsterrein veel te
genzin tegen de scholen en m.i. zou dat pas ver
anderen als zoo'n school meer ingericht was op
de behoefte van den landbouwenden Javaan,
zoodat een jongen, die op school geweest was,
nu wat meer afwist van den landbouw en van
alles wat de inlander moet doen om zijn dage-
lijksch brood te verdienen, een soort landbouw-
wetje, dat den inlander zeker meer van de prac-
tische beteekenis van het onderwijs zou door
dringen.
Maar U begrijpt, dat voor zoo'n plan we
behoefte hebben aan een onderwijsman, die met
het oog op een eigen plan, de nooden der desa
naging en nu de scholen en alles wat daar on
derwezen werd, organiseerde naar de behoeften
van het leven in de desa. Wij Zendelingen kun
nen dat niet, hebben er ook geen tijd voor, we
mogen ons niet laten afleiden van onze hoofd
taak prediking van het Evangelie aan de Ja
vanen, maar wel zou ik er me in verheugen,
wanneer alle zorg voor het onderwijs ontnomen
kon worden aan de Zendelingen en toevertrouwd
kon worden aan mannen, die nu eens konden
zorgen, dat we in de desa niet maar meekoersten
met Regeeringsideeën t.o. van de desaschool,
maar naar eigen beginsel en naar onze inzichten
een eigen schoolsysteem in de desa opbouwden.
Ook voor de Zending zouden zulke schooltjes
van veel meer belang zijn. Ze zouden in het
„Och ja, anders kom ik er toch niet toe. Dit
is een mooie gelegenheid", vond mevrouw
Heerema.
„Zeg, Martha", stelde Truus onmiddellijk
voor, „kom jij dan naar hier, als je wilt."
„Graag", zei Martha. „Misschien kan ik je
dan wat helpen, nu Aafje ziek is."
,,'k Wil hopen, dat het morgen weer met haar
gaat. En anders, graag, zusje. Er is altijd nog
wel wat te doen."
,,'k Zal tenminste maar geen werk meebren
gen."
Zoo werd afgesproken.
En den volgenden middag tramde Martha
naar Helpman, opgelucht, dat zij niet was in het
gezelschap van Heino.
't Was voor haar geen vraag meer, of hij
haar ontweek. Zij had het bij zijn aankomst ge
merkt en het was haar steeds duidelijker gewor
den. Dien morgen had hij alle gelegenheid gehad,
met haar te spreken. Opzettelijk was zij zelfs
het vertrek, waar hij was, binnengegaan, weten
de, dat hij het eerste half uur wel alleen zou
zijn. Maar hij had even over onverschillige zaken
gesproken, om dan op te staan, en te zeggen
„Kom, ik moet eens naar de fabriek van Tjaard;
dat heb ik hem beloofd". Bijna had zij toen ge
zegd „Je belooft wel eens meer iets, dat je
niet doet. Verklaar je vreemde handelwijze, Hei
no". Zij had het niet gezegd. Zij was er te fier
voor. En hij was heengegaan, zich maar dat
kon Martha niet weten onbehagelijk gevoe
lend
„Zoo", begroette Truus Martha opgewekt,
„moeder en zoon vertrokken Nu, wij zullen
desaleven niet, zooals nu het geval is met de
schooltjes, een vreemd aanhangsel zijn aan het
desaleven, maar met dat leven saamgroeien. Dat
men ook in Britsch-Indië deze richting op is
gegaan met goede resultaten kan mee tot aan
sporing dienen om het zoo ook eens te probeeren.
Als steeds
Uwe
A. MERKELIJN.
DRIETAL TE
Rijswijk (Z.-H.): J. C. Hagen te Sprang.
H. Pestman te Grijpskerke.
P. van Strien te Haarlemmermeer (O.Z.)
TWEETAL TE
Driebergen W. de Graaf te Ommen.
W. J. Smidt te Waddinxveen (verb. ber.).
Zuidhorn A. J. Boss te Nijmegen.
O. Bouwman te Zaltbommel.
BEROEPEN TE
Zutphen J. W. de Jager te Diever.
Enschedé D. van Enk te Smilde.
2e Exloërmond H. Veltman te Bruchterveld.
AANGENOMEN NAAR
Rotterdam (als derde miss. pred. voor de Zen
ding onder de Joden): R. Bakker
te St. Pancras.
Loppersum H. Vogel te Roden.
Jaarboekje van de Geref. Kerk Bergen
op Zoom.
Het deed genoegen het jaarboekje 1935 van
Bergen op Zoom te mogen ontvangen en het is
dadelijk met groote belangstelling gelezen. Op
keurige wijze is het jaarverslag van het gemeen
telijk leven over 1934 in elkaar gezet. De samen
steller vraagt de aandacht voor den kerkeraad
den dienst des Woords de Sacramenten, Cate
chisatie samenkomsten met belijdende leden
het officiéél Orgaan verband met de Geref.
Kerken Zending, Evangelisatie en wat verder
met het kerkelijke leven verband houdt. Ook
blijkt zeer duidelijk, dat er te Bergen op Zoom
een streven is om het medeleven met en de
liefde voor de beide inrichtingen voor Hooger
Onderwijs n.l. de Theol. School en de Vrije
Universiteit te versterken. De diaconale arbeid
vraagt veel.
Toch is er groote reden tot dank aan God,
Die zooveel goeds aan die kerk bereidt en de
Koning der Kerk vervulle aan haar het Woord
uit Romeinen 1513, waarover onze geachte
collega op den Nieuwjaarsmorgen tot haar sprak.
Het past ons niet breede citaten over te nemen
maar er zijn verschillende passages in dit jaar
verslag, die we geheel en al onderstrepen, zooals
die over het bij de prediking zich houden aan
het kerkelijk jaar en niet te vergeten over het
doen van openbare belijdenis.
We zouden meer kunnen noemen, maar het
zij hierbij gelaten. Voor ieder lid van de Geref.
Kerk van Bergen op Zoom is dit Jaarboekje on
misbaar, vooral, wijl ingevoegd is een lijst van
alle namen en adressen.
Door wijlen Wed. E. SanderseWisse
werd aan de Geref. Kerk van Serooskerke (W.)
gelegateerd, vrij van rechten en kosten, 1000
voor de kerk en 1000 voor de Zending der
Geref. Kerken in Zeeland, Noord-Brabant en
Limburg.
Op 64-jarigen leeftijd is overleden Ds. J.
G. Meynen van Baarn. Geboren in 1870 te Gro
ningen werd hij in 1897 candidaat aan de V.U.
en in datzelfde jaar bevestigd te Rinzumageest,
vanwaar hij in 1899 vertrok naar Voorburg. In
1904 werd hij predikant te Vlaardingen en in
September 1911 deed hij intrede bij de kerk van
Baarn.
Ds. J. Tholen te Leerdam, die ook nog
de kerk van Zaamslag heeft gediend, herdacht
dezer dagen zijn 40-jarig ambtsjubileum met eene
rede over 1 Timotheus 1 12.
Armenzorgstatistiek 1932. In stijgende lijn.
Uit de zoo juist verschenen armenzorgstatistiek
1932 blijkt dat de armenzorgsuitgaven van alle
burgerlijke, kerkelijke en particuilere instellingen
over dat jaar bedroegen 110.75 millioen. Dat
is ongeveer 10 millioen meer dan in 1931. Per
hoofd der bevolking bedroeg de steun 13.65
in 1931 12.60.
Van dit totaalbedrag werd uitgegeven
a. door de burgerlijke armenzorg 82.24 mil
lioen of 77,87 pCt. van het totaalsinds 1931
stegen deze overheidsuitgaven met 9,47 mil
lioen of 12,35 pCt.
het ons eens knus maken. Aafje is vanmorgen
weer aan den slag gegaan, dus heb ik het niet
druk. Jelle is bij Tjaard in de fabriek en zus
slaapt voorloopig lekker."
,,'t Zit er bij Jelle al vroeg in", glimlachte
Martha.
„Als ik hem zijn zin gaf, dan zat hij gansche
dagen in de fabriek", zei Truus. „Maar dat gaat
niet. Trouwens, straks gaat hij naar school en
dan is het vanzelf afgeloopen."
't Was Truus, die het gesprek gaande moest
houden, want Martha was opvallend stil. Haar
gedachten waren elders, zag Truus. En zij wist,
zonder iets te weten, waar zij waren.
„Moeder is natuurlijk in de wolken, dat Heino
er is", zeide zij.
„Ja", zei Martha, ,,'t Was ook al zoo lang
geleden."
Stilte.
Het begon de voortvarende Truus te vervelen.
Zij had nu een gelegenheid, die allicht niet spoe
dig zou weerkeeren.
„Zeg, Martha", begon zij, „als ik je iets vraag,
dan wil je wel aannemen, dat ik de vraag niet
stel uit bloote nieuwsgierigheid, maar uit op
rechte belangstelling, nietwaar Je kent mij langer
dan vandaag."
„Dat wil ik aannemen. Ik weet dat het zoo is",
antwoordde Martha, ten hoogste verbaasd over
de zonderlinge vraag. „Maar ik weet niet, wat
je bedoelt."
„Ik zal het je ronduit vragen. Is er wat tus-
schen jou en Heino voorgevallen
(Wordt vervolgd)