FEUILLETON KLATERGOUD KERKNIEUWS- sprekende inheemschen, die nog weinig van het Svangelie weten, hebben daar vaak bezwaar tegen. Bovendien als ze een samenkomst bezoe ken, waar hun eigen taal gesproken wordt, dan heeft het den schijn, dat ze daar komen uit oprechte belangstelling en juist als echte belang stellenden willen ze vaak niet te boek staan. Wanneer ze een Hollandsche samenkomst bijwonen dan kunnen ze dit altijd nog doen onder voorwendsel, dat het hen meer om de kennis van 't Hollandsch te doen is het is ook vaak het geval, dat het bijwonen van een Hollandsche samenkomst voortkomt uit meer oppervlakkige motieven. Een Javaan, die wer kelijk belangstellend is of wordt kan dan ook beter worden heengeleid naar de Javaansche samenkomsten en een Chinees naar de Chinee- sche samenkomsten. Maar de Hollandsche sa menkomst is voor zulke hoorders een mooie trait d'union, een verbindingsweg die hen tenslotte leiden moet naar de samenkomsten van hun eigen taal, ook al mee omdat zoodra men het Evangelie zoekt te begrijpen, daarvoor de eigen moedertaal noodig is. Zoolang men tevreden is met een Evangelie, dat in vreemde, vaak niet- doorvoelde klanken tot hen komt, zoolang moet men wel eens twijfelen aan de oprechtheid der begeerte om Christen te worden. Voor de Chi- neezen moet men hier vaak een uitzondering maken. De Chineezen, die Maleisch spreken, zijn voor het grootste deel op Java geboren Chineesch, de taal van het oude vaderland ken nen ze niet meer, het Maleisch spreken ze vaak gebrekkig en onder zulke Chineezen zijn er meer dere, die in het Hollandsch het meest zuiver kunnen spreken en voelen. Dat zulke menschen ook moeten worden toegelaten tot de Europee- sche Kerk, spreekt vanzelfeen heenleiden van zulke Chineezen naar de Chineesche Kerk, zou een heenleiden zijn naar een terrein waar zij het verkondigde Evangelie minder zouden ver staan. Ik heb nu nog slechts over de indirecte be- teekenis gehandeld van de scholen een volgende keer ga ik verder met de beteekenis van den Christel, schoolactie, zooals we die in Magelang hebben leeren kennen, te schetsen. Als steeds t.t. A. MERKELIJN. Zondagmorgen voor den dienst kwam in de consistoriekamer te Wemeldinge de jeugdige Cor Adriaanse overhandigen een papiertje, dat bij opening bleek te bevatten de volgende op gave hiernevens ontvangt U 10.als batig saldo der Zendingsbladen en Kalenders, met be stemming 5.voor den Schooldienst 2.50 voor1 't Hospitaal en 2.50 voor Blcndo. De gezusters Noels, die de leiding voortref felijk vervullen zij daarvoor dank gebracht en ook niet te vergeten de jonge Zendingsvriendin bovengenoemd, die zich gaarne beschikbaar stelt voor het ophalen der gelden. Ga zoo maar voort. Met hartelijke aanbeveling, A. SCHEELE.' Kapelle-Biezelinge, 12-2-1935. WIE MAG LID EENER J. V. OF M. V. ZIJN? Van br. Job Wisse, wiens gewaardeerde be langstelling in onzen Kerkbode we de jaren door nog niet zagen afnemen, ontving de Redactie het onderstaand schrijven, dat we gaarne althans wat de hoofdzaak betreft beantwoorden willen. Geachte Redakteur Beleefd verzoek ik plaatsing van onderstaande in de Kerkbode, waarvoor bij voorbaat mijn dank. Gaarne ontvang ik eenige opheldering over onderstaande vraag. De stelling wordt uitgesproken „een jonge ling of meisje (ofschoon Verbondskind zijnde) mag aan het vereenigingsleven niet mededoen, zoolang zij nog een gedeeld hart hebben m.a.w. hij of zij moet eerst wedergeboren zijn, of zoo als de volksmond het noemt, bekeerd zijn". Nu zal elk Gereformeerde zeker moeten toe stemmen, dat de Heere bij alle dingen een vol komen hart eischt, maar een jongeling of meisje dat dit nog mist en zich daarvan ook wel be wust is voor onbekwaam en ongerechtigd tot alle vereenigingsleven te houden. Zie, zoo iets gaat mij toch te ver. Dat verlamt alle religieuze drang die toch wel bij een gedeeld hart be staanbaar is. Ongetwijfeld schuilt hier eenig gevaar Iemand mef zulk een gedeeld hart zou zich mis schien gerust kunnen stellen door te gaan den ken „Als ik nu zooveel lust gevoel in het ver eenigingsleven, in het gezamenlijk bespreken en bestudeeren van alles wat tot het ééne noodige, van alles wat tot het Koninkrijk Gods behoort, DOOR H. KINGMANS 11) „Neen, tante, van middag, 'k Belde haar even op. Tjaard was de provincie in, maar om acht uur zou hij wel thuis zijn." Het spreken kostte Martha groote moeite. Ze moest vriendelijk en hartelijk zijn. Maar zij kon wel huilen van smart en teleurstelling. En het werd er niet beter op, toen Tjaard en Truus kwamen om Heino te begroeten en het ruime vertrek gevuld werd met vroolijk ge sprek. „Martha zei, dat moeder niet al te wel was", plaagde Heino. „Ik merk er niet veel van. 't Was zeker het oude liedje, moeder?" „Ik denk het ook, jongen, 't V/as de vreugde over je komst, die mij van streek maakte." „Je bent ook behoorlijk lang weggebleven, Heino", meende Truus. ,,'k Zei tegen Jelle, dat oom Heino kwam, maar hij keek mij aan, of ik over een voorwereldlijk dier sprak. Wat weet hij ook van oom Heino af. Je hebt het schan delijk gemaakt. Rotterdam boeit je nogal, niet??? „Ik kon niet weg, waarde schoonzuster, 't Is bij ons altijd even druk." „Hm. Wij zullen er niet over twisten. Je bent er nu. Maar Tjaard meende, dat het wel wat overdreven was." 't Hangt er slechts van af, wat zaken Heino dan is dit toch wel een bewijs dat ik een ver nieuwd hart bezit". Zonder meer is dit voor mij toch wel wat al te oppervlakkig. Maar nog eens, ik stem toe, de Verbondsgod eischt, voor alles een volkomen hart, nochtans lezen wij van Koning Amazia, dat hij deed wat recht was in de oogen des Heeren, schoon niet met een volkomen hart. Ik meen dan ook altijd God er voor te mogen danken, dat Hij op menig jongeling en jonge- dochter nog beslag legt zoodat zij inplaats van door te breken en op te gaan in al wat ijdel en wereldsch is, den lust hebben en levendig houden in ai wat religieus is en tot het uit wendig godsdienstige behoort, al is het dan nog maar met een gedeeld hart. Zeker (en dat mag in dit verband wel met nadruk gezegd) als een bondeling met een ge deeld hart sterft, zal niet de zegening maar de vloek des Verbonds hem treffen. Nu kan het zijn dat men de door mij bestre den meening zoo sterk en beslist gesteld heeft, om geen voet te geven aan een gedeeld hart en alzoo het onvolkomene in het vereenigings leven te vergoelijken. Maar is dit zoo, dan vind ik dit toch vooral in dezen tijd niet taktvol. Men mag tegenwoordig wel op zijn hoede zijn niets te zeggen, wat voor tweeërlei opvatting vatbaar is. Men is zoo geneigd om uit alles venijn te zuigen en alzoo een andersdenkende in kwaad daglicht te stellen. Misschien zal iemand ook nu beweren Zoo oppervlakkig is de leer der Geref. Kerk, als men slechts zegt en toont, uitwendig lust in den dienst Gods te hebben en men uitwendig in alles met de ge meente meeleeft, op tijd belijdenis doet en ten Avondmaal gaat, dan is het in orde. Maar, zoo iets durf ik van onze Kerk en onze voormannen niet gelooven, al ontmoet ik wel eens dingen, die mij een vraagteeken doen zetten. Ik voor mij kan mij geen verceniging of kerk hier op aarde denken zonder een ruimeren en engeren kring mits men een getrouw gebruik der tucht op leer en leven maakt, zal zulk een kerk toch ook niet doorvloeien tot een volkskerk. JOB WISSE Mz. Biggekerke, 7 Januari 1935. Br. Wisse zal ons niet euvel duiden, dat we op de laatste zaak, door hem hier aangeroerd niet ingaan. Die staat met de vraag, waarover hij eenig licht verlangt, slechts in verwijderd verband. Wie over de kerk en haar leden spreekt, be vindt zich op een ander terrein, dan wanneer hij handelt over het lidmaatschap eener Jonge lieden vereeniging Wanneer de geachte schrijver, die twee met elkaar vermengen zou, beging hij dezelfde fout als de verkondiger van de stelling, die hij be strijdt. De diepe oorzaak immers, waaruit deze te recht door dhr. W. als onhoudbaar voorgestelde gedachte, alsof alleen „bekeerden" lid eener J. V. of M. V. kunnen zijn, is een verkeerd kerk begrip. Het Labadistische zoudt ge het kunnen noemen. Daarin vallen samen onzichtbare kerk en kerk als instituut en wordt ook tusschen haar orga nisch en institutair leven niet onderscheiden. Kerk of vereeniging wat het verschil er tusschen is, weet men niet, of men acht het niet moet een vergadering van menschen zijn, die een duidelijk antwoord kunnen geven op de twee vragen, die eertijds de J. V. van Dublin in Ierland als voorwaarde van toelating wilde beantwoord zien 1°. Hebt gij reden te gelooven, dat gij uit de duisternis zijt overgegaan tot het licht 2°. Kunt gij de middelen aanwijzen, waarvan God zich te uwer bekeering heeft bediend? Kon men daar een welomschreven antwoord op geven, dat zwaar genoeg bevonden werd, dan trad men toe tot het kleine groepje van in- en doorgeleide zielen, waarvan er gewoonlijk maar weinigen in een dorp, of stad te vinden waren. Met eerbied werden die woordvoerende man nen en vrouwen in de vergaderingen aange hoordwaarbij het overigens niet zeldzaam was, dat de zwijgenden en luisterenden, die ja- loersch waren op zulk een getuigende broeder of zuster, vromer en godvruchtigen ziel hadden dan zij, die voortdurend aan 't woord waren. Termen als „gestolen geloof", „overzomeren en overwinteren" deden opgeld maar de split singen en scheuringen, die in deze groepen, ron dom personen in wier bekeering men toenemend of afnemend vertrouwen stelde, waren niet zeld zaam. De grens tusschen onbekeerd en bekeerd moest duidelijk kunnen worden aangegeven „Toen en daar is het met me gebeurd bedoelt", lachte deze. ,,'k Heb zoo'n flauw ver moeden, dat bruine of blauwe of groene oogen hem in Rotterdam gevangen houden. Wat jij Martha „'k Weet er niets van", antwoordde Martha, die nauwelijks spreken kon. „Heino vertrouwt mij zijn hartsgeheimen niet toe." Martha uitte deze laatste woorden op snijdend scherpen toon, zóó, dat Truus haar opmerkzaam aanstaarde. „Er is van dit alles absoluut geen sprake", zeide Heino. „Ik ben zoo vrij als een vogel in de lucht." „Dan wordt het toch zoo langzamerhand eens tijd, kerel. Je krijgt nu een prachtpositie in Am sterdam, zoodat je behoorlijk een vrouw kunt onderhouden, beter dan ik het kan doen." „Je moogt je aanstaande vrouw tenminste wel behoorlijker behandelen dan Tjaard doet, Hei no", plaagde Truus. „Tjaard maakt er maar wat van." ,,'k Weet wel beter", zei Heino. „Overigens helpt al dat gepraat niet. Ik denk voorloopig niet aan verloven en trouwen." Een heftige blos bedekte Martha's gelaat. Zij verborg dien, door haastig op te staan, om kof fie te schenken. Maar Truus had het gezien. En over het gelaat van Tjaard's vrouw vloog een peinzende trek Ietwat later zeide Martha, dat zij naar haar kamer ging, uitsprekend de verwachting, dat zij den anderen morgen wel iets beter zou zijn. „Wat heeft Martha?" vroeg Tjaard. „Zij is niet wel. 't Zal 't voorjaar zijn", dacht mevrouw Heerema. Voor het feit, dat het bekeeringswerk een proces is, een voortschrijdend werk voor het onderwijs van Paulus in 1 Cor. 3: 10 die ook spreekt over fundament leggen en dan en daarna op dit fundament bouwen, had men te weinig oog. Men was bekeerd of men was het niet. Maar zoo gaat het niet toe. In de natuur zijn de overgangen geleidelijk. De eerste knoppen van de zomerbloemen zwellen reeds, wanneer de lentebloemen nog in vollen bloei staan. En ook in het leven van de kinderen Gods wordt „de donker van den zwarten nacht niet plotseling tot licht gebracht". Daarvoor heeft echter dit Labadisme geen oog. En daarvandaan stamt nu ook de opmer king „Een onbekeerde jongeling of jongedoch- ter moet niet naar een Christelijke vereeniging". Men bedoelt met bekeerd dan iemand, die het niet alleen is, maar het ook welbewust en wel verzekerd wéét. We behoeven niet te zeggen, dat zulk een eisch tot toelating niet kan worden gesteld. Zelfs wanneer de J. V. of de M. V. een Evan- gelisatievereeniging was, die ten doe! had, het Evangelie te prediken aan afgedwaalden en ver lorenen, zou ik aan zoo iemand niet vragen „Zeg eens, vriend, zijt ge wel bekeerd Meer waard dan een antwoord, dat ik dan toch eenigszins moeten toetsen aan zijn leven, zou mij de lust en de begeerte zijn, waarvan hij door zijn toetreden blijk gaf. Alleen als zijn publieke leven niet in overeenstemming was met zijn geuite begeerte om te Evangeliseeren zou ik bezwaar maken. Of die menschen zich dan niet verbeelden, dat ze bekeerd zijn, als ze maar aan zoo iets meedoen 't Is best mogelijk. Maar die mogelijkheid is er ook bij menschen, die toen en toen en daar en daar iets bijzonders hebben ondervonden hevig geroerd, krachtdadig aangegrepen zijn. Wie kan zeggen, dat zijn hart geheel gezui verd is Wat verstaat Br. Wisse echter zelf onder „een gedeeld hart Wanneer het niet een „term" is, maar zich op Hosea 10:2 zou gronden, dan is het onjuist aangehaald, want daar staat dat God zelf Israëls hart gedeeld heeft, n.l. door onderlinge twisten. En als Br. Wisse in „de Korte Verklaring" dezen tekst nakijkt, zal hij zien, dat er staat „Vaïseh is hun hart". Bedoelt de vrager echter, of er iemand lid van een Verceniging mag zijn, wiens hart nog niet ten volle den Heere toebehoort, in wiens hart ook nog neigingen naar „de wereld" leven, dan zou ik wel eens één geloovige willen zien, die ooit vrijmoedigheid had lid van een J. V. of van welke vereeniging dan ook te worden. En dan de J. V. of de M. V. Zijn dat nu vereenigingen, waarbij het toetreden dezelfde waarde heeft als een geloofsbelijdenis Laten we toch nuchter blijven. Het zijn ver eenigingen, die als hun roeping beschouwen „overeenkomstig ons Calvinistisch volkskarakter, werkzaam te zijn tot het doen kennen en be lijden der Gereformeerde beginselen voor kerk, staat en maatschappij". En wanneer ik mezelf afvraag „Wat denkt ge van al die jongelui ten opzichte van hun ver houding tot God". Dan kan ik soms zeer pessi mistisch zijnen ik kan soms zeer optimis tisch zijn. En dat kan allebei in sommige tijden zijn oorzaak hebben. Maar heb ik geloof en leef ik weer in de overtuiging van de trouw Gods, aan zijn geloo- vigen en hem zaad alle eeuwen bewezen, dan ga ik graag zoo nu en dan eens naar die jongens en meisjes toe, die veel opgewekter lijken dan ze van binnen zijn, veel grooter religieuzen nood kennen dan velen oppervlakkig zouden meenen, soms veel ernstiger kunnen bidden in een enkele zucht die opstijgt uit hun van stormen omgierde leven, dan broeder A. of B.. die het zoo móói kan. En ik denk net als br. Wisse gelukkig, ze houden zich met Gods Woord en zijn begin selen bezig. Verwerp die dingen niet, want er zit een groote zegen in Maar onder vier oogen waarschuw ik dan ook wel eens zoo'n jongen of meisje Denk er om, Jeruzalem ligt op een berg En de mooie spreuk van zekere Studentenvereeniging moet ook die van jullie en trouwens van alle Chris tenen zijn, bewust bekeerden of nog niet bewust bekeerden en mogelijk nog onbekeerden „Esto, quod esse videris" „Wees, wat ge schijnt te zijn." Wees dat, in den weg van onderzoek en gebed. Zaandam. P. VAN DIJK. Toen Tjaard en Truus vertrokken, werd af gesproken, dat zij den volgenden middag in Helpman zouden komen en na de kerk er verder den avond zouden doorbrengen. „Als Martha tenminste weer in orde is. Anders blijf ik thuis", zei mevrouw Heerema. „Breng haar mee, moeder. De lucht is in zoo'n geval goed voor haar", meende Truus. HOOFDSTUK V. Een vrouwenhart gekrenkt. „Neen, laten we niet trammen, maar loopen tot de Heerebrug en nemen daar een trammetje", zei Truus, toen zij met haar man buiten op straat liep. „Ik moet dan ook eens even met je praten." „Wat heb je?" vroeg Tjaard, verwonderd. „Dat weet ik zelf niet. Zeg, heb je niet iets bijzonders aan Heino gemerkt?" „Iets bijzonders V/at bedoel je Ik heb ge merkt, dat hij allures krijgt, die hij vroeger niet bezat. Verder meent hij, geloof ik, dat het Am- sterdamsche filiaal alleen kan blijven bestaan, als hij er heengaat. Me dunkt, dat hij zich wat veel gaat verbeelden. En dan is zijn toon losser dan vroeger. Een grapje is best. Maar zoo nu en dan klinkt er nauw verholen spot met wat ons heilig moet zijn in zijn woorden. Toen wij over die preek spraken, ging hij bepaald over de schreef. Ik bemerkte, dat moeder er ook last van had. En dan is hij, veel méér dan vroeger nog, een materialist in optima forma. Dat alles heb ik meenen op te merken. Heino gaat er niet op vooruit in Rotterdam. Bedoel je iets van dit alles, Truus ..DE ZEEUWSCHE BEKER". Dinsdag 19 Febr. 's avonds 8.15 in de Hof- pleinkerk te Middelburg en Woensdag 20 Febr. 's avonds 8.15 in de Geref. Kerk te Goes hoopt voor het Comité „De Zeeuwsche Beker" op te treden de bekende ijveraar tegen het Bolsjewis me de Weleerw. Zeergel. Heer Dr. F. J. Krop, Ned. Herv. Pred. te Rotterdam met het onder werp „De huidige toestand in Sovjet-Rusland en het gevaar, dat ons allen bedreigt". De Re denaar en de Rede spreken voor zichzelf, zoodat een opwekking deze vergadering bij te wonen overbodig kan heeten. St. Laurens. A. KONING. TWEETAL TE Hazerswoude: M. Heuzeveld te Nieuwerkerk(Z) P. K. Keyzer te 's-Grevelduin-Capelle. BEROEPEN TE Zwartebroek bij Amersfoort H. Veltman te Bruchterveld (Ov. Evangelisatiegebouw te Wemeldinge. Verleden week is te Wemeldinge het nieuwe evangelisatiegebouw in gebruik genomen. Onder de aanwezigen zagen we ook vele schippers, die aandachtig naar de verschillende toespraken luis terden. Aan de evangelisatie-commissie is het gebouw namens den kerkeraad, door den consulent, in bruikleen overgedragen. Dhr. M. P. van Dijk sprak daarna in verband met Johannes 4 over het zaaien en de vrucht er van. Christus is de Zaaier en de kerk heeft de vrucht te maaien. De evangelisatie wil zijn het voorportaal der kerk. Dhr. J. Hoogerheide heeft temperamentvol gesproken over de voor geschiedenis en den verderen loop der evangeli satie te Wemeldinge tot nu toe. Namens de Meisjesvereeniging en de Zondagsschool werden felicitaties uitgesproken. Ook het gemeentebe stuur hield zich niet terug, want met genoegen is beluisterd het woord van den edelachtbaren heer burgemeester Keizer. 't Was een mooie avond. 't Gebouwtje geweerd van alle luxe, ziet er keurig netjes uit. 't Doet den bouwers, die het schier belangeloos deden alle eer aan. Maar nogmaals het moet ook betaald. Dat de giften groote en kleine van alle kanten toevloeien, want het gaat daar in Wemel dinge om een arbeid, die van groot belang is voor ons geheele land. Immers er komen schip pers uit alle streken. Ds. D. van Dijk te Groningen bevestigde in de Geref. Kerk van Drachtster-Compagnie, de Cand. J. van Dijk met eene predicatie over Mattheus 25 1430. De jonge predikant deed intrede sprekende over Johannes 3 29 en 30. Ds. S. li. Zuidema, bestemd tot opvolger van Dr. van Andel te Solo, nam afscheid van de Geref. Kerk te Anna-Paulownapolder. Zijn text was Psalm 144 3. Van 's Heeren Wegen. De Afscheiding van 1834 herdacht. Uitgegeven door het Comité tot herdenking der Afscheiding van 1834, bij J. H. Kok N.V. te Kampen. Prijs in prachtband 3.Dit mooie boek doet ken nen de voorgeschiedenis ter voorbereiding der herdenking der Afscheiding te Utrecht op 10, 11 en 12 October 1934 te Utrecht. De rede voeringen van Dr. K. Dijk Prof. Dr. K. Schil der Ex. Dr. H. Colijn van de Prof. Ridder bos, Aalders Noordtzij, Grosheide Dr. C. Bouma Ds. J. G. Feenstra en Dr. G. Keizer zijn alle opgenomen, terwijl Ds. Boerkool er wel voor gezorgd heeft, dat het boek bewaard is te worden al te kroniekmatig. Het Comité heeft ontvangen de som van 35515.65. Dit geldt tot 1 Januari 1935. 't Drup pelt nog na. Uit Zeeland's kerken kwam in 1978.92 n.l. uit 33 kerken, terwijl uit een 20- tal niets werd ontvangen voor dit doel. In de Westlandsche Kerkbode deelt Ds. van Minnen te 's-Gravenzande het volgende mede uit het leven van een tweetal „Vaders der Afscheiding". „Dezer dagen herinnerde ik mij een verhaal, dat ik mijn vader meermalen heb hooren doen. 't Gaat er over, hoe eenmaal zulk een felle be strijding van elkander tusschen Brummelkamp en Van Velzen eindigde. 't Moet meen ik in Kampen gebeurd zijn. Er was weer eene vergadering geweest waarin beiden zeer scherp en fel tegen elkander waren „Neen, dat bedoel ik niet. Eerlijk gezegd, heb ik er niet zoo bij doorgedacht, behalve dan die lichte spotternij. Neen, ik bedoel iets anders, iets heel anders. Vrouwenoogen zien in die dingen altijd scherper. Ik geloof, dat er iets is tusschen Heino en Martha. Me dunkt, het is niet zuiver tusschen die twee." „Martha was opvallend stil", moest hij toe geven. „En 't is mij, nu je het zegt, opgevallen, dat Heino zich zoo goed als niet met haar in liet, terwijl beiden vroeger de dikste vrienden waren. Wij hebben wel tegen elkaar gezegd, dat die twee wel eens een paar konden worden, weet je wel. Nu, er is niets op tegen. Heino kan geen betere vrouw krijgen, zou ik zeggen. Maar wat dacht je Niet zuiver tusschen hen Zou Heino dan bij Martha bot gevangen heb ben Maar wanneer zou hij haar dan gesproken hebben Hielden zij briefwisseling met elkaar, zonder dat moeder het wist Daar" was toch geen enkele reden voor. Weet je iets, Truus?" „Ik weet niets. Maar ik zou het graag weten." „Vrouwelijke nieuwsgierigheid", plaagde hij. „Neen, dat niet. Het is niet zuiver. Verleden jaar, toen Heino er was, heb ik al iets gemerkt 'k Heb er niets van gezegd, omdat ik niet zeker van mijn zaak was." „Maar nu toch ook niet Je weet immers niets (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1935 | | pagina 2