FEUILLETON
KLATERGOUD
KERKNIEUWS-
sprekende inheemschen, die nog weinig van het
Svangelie weten, hebben daar vaak bezwaar
tegen. Bovendien als ze een samenkomst bezoe
ken, waar hun eigen taal gesproken wordt, dan
heeft het den schijn, dat ze daar komen uit
oprechte belangstelling en juist als echte belang
stellenden willen ze vaak niet te boek staan.
Wanneer ze een Hollandsche samenkomst
bijwonen dan kunnen ze dit altijd nog doen
onder voorwendsel, dat het hen meer om de
kennis van 't Hollandsch te doen is het is
ook vaak het geval, dat het bijwonen van een
Hollandsche samenkomst voortkomt uit meer
oppervlakkige motieven. Een Javaan, die wer
kelijk belangstellend is of wordt kan dan ook
beter worden heengeleid naar de Javaansche
samenkomsten en een Chinees naar de Chinee-
sche samenkomsten. Maar de Hollandsche sa
menkomst is voor zulke hoorders een mooie trait
d'union, een verbindingsweg die hen tenslotte
leiden moet naar de samenkomsten van hun
eigen taal, ook al mee omdat zoodra men het
Evangelie zoekt te begrijpen, daarvoor de eigen
moedertaal noodig is. Zoolang men tevreden is
met een Evangelie, dat in vreemde, vaak niet-
doorvoelde klanken tot hen komt, zoolang moet
men wel eens twijfelen aan de oprechtheid der
begeerte om Christen te worden. Voor de Chi-
neezen moet men hier vaak een uitzondering
maken. De Chineezen, die Maleisch spreken,
zijn voor het grootste deel op Java geboren
Chineesch, de taal van het oude vaderland ken
nen ze niet meer, het Maleisch spreken ze vaak
gebrekkig en onder zulke Chineezen zijn er meer
dere, die in het Hollandsch het meest zuiver
kunnen spreken en voelen. Dat zulke menschen
ook moeten worden toegelaten tot de Europee-
sche Kerk, spreekt vanzelfeen heenleiden van
zulke Chineezen naar de Chineesche Kerk, zou
een heenleiden zijn naar een terrein waar zij
het verkondigde Evangelie minder zouden ver
staan.
Ik heb nu nog slechts over de indirecte be-
teekenis gehandeld van de scholen een volgende
keer ga ik verder met de beteekenis van den
Christel, schoolactie, zooals we die in Magelang
hebben leeren kennen, te schetsen.
Als steeds t.t.
A. MERKELIJN.
Zondagmorgen voor den dienst kwam in de
consistoriekamer te Wemeldinge de jeugdige
Cor Adriaanse overhandigen een papiertje, dat
bij opening bleek te bevatten de volgende op
gave hiernevens ontvangt U 10.als batig
saldo der Zendingsbladen en Kalenders, met be
stemming 5.voor den Schooldienst 2.50
voor1 't Hospitaal en 2.50 voor Blcndo.
De gezusters Noels, die de leiding voortref
felijk vervullen zij daarvoor dank gebracht en
ook niet te vergeten de jonge Zendingsvriendin
bovengenoemd, die zich gaarne beschikbaar stelt
voor het ophalen der gelden.
Ga zoo maar voort. Met hartelijke aanbeveling,
A. SCHEELE.'
Kapelle-Biezelinge, 12-2-1935.
WIE MAG LID EENER J. V. OF M. V.
ZIJN?
Van br. Job Wisse, wiens gewaardeerde be
langstelling in onzen Kerkbode we de jaren door
nog niet zagen afnemen, ontving de Redactie
het onderstaand schrijven, dat we gaarne althans
wat de hoofdzaak betreft beantwoorden willen.
Geachte Redakteur
Beleefd verzoek ik plaatsing van onderstaande
in de Kerkbode, waarvoor bij voorbaat mijn dank.
Gaarne ontvang ik eenige opheldering over
onderstaande vraag.
De stelling wordt uitgesproken „een jonge
ling of meisje (ofschoon Verbondskind zijnde)
mag aan het vereenigingsleven niet mededoen,
zoolang zij nog een gedeeld hart hebben m.a.w.
hij of zij moet eerst wedergeboren zijn, of zoo
als de volksmond het noemt, bekeerd zijn".
Nu zal elk Gereformeerde zeker moeten toe
stemmen, dat de Heere bij alle dingen een vol
komen hart eischt, maar een jongeling of meisje
dat dit nog mist en zich daarvan ook wel be
wust is voor onbekwaam en ongerechtigd tot
alle vereenigingsleven te houden. Zie, zoo iets
gaat mij toch te ver. Dat verlamt alle religieuze
drang die toch wel bij een gedeeld hart be
staanbaar is.
Ongetwijfeld schuilt hier eenig gevaar
Iemand mef zulk een gedeeld hart zou zich mis
schien gerust kunnen stellen door te gaan den
ken „Als ik nu zooveel lust gevoel in het ver
eenigingsleven, in het gezamenlijk bespreken en
bestudeeren van alles wat tot het ééne noodige,
van alles wat tot het Koninkrijk Gods behoort,
DOOR
H. KINGMANS
11)
„Neen, tante, van middag, 'k Belde haar even
op. Tjaard was de provincie in, maar om acht
uur zou hij wel thuis zijn."
Het spreken kostte Martha groote moeite. Ze
moest vriendelijk en hartelijk zijn. Maar zij kon
wel huilen van smart en teleurstelling.
En het werd er niet beter op, toen Tjaard
en Truus kwamen om Heino te begroeten en
het ruime vertrek gevuld werd met vroolijk ge
sprek.
„Martha zei, dat moeder niet al te wel was",
plaagde Heino. „Ik merk er niet veel van. 't Was
zeker het oude liedje, moeder?"
„Ik denk het ook, jongen, 't V/as de vreugde
over je komst, die mij van streek maakte."
„Je bent ook behoorlijk lang weggebleven,
Heino", meende Truus. ,,'k Zei tegen Jelle, dat
oom Heino kwam, maar hij keek mij aan, of ik
over een voorwereldlijk dier sprak. Wat weet
hij ook van oom Heino af. Je hebt het schan
delijk gemaakt. Rotterdam boeit je nogal, niet???
„Ik kon niet weg, waarde schoonzuster, 't Is
bij ons altijd even druk."
„Hm. Wij zullen er niet over twisten. Je bent
er nu. Maar Tjaard meende, dat het wel wat
overdreven was."
't Hangt er slechts van af, wat zaken Heino
dan is dit toch wel een bewijs dat ik een ver
nieuwd hart bezit". Zonder meer is dit voor mij
toch wel wat al te oppervlakkig.
Maar nog eens, ik stem toe, de Verbondsgod
eischt, voor alles een volkomen hart, nochtans
lezen wij van Koning Amazia, dat hij deed wat
recht was in de oogen des Heeren, schoon niet
met een volkomen hart.
Ik meen dan ook altijd God er voor te mogen
danken, dat Hij op menig jongeling en jonge-
dochter nog beslag legt zoodat zij inplaats van
door te breken en op te gaan in al wat ijdel
en wereldsch is, den lust hebben en levendig
houden in ai wat religieus is en tot het uit
wendig godsdienstige behoort, al is het dan nog
maar met een gedeeld hart.
Zeker (en dat mag in dit verband wel met
nadruk gezegd) als een bondeling met een ge
deeld hart sterft, zal niet de zegening maar de
vloek des Verbonds hem treffen.
Nu kan het zijn dat men de door mij bestre
den meening zoo sterk en beslist gesteld heeft,
om geen voet te geven aan een gedeeld hart
en alzoo het onvolkomene in het vereenigings
leven te vergoelijken. Maar is dit zoo, dan vind
ik dit toch vooral in dezen tijd niet taktvol.
Men mag tegenwoordig wel op zijn hoede zijn
niets te zeggen, wat voor tweeërlei opvatting
vatbaar is. Men is zoo geneigd om uit alles
venijn te zuigen en alzoo een andersdenkende
in kwaad daglicht te stellen. Misschien zal
iemand ook nu beweren Zoo oppervlakkig is
de leer der Geref. Kerk, als men slechts zegt
en toont, uitwendig lust in den dienst Gods te
hebben en men uitwendig in alles met de ge
meente meeleeft, op tijd belijdenis doet en ten
Avondmaal gaat, dan is het in orde. Maar, zoo
iets durf ik van onze Kerk en onze voormannen
niet gelooven, al ontmoet ik wel eens dingen,
die mij een vraagteeken doen zetten. Ik voor
mij kan mij geen verceniging of kerk hier op
aarde denken zonder een ruimeren en engeren
kring mits men een getrouw gebruik der tucht
op leer en leven maakt, zal zulk een kerk toch
ook niet doorvloeien tot een volkskerk.
JOB WISSE Mz.
Biggekerke, 7 Januari 1935.
Br. Wisse zal ons niet euvel duiden, dat we
op de laatste zaak, door hem hier aangeroerd
niet ingaan. Die staat met de vraag, waarover
hij eenig licht verlangt, slechts in verwijderd
verband.
Wie over de kerk en haar leden spreekt, be
vindt zich op een ander terrein, dan wanneer
hij handelt over het lidmaatschap eener Jonge
lieden vereeniging
Wanneer de geachte schrijver, die twee met
elkaar vermengen zou, beging hij dezelfde fout
als de verkondiger van de stelling, die hij be
strijdt.
De diepe oorzaak immers, waaruit deze te
recht door dhr. W. als onhoudbaar voorgestelde
gedachte, alsof alleen „bekeerden" lid eener
J. V. of M. V. kunnen zijn, is een verkeerd kerk
begrip. Het Labadistische zoudt ge het kunnen
noemen.
Daarin vallen samen onzichtbare kerk en kerk
als instituut en wordt ook tusschen haar orga
nisch en institutair leven niet onderscheiden.
Kerk of vereeniging wat het verschil er
tusschen is, weet men niet, of men acht het
niet moet een vergadering van menschen zijn,
die een duidelijk antwoord kunnen geven op de
twee vragen, die eertijds de J. V. van Dublin
in Ierland als voorwaarde van toelating wilde
beantwoord zien
1°. Hebt gij reden te gelooven, dat gij uit de
duisternis zijt overgegaan tot het licht
2°. Kunt gij de middelen aanwijzen, waarvan
God zich te uwer bekeering heeft bediend?
Kon men daar een welomschreven antwoord
op geven, dat zwaar genoeg bevonden werd, dan
trad men toe tot het kleine groepje van in- en
doorgeleide zielen, waarvan er gewoonlijk maar
weinigen in een dorp, of stad te vinden waren.
Met eerbied werden die woordvoerende man
nen en vrouwen in de vergaderingen aange
hoordwaarbij het overigens niet zeldzaam
was, dat de zwijgenden en luisterenden, die ja-
loersch waren op zulk een getuigende broeder
of zuster, vromer en godvruchtigen ziel hadden
dan zij, die voortdurend aan 't woord waren.
Termen als „gestolen geloof", „overzomeren
en overwinteren" deden opgeld maar de split
singen en scheuringen, die in deze groepen, ron
dom personen in wier bekeering men toenemend
of afnemend vertrouwen stelde, waren niet zeld
zaam.
De grens tusschen onbekeerd en bekeerd moest
duidelijk kunnen worden aangegeven „Toen en
daar is het met me gebeurd
bedoelt", lachte deze. ,,'k Heb zoo'n flauw ver
moeden, dat bruine of blauwe of groene oogen
hem in Rotterdam gevangen houden. Wat jij
Martha
„'k Weet er niets van", antwoordde Martha,
die nauwelijks spreken kon. „Heino vertrouwt
mij zijn hartsgeheimen niet toe."
Martha uitte deze laatste woorden op snijdend
scherpen toon, zóó, dat Truus haar opmerkzaam
aanstaarde.
„Er is van dit alles absoluut geen sprake",
zeide Heino. „Ik ben zoo vrij als een vogel in
de lucht."
„Dan wordt het toch zoo langzamerhand eens
tijd, kerel. Je krijgt nu een prachtpositie in Am
sterdam, zoodat je behoorlijk een vrouw kunt
onderhouden, beter dan ik het kan doen."
„Je moogt je aanstaande vrouw tenminste wel
behoorlijker behandelen dan Tjaard doet, Hei
no", plaagde Truus. „Tjaard maakt er maar wat
van."
,,'k Weet wel beter", zei Heino. „Overigens
helpt al dat gepraat niet. Ik denk voorloopig niet
aan verloven en trouwen."
Een heftige blos bedekte Martha's gelaat. Zij
verborg dien, door haastig op te staan, om kof
fie te schenken. Maar Truus had het gezien.
En over het gelaat van Tjaard's vrouw vloog
een peinzende trek
Ietwat later zeide Martha, dat zij naar haar
kamer ging, uitsprekend de verwachting, dat zij
den anderen morgen wel iets beter zou zijn.
„Wat heeft Martha?" vroeg Tjaard.
„Zij is niet wel. 't Zal 't voorjaar zijn", dacht
mevrouw Heerema.
Voor het feit, dat het bekeeringswerk een
proces is, een voortschrijdend werk voor het
onderwijs van Paulus in 1 Cor. 3: 10 die ook
spreekt over fundament leggen en dan en daarna
op dit fundament bouwen, had men te weinig
oog. Men was bekeerd of men was het niet.
Maar zoo gaat het niet toe. In de natuur zijn
de overgangen geleidelijk. De eerste knoppen
van de zomerbloemen zwellen reeds, wanneer
de lentebloemen nog in vollen bloei staan.
En ook in het leven van de kinderen Gods
wordt „de donker van den zwarten nacht niet
plotseling tot licht gebracht".
Daarvoor heeft echter dit Labadisme geen
oog. En daarvandaan stamt nu ook de opmer
king „Een onbekeerde jongeling of jongedoch-
ter moet niet naar een Christelijke vereeniging".
Men bedoelt met bekeerd dan iemand, die het
niet alleen is, maar het ook welbewust en wel
verzekerd wéét.
We behoeven niet te zeggen, dat zulk een
eisch tot toelating niet kan worden gesteld.
Zelfs wanneer de J. V. of de M. V. een Evan-
gelisatievereeniging was, die ten doe! had, het
Evangelie te prediken aan afgedwaalden en ver
lorenen, zou ik aan zoo iemand niet vragen
„Zeg eens, vriend, zijt ge wel bekeerd
Meer waard dan een antwoord, dat ik dan
toch eenigszins moeten toetsen aan zijn leven,
zou mij de lust en de begeerte zijn, waarvan
hij door zijn toetreden blijk gaf. Alleen als zijn
publieke leven niet in overeenstemming was met
zijn geuite begeerte om te Evangeliseeren zou ik
bezwaar maken. Of die menschen zich dan niet
verbeelden, dat ze bekeerd zijn, als ze maar aan
zoo iets meedoen
't Is best mogelijk. Maar die mogelijkheid is
er ook bij menschen, die toen en toen en daar
en daar iets bijzonders hebben ondervonden
hevig geroerd, krachtdadig aangegrepen zijn.
Wie kan zeggen, dat zijn hart geheel gezui
verd is
Wat verstaat Br. Wisse echter zelf onder
„een gedeeld hart
Wanneer het niet een „term" is, maar zich
op Hosea 10:2 zou gronden, dan is het onjuist
aangehaald, want daar staat dat God zelf Israëls
hart gedeeld heeft, n.l. door onderlinge twisten.
En als Br. Wisse in „de Korte Verklaring"
dezen tekst nakijkt, zal hij zien, dat er staat
„Vaïseh is hun hart".
Bedoelt de vrager echter, of er iemand lid
van een Verceniging mag zijn, wiens hart nog
niet ten volle den Heere toebehoort, in wiens
hart ook nog neigingen naar „de wereld" leven,
dan zou ik wel eens één geloovige willen zien,
die ooit vrijmoedigheid had lid van een J. V. of
van welke vereeniging dan ook te worden.
En dan de J. V. of de M. V. Zijn dat nu
vereenigingen, waarbij het toetreden dezelfde
waarde heeft als een geloofsbelijdenis
Laten we toch nuchter blijven. Het zijn ver
eenigingen, die als hun roeping beschouwen
„overeenkomstig ons Calvinistisch volkskarakter,
werkzaam te zijn tot het doen kennen en be
lijden der Gereformeerde beginselen voor kerk,
staat en maatschappij".
En wanneer ik mezelf afvraag „Wat denkt
ge van al die jongelui ten opzichte van hun ver
houding tot God". Dan kan ik soms zeer pessi
mistisch zijnen ik kan soms zeer optimis
tisch zijn. En dat kan allebei in sommige tijden
zijn oorzaak hebben.
Maar heb ik geloof en leef ik weer in de
overtuiging van de trouw Gods, aan zijn geloo-
vigen en hem zaad alle eeuwen bewezen, dan ga
ik graag zoo nu en dan eens naar die jongens
en meisjes toe, die veel opgewekter lijken dan
ze van binnen zijn, veel grooter religieuzen nood
kennen dan velen oppervlakkig zouden meenen,
soms veel ernstiger kunnen bidden in een enkele
zucht die opstijgt uit hun van stormen omgierde
leven, dan broeder A. of B.. die het zoo móói
kan. En ik denk net als br. Wisse gelukkig, ze
houden zich met Gods Woord en zijn begin
selen bezig.
Verwerp die dingen niet, want er zit een
groote zegen in
Maar onder vier oogen waarschuw ik dan
ook wel eens zoo'n jongen of meisje Denk er
om, Jeruzalem ligt op een berg En de mooie
spreuk van zekere Studentenvereeniging moet
ook die van jullie en trouwens van alle Chris
tenen zijn, bewust bekeerden of nog niet bewust
bekeerden en mogelijk nog onbekeerden
„Esto, quod esse videris" „Wees, wat ge
schijnt te zijn."
Wees dat, in den weg van onderzoek en
gebed.
Zaandam. P. VAN DIJK.
Toen Tjaard en Truus vertrokken, werd af
gesproken, dat zij den volgenden middag in
Helpman zouden komen en na de kerk er verder
den avond zouden doorbrengen.
„Als Martha tenminste weer in orde is. Anders
blijf ik thuis", zei mevrouw Heerema.
„Breng haar mee, moeder. De lucht is in zoo'n
geval goed voor haar", meende Truus.
HOOFDSTUK V.
Een vrouwenhart gekrenkt.
„Neen, laten we niet trammen, maar loopen
tot de Heerebrug en nemen daar een trammetje",
zei Truus, toen zij met haar man buiten op straat
liep. „Ik moet dan ook eens even met je praten."
„Wat heb je?" vroeg Tjaard, verwonderd.
„Dat weet ik zelf niet. Zeg, heb je niet iets
bijzonders aan Heino gemerkt?"
„Iets bijzonders V/at bedoel je Ik heb ge
merkt, dat hij allures krijgt, die hij vroeger niet
bezat. Verder meent hij, geloof ik, dat het Am-
sterdamsche filiaal alleen kan blijven bestaan,
als hij er heengaat. Me dunkt, dat hij zich wat
veel gaat verbeelden. En dan is zijn toon losser
dan vroeger. Een grapje is best. Maar zoo nu
en dan klinkt er nauw verholen spot met wat
ons heilig moet zijn in zijn woorden. Toen wij
over die preek spraken, ging hij bepaald over
de schreef. Ik bemerkte, dat moeder er ook last
van had. En dan is hij, veel méér dan vroeger
nog, een materialist in optima forma. Dat alles
heb ik meenen op te merken. Heino gaat er niet
op vooruit in Rotterdam. Bedoel je iets van dit
alles, Truus
..DE ZEEUWSCHE BEKER".
Dinsdag 19 Febr. 's avonds 8.15 in de Hof-
pleinkerk te Middelburg en Woensdag 20 Febr.
's avonds 8.15 in de Geref. Kerk te Goes hoopt
voor het Comité „De Zeeuwsche Beker" op te
treden de bekende ijveraar tegen het Bolsjewis
me de Weleerw. Zeergel. Heer Dr. F. J. Krop,
Ned. Herv. Pred. te Rotterdam met het onder
werp „De huidige toestand in Sovjet-Rusland
en het gevaar, dat ons allen bedreigt". De Re
denaar en de Rede spreken voor zichzelf, zoodat
een opwekking deze vergadering bij te wonen
overbodig kan heeten.
St. Laurens. A. KONING.
TWEETAL TE
Hazerswoude: M. Heuzeveld te Nieuwerkerk(Z)
P. K. Keyzer te 's-Grevelduin-Capelle.
BEROEPEN TE
Zwartebroek bij Amersfoort H. Veltman
te Bruchterveld (Ov.
Evangelisatiegebouw te Wemeldinge.
Verleden week is te Wemeldinge het nieuwe
evangelisatiegebouw in gebruik genomen. Onder
de aanwezigen zagen we ook vele schippers, die
aandachtig naar de verschillende toespraken luis
terden.
Aan de evangelisatie-commissie is het gebouw
namens den kerkeraad, door den consulent, in
bruikleen overgedragen.
Dhr. M. P. van Dijk sprak daarna in verband
met Johannes 4 over het zaaien en de vrucht
er van. Christus is de Zaaier en de kerk heeft
de vrucht te maaien. De evangelisatie wil zijn
het voorportaal der kerk. Dhr. J. Hoogerheide
heeft temperamentvol gesproken over de voor
geschiedenis en den verderen loop der evangeli
satie te Wemeldinge tot nu toe. Namens de
Meisjesvereeniging en de Zondagsschool werden
felicitaties uitgesproken. Ook het gemeentebe
stuur hield zich niet terug, want met genoegen
is beluisterd het woord van den edelachtbaren
heer burgemeester Keizer.
't Was een mooie avond.
't Gebouwtje geweerd van alle luxe, ziet er
keurig netjes uit. 't Doet den bouwers, die het
schier belangeloos deden alle eer aan.
Maar nogmaals het moet ook betaald.
Dat de giften groote en kleine van alle
kanten toevloeien, want het gaat daar in Wemel
dinge om een arbeid, die van groot belang is
voor ons geheele land. Immers er komen schip
pers uit alle streken.
Ds. D. van Dijk te Groningen bevestigde
in de Geref. Kerk van Drachtster-Compagnie,
de Cand. J. van Dijk met eene predicatie over
Mattheus 25 1430. De jonge predikant deed
intrede sprekende over Johannes 3 29 en 30.
Ds. S. li. Zuidema, bestemd tot opvolger
van Dr. van Andel te Solo, nam afscheid van
de Geref. Kerk te Anna-Paulownapolder. Zijn
text was Psalm 144 3.
Van 's Heeren Wegen.
De Afscheiding van 1834 herdacht. Uitgegeven
door het Comité tot herdenking der Afscheiding
van 1834, bij J. H. Kok N.V. te Kampen. Prijs
in prachtband 3.Dit mooie boek doet ken
nen de voorgeschiedenis ter voorbereiding der
herdenking der Afscheiding te Utrecht op 10,
11 en 12 October 1934 te Utrecht. De rede
voeringen van Dr. K. Dijk Prof. Dr. K. Schil
der Ex. Dr. H. Colijn van de Prof. Ridder
bos, Aalders Noordtzij, Grosheide Dr. C.
Bouma Ds. J. G. Feenstra en Dr. G. Keizer
zijn alle opgenomen, terwijl Ds. Boerkool er wel
voor gezorgd heeft, dat het boek bewaard is
te worden al te kroniekmatig.
Het Comité heeft ontvangen de som van
35515.65. Dit geldt tot 1 Januari 1935. 't Drup
pelt nog na. Uit Zeeland's kerken kwam in
1978.92 n.l. uit 33 kerken, terwijl uit een 20-
tal niets werd ontvangen voor dit doel.
In de Westlandsche Kerkbode deelt Ds.
van Minnen te 's-Gravenzande het volgende
mede uit het leven van een tweetal „Vaders
der Afscheiding".
„Dezer dagen herinnerde ik mij een verhaal,
dat ik mijn vader meermalen heb hooren doen.
't Gaat er over, hoe eenmaal zulk een felle be
strijding van elkander tusschen Brummelkamp
en Van Velzen eindigde.
't Moet meen ik in Kampen gebeurd zijn.
Er was weer eene vergadering geweest waarin
beiden zeer scherp en fel tegen elkander waren
„Neen, dat bedoel ik niet. Eerlijk gezegd, heb
ik er niet zoo bij doorgedacht, behalve dan die
lichte spotternij. Neen, ik bedoel iets anders, iets
heel anders. Vrouwenoogen zien in die dingen
altijd scherper. Ik geloof, dat er iets is tusschen
Heino en Martha. Me dunkt, het is niet zuiver
tusschen die twee."
„Martha was opvallend stil", moest hij toe
geven. „En 't is mij, nu je het zegt, opgevallen,
dat Heino zich zoo goed als niet met haar in
liet, terwijl beiden vroeger de dikste vrienden
waren. Wij hebben wel tegen elkaar gezegd,
dat die twee wel eens een paar konden worden,
weet je wel. Nu, er is niets op tegen. Heino
kan geen betere vrouw krijgen, zou ik zeggen.
Maar wat dacht je Niet zuiver tusschen hen
Zou Heino dan bij Martha bot gevangen heb
ben Maar wanneer zou hij haar dan gesproken
hebben Hielden zij briefwisseling met elkaar,
zonder dat moeder het wist Daar" was toch
geen enkele reden voor. Weet je iets, Truus?"
„Ik weet niets. Maar ik zou het graag weten."
„Vrouwelijke nieuwsgierigheid", plaagde hij.
„Neen, dat niet. Het is niet zuiver. Verleden
jaar, toen Heino er was, heb ik al iets gemerkt
'k Heb er niets van gezegd, omdat ik niet zeker
van mijn zaak was."
„Maar nu toch ook niet Je weet immers
niets
(Wordt vervolgd)