Vrijdag 8 Februari 1935
49e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD,
DADERS DES WOORDS-
REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d, ENDE, A. B. W, M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOïJ OLTHQFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF. Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
Gegadigden voor twee vrijgekomen aandeden
voor de Persvereeniging „Zeeuwsche Kerk
bode" gelieven zich aan te melden bij den Secre
taris en wel volgens artikel 6 van de statuten,
dat is met naam, voornaam, woonplaats, leeftijd,
beroep, bewijs van lidmaatschap van ééne der
Gereformeerde Kerken in Zeeland.
De Secretaris,
J. BROEKSTRA.
AdresGoes, Koningstraat.
Gij ZIJT HET ZOUT DER AARDE.
Mattheüs 5 13a.
De menschen, tot wie Jezus dat zei, waren
de discipelen en alle geloovigen onder de schare,
de armen van geest, de treurenden, de zacht-
moedigen, de hongerenden en dorstigen naar de
gerechtigheid, de barmhartigen, de vreedzamen,
de reinen van hart, de vervolgden om Jezus'
wil, kortom de kinderen des koninkrijks en Hij
zegt het nu nog tot degenen, die gelooven in
Zijn Naam ,,Gij zijt het zout der aarde". Ver
geet vooral niet, als ge deze korte gelijkenis op
vangt uit 's Heeren mond, het zeer toepasselijk
kleine woord, waarmee ze begint, het woordje
Gij. Want anders zoudt ge maar moeilijk kunnen
komen tot recht verstand van deze gelijkenis en
ze licht geheel verkeerd verstaan. Als ge denkt
en doet en spreekt, of deze waarheid wel an
deren, maar niet u raakt, dan kunt ge er waar
schijnlijk veel over zeggen, maar ge hebt groote
kans, dat ge de mug uitzijgt en den kemel door
zwelgt en wellicht veel afgeeft op de Christenen,
die in uw oog tot smakeloos zout geworden zijn;
terwijl ge zelf even verwerpelijk zoudt zijn. Al
leen door het geloof, het levend geloof kunnen
we deze gelijkenis goed vatten en uitwerken,
zijn beteekenis, schoonheid en kracht zien en er
ons voordeel mee doen.
Jezus zegt hier niet, dat we zelf ervoor moe
ten zorgen, dat we het zout der aarde worden,
om een discipel van Hem te kunnen worden,
maar Hij verkondigt hier, wat Hij zelf, de koning
der genade, ons doet zijn, dus wat genade van
ons maakt. Als de geloovigen het zout der aarde
genoemd worden door Hem, dan beschrijft Hij
Zijn eigen werk als de vrucht van Zijn eigen
verdienste en tot lof van Zijn eigen Naam. Zoo
is 't trouwens met alle goederen des heils. Dooi
de genade Gods zegt Paulus, ben ik dat ik ben.
Zoo is 't genade, als we door den Zone Gods
tot het zout der aarde worden gemaakt. Doch
tegelijk laat Christus, als Hij zegtGij zijt het
zout der aarde ons gevoelen, hoe wij als Chris
tenen ons vernederen en ons schamen moeten,
daar wij dat woord niet lezen kunnen, of we
denken er met droefheid des harten immers aan,
hoe weinig er van die waarheid in ons leven
dikwijls gezien wordt en hoeveel er in ons nog
van die duistere macht der zonde werkzaam is,
die het heilzame werk van Gods genade tracht
te bederven of te stuiten. We mogen daarin re
den te over vinden om ons te verootmoedigen
in plaats van ons te verheffen. Ja, die overwe
ging doe ons geloovig biddende vragen om de
krachtige werking Zijns Geestes, opdat de ge
zegende kracht der genade-waarheid en des ge-
loofs als een zoutend zout zoowel in de kerk
als geheel, als in het persoonlijk leven, meer
moge blijken tot eere van 's Heilands Naam.
Zout is goed. Een uitnemende gave Gods. Het
is onmisbaar voor ons menschen. 't Is van on-
gemeene bederfwerende en smaakgevende kracht.
Een miniem kleine hoeveelheid is voldoende om
een onevenredig groote hoeveelheid spijs den
rechten smaak te geven of voor bederf te be
waren. Nu, die eigenschap van 't zout om met
wat niets lijkt aan veel ten goede te komen,
vindt ge terug in Christus en Zijn gemeente.
Allereerst in Christus zelf. Want Die is 't zout,
dat alle bederf der zonde wegneemt, Die alleen.
En Die alleen is 't zout, dat ons aangenaam doet
zijn in den mond Gods. Doch Christus leert ons
verder, dat Hij nu Zijn gemeente ook ten zegen
stelt voor de omgeving, waarin Hij ze plaatst
en voor heel de aarde. Want dat is de een
voudige en duidelijke zin van dit beeld, door
Jezus gebezigd, dat Hij, wanneer Hij Zijn dis
cipelen vergadert, bewaart en onderwijst, wil,
dat ze ten zegen zullen zijn voor de menschen,
tot verkwikking, tot versterking, tot troost, tot
aangenaamheid, tot een middel, waardoor 't be
derf der zonde wordt tegengegaan.
't Geloof in Jezus brengt groote bate mee,
voor ons zelf, maar ook voor den naaste. Voor
ons zelf, de bate, door den Catechismus ge
noemd dat wij in Christus voor God recht
vaardig zijn. Maar 't geloof kan ook geen kwaad
voor den naaste. Integendeel in wijden omvang
oefent het levende geloof zijn zegenende, om
zettende, bederfstuitende macht door het zou
tend zout der waarheid Gods, der kennis en der
vreeze des Heeren.
K. v. d. E.
CIRCULAIRE AAN DE KERKERADEN.
Dezer dagen werd door de directeuren van
de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op
Geref. grondslag aan alle kerkeraden een cir
culaire gezonden, waarin de steun van die ker
keraden verzocht wordt tot instandhouding van
onze Vrije Universiteit.
Daarin nu staan enkele dingen, die meer al-
gemeene bekendheid verdienen en die we daarom
hier willen ter sprake brengen.
Er blijkt uit, dat de finantieele moeilijkheden
nog groot zijn en voor de bestuurders groote
zorg meebrengen. Bij de oprichting van de vierde
faculteit werd berekend, dat de uitgaven daar
mee 60.000 a 70.000 per jaar zouden om
hoog gaan. Er werd dan ook een krachtige actie
gevoerd om de contributies met dat bedrag om
hoog te zetten. Die actie droeg vrucht, echter
niet in die mate dat dit bedrag werd bereikt.
Natuurlijk vond dat ook z'n oorzaak in de moei
lijke economische omstandigheden. Directeuren
constateeren dan ook met dankbaarheid, dat, in
het algemeen, in de Gereformeerde Kerken en
onder haar leden groote belangstelling en warme
liefde voor onze Vrije Universiteit leeft en tot
uiting komt. Die dankbaarheid mag er dan echter
niet toe leiden, dat niet zou aangedrongen wor
den tot grootere inspanning en tot het brengen
van meerdere offers. Want er moet naar gestaan
worden, dat de V. U. ontvangt wat ze voor het
verrichten van haar hooge en heilige taak behoeft.
En nu wordt er in het schrijven aan de ker
keraden door directeuren op gewezen, dat de
kerkcollecten voor de Theol. Fac. belangrijk
terugliepen. In 1928 gaven die een bedrag van
ruim 46.000 en in 1933 was dat gedaald tot
40.800, alzoo een teruggang van ruim 5200.
Er wordt dan ook op aangedrongen de gemeen
ten op te wekken om die belangrijke daling tegen
te gaan en in die collecte naar vermogen te
geven. We hopen zeer, dat de kerkeraden deze
vraag zullen ter harte nemen en die collecte
warm zullen aanbevelen.
In verband met die collecten wordt op een
tweede zaak gewezen, n.l. deze, dat de kerken
zich zullen houden aan de bepaling, dat jaarlijks
minstens twee collecten voor de Theol. Fac.
zullen gehouden worden.
Het is helaas noodig, dat daarop gewezen
wordt. Het schijnt toch voor te komen in som
mige kerken, dat, terwijl men twee diensten per
Zondag heeft, er maar in één van die samen
komsten die voorgeschreven collecte gehouden
wordt, en dat men dit dan wil laten gelden voor
DE collecte, waartoe de kerken zich verbonden
hebben. We achten dit een ernstige zonde.
Daarbij zou men haast moeten gaan denken aan
de zoo hoogst ernstige vraag, die Petrus deed
aan Saffira, of het land voor zooveel verkocht
was Immers kan men dan de vraag stellen
is dat het volle bedrag, dat van Uw kerk mag
verwacht worden Laten de kerkeraden toch
toezien, dat zij zich aan die zonde niet schuldig
maken. Als zij dan maar in één dienst collec
teeren, laten ze dat dan ook eerlijk uitspreken
en zeggen We houden maar een halve collecte.
Dan vermijden ze tenminste een leugen die voor
al op kerkelijk terrein een zoo ernstig karakter
draagt. En dan kunnen zij zich ook helder be
wust worden, dat ze nalaten wat ze behoorden
te doen en zich dadelijk van die zonde bekeeren.
Een nog ernstiger kwaad zou er zijn, wanneer
men zelfs niet meer collecteerde maar bij den
uitgang van de kerk een bus zou hangen opdat
elk zijn gave voor de Theol. Fac. daarin zou
kunnen werpen.
Wanneer ons niet van geloofwaardige zijde
verzekerd was dat dit geval zich had voor
gedaan, zouden we het ondenkbaar achten. Maar
nu moeten we het er wel voor houden, dat dit
zich heeft voorgedaan. Dit nu is gewoon een
schandelijk saboteeren van een bepaling door
de kerkelijke vergaderingen genomen. Het han
gen van een bus aan den uitgang is geen col
lecteeren. Als men collecteert doet men wat, al
bestaat het alleen daarin, dat men bij den uit
gang aan eiken kerkganger een collectezak pre
senteert, of wil men dan van een bus gebruik
maken dat men eiken kerkganger die bus
voorhoudt en dat men zóó elk lid aan z'n roe
ping herinnert om van het zijne voor dat doel
wat te offeren.
Dat nalaten van het houden eener collecte
wordt dan nog daarmee verdedigd dat men zegt
op die wijze eigen kerkelijk leven te verzorgen,
opdat er niet zooveel geld uit de gemeente zou
gaan. Hoe een Gereformeerde kerkeraad een
zoo kromme redeneering kan volgen is ons een
raadsel. Als één ding toch voor een kerkeraad
van een Gereformeerde Kerk moet vaststaan,
dan ditdat in het houden van Gods geboden
een groot loon ligt. Wie, daarvan afwijkende,
meent verstandig te doen, omdat hij op die ma
nier z'n geld in z'n zak houdt, doet een groote
dwaasheid, waarvoor de Heere door Zijn Woord
hem waarschuwt. Zulk doen heeft tengevolge
geestelijke maar ook finantieele achteruitgang
van zoo'n gemeente.
Daarom is er dan ook in dat geval een roe
ping van de gemeenteleden. Als een kerkeraad
zich zou schuldig maken aan zoo'n ongeoor
loofde handeling, moeten de gemeenteleden daar
tegen bij den kerkeraad bezwaren indienen, en
wanneer ze bij den kerkeraad geen gehoor zou
den vinden, hun bezwaar indienen op de Classis-
vergadering, en wanneer ze daar onverhoopt
geen gehoor zouden vinden maar dat geval
lijkt ons ten eenenmale ondenkbaar dan moe
ten ze doorgaan naar de andere meerdere ver
gaderingen der kerken. Zoo'n kwaad moet uit
Israël worden weggedaan.
Vermelden we ten slotte nog, dat directeuren
vragen, zoo mogelijk een extra-collecte voor de
V. U. te houden en haar te gedenken bij den
dienst der gebeden in onze kerken. Dit laatste
is het meest noodige. En als dan bij het bidden
het werken gevoegd wordt, dan mag worden
vertrouwd, dat de V. U. ook in dezen tijd zal
kunnen ontvangen wat ze voor haar nooddruft
behoeft.
HEIJ.
UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING.
30. Naar het oude Vaderland.
Het jaar 1869, dat in de eerste weken zooveel
leed en somberheid over Ds. van der Meulen
bracht door het overlijden zijner echtgenoote,
zou, naar het zich liet aanzien, niet zooveel zon
licht meer op zijn pad laten vallen. De droefenis
boog hem diep ter neer en men vreesde, dat dit
zijn nog overige kracht spoedig geheel zou doen
inzinken. Zijn kerkeraad bood hem daarom voor
rust en tot vernieuwing van kracht eenige weken
vacantie aan, waarvan hij in de maanden Maart
en April dankbaar gebruik maakte. Doch de
Heere zou naar Zijn liefderijk bestel nog een
anderen weg openen om dat neergebogen hart
op te richten en den geest te sterken.
Tijdens zijn rusttijd kwam de classis Holland
in hare gewone voorjaarsvergadering saam. Op
die vergadering werd de wenschelijkheid uitge
sproken gemeenschap te onderhouden met de
kerken in Nederland, bijname de kerken uit de
Scheiding. De kerken in dc classis Holland, of
schoon ingelijfd bij de Holl. Geref. Kerk in
Amerika, gevoelde toch nog altijd betrekking op
die christelijk Afgescheiden kerken in Nederland,
omdat ze uit haar waren voortgekomen. Van
daar, dat men gaarne met die kerken de gemeen
schap levendig hield. En zoo werd de wensch
geboren om zich door een afgevaardigde op de
e. k. Generale Synode te laten vertegenwoordi
gen.
Dat voorstel vond algemeene instemming en
zoo werd daartoe besloten. Het opende ook de
gelegenheid om aan een anderen wensch te vol
doen. Prof. P. J. Oggel, wiens gezondheid wat
geknakt was, wilde men gelegenheid bieden een
bezoek aan Nederland te brengen, wat tot be
vordering van zijn gezondheid zou kunnen dienst
baar zijn. Men meende ook, dat hij daartoe niet
ongenegen zou zijn. Zoo werd dan Prof. P. J.
Oggel als afgevaardigde gekozen om de classis
Holland op de e.k. Generale Synode der Chr.
Afgescheiden kerk in Nederland, die op 16 Juni
van datzelfde jaar te Middelburg in de Prov.
Zeeland zou gehouden worden, te vertegenwoor
digen. Doch om zooveel mogelijk te verzekeren,
dat de classis op die Synode toch zou vertegen
woordigd worden, in geval Prof. Oggel verhin
derd werd, werd als zijn secundus aangewezen
Ds. C. van der Meulen en als tertius Ds. S. Bolks.
En Prof. Oggel zag zich genoodzaakt te be
danken, zoodat Ds. van der Meulen als secundus
moest gaan. Hij deed het gaarne hoewel hij lie
ver met Prof. Oggel de reis had gedaan. Hij
deed het gaarne, omdat zijn hart brandde van
verlangen den vaderlandschen bodem nog eens
te betreden en zeer begeerig was vóór den uit
tocht naar het hemelsch vaderland, de broeders
in Nederland nog eens te zien en te spreken.
Daarenboven zag hij, lettend op zijn eigen gees
tesgesteldheid, er een goede leiding in van Gods
Voorzienigheid, dat hem te meer bereid deed
zijn om die opdracht te voldoen.
Spoedig werd alles voor de groote reis toebe
reid, en wijl hij verscheidene weken afwezig zou
blijven, sprak hij vóór zijn heengaan aan den
avond van 22 Mei tot zijne gemeente een kort
afscheidswoord over 1 Joh. 2 28. Aan het einde
van die bijeenkomst zong de gemeente hem toe
U zullen, als op Mozes beê,
Wanneer uw pad loopt door de zee
Geen golven overstroomen.
(Ps. 68 11 berijmd.)
En nog dezelfde week bevond hij zich op de
groote wateren.
De zeereis was zeer voorspoedig, want op 14
Juni zette hij te Rotterdam den voet aan wal.
Zooals hij zelf betuigde „verblijd in God, doch
niet zonder ontroering, betrad ik den vaderland
schen bodem, die ik 22 jaren geleden van deze
plaats verlaten had", 't Is in woorden niet uit
te drukken wat er toen in zijne ziel omging.
Wat een wereld van gebeuren lag er tusschen
dat verlaten en weer betreden van deze plaats.
Als een snel draaiende film ging 't al zijn oog
voorbij. Dat gaf blijden dank in de ziel aan
God, die hem geleid had, maar ook stille ont
roering bij 't zien op die wondere wegen van 't
Godsbestuur.
Hij was juist in tijds te Rotterdam aangekomen
om den volgenden dag in gezelschap van de
broeders Brummelkamp en de Cock, nu docenten
aan de Theol. School te Kampen, en Ds. de
Moer en Ds. Dosker en andere afgevaardigden
ter Synode, per stoomboot, naar Middelburg te
vertrekken. Er was zooveel te vertellen van
beide zijden, dat de reis kort viel en in opge
wekte stemming kwam men in Zeelands hoofd
stad aan.
Daar kwam de Synode der Christelijk Afge
scheiden Kerk bijeen in de Gasthuiskerk, de oude
St. Barbara-Kapel, waar, na de Roomsche pe
riode de bekende Ds. B. Smytegelt de woorden
des levens had verkondigd. De stad van Teel-
linck, die op zoo teedere en getrouwe wijze het
volk Gods had vertroost en 's Heeren kudde
geleid. En hier had, alsook in de omliggende
plaatsen, toen de kerk des Heeren weer inge
zonken was, Ds. Budding de slapenden wakker
geroepen.
Middelburg Wat beelden uit het verleden,
ook uit zijn eigen leven rezen Van der Meulen
op voor zijn oog. Hier in Middelburg had hij
voor 't eerst in het openbaar gesproken. Hier
had hij de zeer kleine gemeente der Afgeschei
denen vele malen gediend. Menige broeder, die
hij te voren hier kende, was al heengegaan uit
de strijdende naar de triumfeerende kerk. Maar
hij mocht er ook nog ontmoeten, die voor twee
entwintig jaren reeds bij de gemeente behoorden
of die door zijn arbeid waren geleid tot de ken
nis van hun Heere en Heiland. Wat waren al
die kerkjes in Zeeland toen nog klein. Nu waren
ze uitgegroeid tot breede scharen. En nu was
hij hier als afgevaardigde van de dochterkerken
in N. Amerika, die thans reeds veel grooter wa
ren dan de moederkerken toen hij ze verliet.
Sinds hij zich op zee bevond, kwam te Phila
delphia in N. Amerika ook bijeen de Algemeene
Synode der Holl. Geref. Kerk. Daar was ter
tafel een verzoek van de Christel. Afgescheiden
Kerk in Nederland om tot versterking van den
broederband een of meer afgevaardigden te zen
den naar de Synode harer kerk, die in Juni te
Middelburg in de Provincie Zeeland zou ge
houden worden.
De vergadering was algemeen bereid om aan
dat verzoek te voldoen, en gehoord hebbende,
dat de classis Holland Ds. C. van der Meulen
had afgevaardigd, die reeds vertrokken was,
benoemde ze hem ook als Afgevaardigde van
de Algemeene Synode, waarvan hem telegrafisch
werd kennis gegeven. Zoo vertegenwoordigde
hij dus heel de Holl. Geref. Kerk van N. Ame
rika. Wie had dat in de jaren toen de verdruk
king hen uit Nederland wegdreef kunnen denken.
Is het wonder, dat het klonk in zijn ziel„Ge
loofd zij den Heere, want Hij heeft zijne goeder
tierenheid aan mij wonderlijk gemaakt" (Ps.
31 :22a).
F. STAAL Pz.