No* 2
Vrijdag 11 Januari 1935
49e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS-
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C. HEI] TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERS t D.D. L. BOUMA, W. M. LE COLNTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGENG ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOrj 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TFXEFOON 238. GIRONUMMER 42280
Wat zal men dan antwoorden den
boden des volks Dat de HEERE Sion
gegrond heeft, opdat de bedrukten Zijns
volks eene toevlucht daarin hebben
zouden.
Jesaja 14 32.
In dit hoofdstuk meldt de profeet Jesaja de
Godsspraak tegen de Filistijnen, 't Was in het
sterfjaar van koning Achaz, een der meest god-
delooze koningen van Juda en bij wiens ver
scheiden door velen de angstige vraag is gedaan:
wat nu
't Moet in dat jaar geweest zijn, dat een ge
zantschap uit der Filistijnenland kwam naar Je
ruzalem ter bespreking van eene mogelijke coa
litie der Palistijnsche volken tegen den opper-
machtigen druk van Assyrië. Dit zoeken eener
coalitie vond zijn oorzaak in het sterven van
Tiglath-Pilezer de roede, waarmede de Filistij
nen zoo ernstig geslagen en vernederd waren.
Nu werd geacht te zijn aangebroken het oogen-
blik tot gemeenschappelijk verzet der onder
worpen volkeren tegen de opper-hegemonie van
Assyrië.
Jesaja sprak juist in verband met dat stille
werken der Filistijnen het in 's Heeren naam uit,
dat er geen blijdschap behoeft te zijn over het
sterven van Tiglath-Pilezer, want nog erger
komt.
Het eene wee moge zijn voorbij, het andere
en zwaardere is reeds naderende, want de pro
feet ziet reeds komen den jammer uit het Noor
den, dus uit het verre Assyrië.
In Jeruzalem is gekomen het gezantschap van
de vorsten uit het Filistijnsche land met het voor
stel tot een verbond van onderlinge hulp. Zeker
zullen er in Jeruzalem's diplomatieke kringen zijn
geweest, die naar zulk een voorstel gretig luis
terden en het gaarne zoo willen en met inspan
ning van alle invloed is zulk samengaan bepleit.
Er is evenwel één man in Jeruzalem, die waakt.
Het is Jesaja, die waarschuwt met kracht en
aandrang zich niet te begeven in eene coalitie
der volkeren tegen Assyrië.
Zit men binnenskamers zich te beraden over
het voor of tegen, hij, 's Heeren profeet, heeft
reeds klaar het antwoord, dat moet gegeven aan
het gezantschap der Filistijnen.
Israël moet het niet verwachten van de vol
keren, van de menschen van deze wereld. Juda
en Jeruzalem moeten juist afzien van menschen-
hulp en -kracht en in donkere dagen betrouwen
op den God des Verbonds. Dat is het groote
verschil tusscnen 's Heeren volk en hen, die al
leen oog hebben voor het menschelijke kunnen
en wankele voorstellingen.
Jesaja heeft het antwoord voor Juda en Jeru
zalem gereed, 't Korte bescheid aan de boden
des volks moet zijn de HEERE heeft Sion ge
grond, opdat de bedrukten Zijns volks daarin
eene toevlucht zouden hebben. Afzien van men-
schenhulp en bouwen op den getrouwen en on-
veranderlijken God des verbonds. Zoo heeft Hij
Zich aan Israël geopenbaard, maar ook steeds
in wonderlijke trouw, niettegenstaande veelvul
dige afval Zijns volks, getoond.
De Filistijnen wilden een coalitie der volkeren,
neen zegt Jesaja, daar hoort Israël niet bij, want
dat is het volk van 's Heeren eigendom en die
Bondsgod heeft Sion gegrond. Voor dat volk
zal Hij zorgen er over waken er voor strijden
naar de grootheid Zijns mogendheden, zoodat
elke bedrukte Sions Zijn bijstand ervaart. Dat
heeft de Heere ook bewezen in Hiskia's dagen,
toen Sanherib Jeruzalem benauwde. God zorgt
voor Sion en dat kan ook niet anders, want
Hij heeft het eertijds gegrond. Daar op Sion,
dat Hij Zich verkoos, woonde Hij zegenend in
het midden Zijns volks. Dat Sion heeft God
Zelf gegrond, geheiligd, verkoren en Hij is zoo
getrouw als sterk Hij zal Zijn werk ook vol
einden.
Hij is de Grondlegger en Bouwer en alles ligt
vast in Zijn raad.
Daarom zal Sion dan ook niet wankelen in der
eeuwigheid. Dat is Sions vastigheid, dat het
door God is gegrond.
Zoo behoeft gij dus voor Sion niet te vreezen;
ook in de donkerste dagen van onrust, bestrij
ding en vijandschap verlieze Gods kind niet uit
het oog de belofte de poorten der hel zullen
Mijne gemeente niet overweldigen. Het Oud-
Testamentische Sion wijst toch heen naar 's Hee
ren Kerk, die door Hem is gegrond in het offer
van den Heere Jezus Christus vrucht der ver
kiezing Gods.
De HEERE heeft Sion gegrond met een doel
en zegt dat gerust aan alle bestrijders van Gods
Woord en Kerkopdat de bedrukten Zijns
volks daarin eene toevlucht zouden hebben.
In Jesaja's dagen waren in Jeruzalem echte
kinderen Abrahams, die bedrukt waren met het
oog op der tijden nood. De daden van een god-
deloozen Achar het aanstormen van Assyrië
het voorstel tot coalitie door de Filistijnen de
vraag, wat straks te verwachten bij het optreden
van den jongen Hiskia, als koning van Juda, al
die dingen deden bange vragen opkomen in het
hart en nu komt de HEERE met het woord der
bemoediging voor u een toevlucht in Sion.
Voor u, bedrukten Zijns volks. Israël was Zijn
volk en voor de bedrukten Zijns volks de be
kommerden en de vragenden een toevlucht
eene verberging in Sion. De bedrukten Zijns
volks zijn des Heeren, Die Sion beschermen zal
en ze- daarin bereiden een schuilplaats.
Sion is een toevlucht voor hen, die 's Heeren
belofte in geloof aanvaarden, wetende, dat God
is een toevlucht van geslacht tot geslacht. In
het midden der volksverwarring en bij aanbie
ding zich door gezamelijke menschen hulp uit
den wereldbrand dier tijden te redden, klinkt
van uit den hoogen hemelSions berg wankelt
niet, maar blijft in der eeuwigheid en daar is
de toevlucht voor Zijn volk.
Geen verbintenis met den onbesneden Filistijn,
roept Jesaja neen en nogmaals neen, gij bonds
volk des Heeren, dat niet en dat nooit. Gij weet,
dat de Heere Sion heeft gegrond.
Zoo nu is het ook met het geestelijk Sion,
dat door God Zelf is gegrondvest in dea vasten
bodem van Zijn raad en verkiezing van Zijne
genade en verbond en onwankelbare trouw.
Daarom kan en zal 's Heeren Kerk nooit ten
ondergaan.
God, Die ze grondvestte, zal ze bewaren en
er over waken.
Ze sta vast in en met God alleen.
De Kerk in isolement is wel eens gezegd, ja
maar in isolement door de levensgemeenschap
met haar Hoofd en Koning.
Dat is de kracht alles af te wijzen, wat haar
als steun en hulp buiten haar God wordt aan
geboden.
Alleen in het betreden van Gods weg ligt hare
overwinning.
Gelijk in Jesaja's dagen is er ook nu druk en
benauwing, die niet mag weggecijferd. Er is
strijd en vreeze. De wereld lokt de sociale nood
is onbeschrijfbaar de bedrukten zijn vele.
Toch kan bij dat alles slechts gewezen op de
toevlucht en sterkte en vrede door God beschikt
in het Sion, dat door Hem is gegrond. Dat is
's Heeren belofte ook nu voor Zijn Kerk.
Daar spreekt Hij door Zijn Woord.
Daar sterkt Hij door Zijn Sacrament.
Daar schenkt Hij rust en veiligheid aan de
bedrukten Zijns volks die leeren verstaan
Wacht op den Heer, godvruchte schaar houd
moed
Hij is getrouw, de Bron van alle goed.
Zoo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer
Wacht dan, ja wacht verlaat u op den Heer.
Kapelle. A. SCHEELE.
DEZE ZIJN GESCHREVEN, OPDAT
II.
Opdat degenen, tot wie hij zich richtte zouden
gelooven, dat Jezus de Christus is en geloovende
het leven zouden hebben in Zijn Naam, schreef
Johannes dan een boek.
Zijn boek wil dienstbaar zijn om Jezus te
doen kennen. Dien Jezus heeft hij gepredikt tot
in zijn hoogen ouderdom. Dien Jezus zal hij
blijven prediken tot z'n dood. Maar dan zal z'n
prediking ophouden. De bekendmaking van
Jezus' naam mag echter niet ophouden. Daarom
ging hij over dien Naam Jezus een boek schrij
ven.
Met het schrijven van z'n boek over Jezus
had hij dan evenwel niet de bedoeling om alles
wat hij van Jezus' daden en woorden wist aan
de vergetelheid te onttrekken. Hij schrijft in z'n
boek, dat Jezus nog vele andere teekenen gedaan
heeft in de tegenwoordigheid zijner discipelen,
die niet door hem beschreven zijn.
Wanneer hij over Jezus gaat schrijven dan is
het met het doel, aan te toonen, te bewijzen,
dat Jezus is de Christus, en dat Hij is de Zoon
Gods. Hij wil z'n lezers doen gelooven in Jezus
als in den Christus, den Zoon Gods. Hij concen
treert zich om twee zaken, die onmisbaar maar
ook v oldoende zijn om Jezus waarlijk te kennen.
Hij toont in zijn boek aan, dat Jezus is de
Christus, de Gezalfde, de van God gezondene.
Zal er toch verlossing mogelijk zijn voor den
mensch, die tegen God gezondigd heeft, zoo
moet die verlossing van God zeiven komen. Dan
moet Hij, die de Verlosser zal kunnen genoemd
worden, door God zeiven gezonden zijn. En dat
is het, nu wat Johannes van Jezus getuigen kan.
Dat is het, wat hij in z'n boek vaak met
de woorden van den Heere Jezus zelf getuigt.
Temeer voelde Johannes zich daartoe gedron
gen en erkende hij dat als noodzakelijk omdat
de weg van Jezus wat anders scheen aan te
wijzen.
Die weg was niet zooals de Joden zich den
weg van den Messias hadden voorgesteld. Jezus'
weg was een lijdensweg een weg, die eindigde
in Zijn dood, en die dood was dan een dood aan
het kruis. Kon die Jezus zoo vroegen de
Joden dan wel de Christus zijn. En ze meen
den dan op die vraag het antwoord te weten,
dat die Jezus de Christus niet kon zijn.
En daartegenover gaat Johannes dan aantoo-
nen, bewijzen, dat Jezus wel de Christus is. Als
hij verhaalt van de wonderen, door Jezus ver
richt, dan wil hij, dat die wonderen zullen gezien
worden als teekenen, die bewijzen, dat Jezus de
Christus is en dan moeten zij door die teekenen
zich laten leiden tot het geloof.
En dan moeten ze gelooven, dat die weg van
het lijden, die eindigde in den dood aan het kruis,
noodig was om de verlossing tot stand te bren
gen. Zij moeten in den Christus ook den Priester
zien, die zichzelven moest offeren om de zonden
van Zijn volk te verzoenen, die het Lam Gods
zou zijn, dat de zonden der wereld zou weg
nemen. Zij moesten dan verstaan, dat de Chris
tus alleen door lijden tot de heerlijkheid zou
kunnen ingaan en alleen door Zijn offerdood de
zijnen zou kunnen inleiden in de heerlijkheid
van het eeuwige leven.
En zou nu die waarheid ten volle worden
verstaan, zou nu duidelijk worden wat groote
barmhartigheid God bewees in het zenden van
Jezus als den Christus, zoo moest die Jezus ook
gekend worden als Gods Zoon.
Alleen toch als Jezus Gods Zoon is kan ge
tuigd worden Alzoo lief heeft God de wereld
gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gezonden
heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft niet
verderve, maar het eeuwige leven hebbe.
Als Jezus, de Christus, ook Gods Zoon is,
dan behoeft niet getwijfeld te worden aan de
zaligheid dergenen, die in Hem gelooven. Dan
is zeker, dat in Hem de zonde verzoend is. Dan
is zeker, dat die Hem toebehooren eeuwig leven
zullen.
Maar zou dat te gelooven zijn van dien Jezus,
die leed en stierf aan het kruis Dat lijden en
die kruisdood schenen toch het tegendeel te be
wijzen Daarom wil Johannes nu met zijn boek
aantoonen, bewijzen, niet alleen dat Jezus de
Christus is, maar ook dat Hij Gods Zoon is.
En lees nu zijn boek en ge ziet dat het geheel
daarop gericht is. Telkens voert hij Jezus zelf
sprekende in, om den Heere met Zijn eigen woor
den te laten verzekeren, dat Hij Gods Zoon is
en dat Hij dat door de wonderen, als door tee
kenen, bewijst.
Op die teekenen moeten de Joden dan zien,
om aan te nemen, dat Hij Gods Zoon is, en dat
God, in Hem, hen zocht in hun verlossing. Want
alleen, als zij dat gelooven, dat Jezus, de Chris
tus, Gods Zoon is, zullen ze het eeuwige leven
ontvangen en de vreugde en den troost van dat
eeuwige leven reeds hier genieten.
HEIJ.
UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING.
28. „De familiehaard gebluscht,"
Toen Ds. van der Meulen enkele jaren in
Grand-Rapids geweest was, begonnen de avond
schaduwen al te vallen. Naar menschelijk aan
zien zou op dat leven vol onrust en woeling een
liefelijke, stille avond volgen. Maar Gods ge
dachten zijn niet onze gedachten en onze wegen
zijn niet de Zijne. Het leven zou ook in den
avond nog zeer bewogen worden nu eens door
golven van smart, dan weer door ongedachte
leiding van des Heeren hand.
Dat de avond begon te vallen kwam al hierin
uit, dat de geregelde bearbeiding der gemeente
hem zwaar begon te worden. Door de collega's
werd dat wel bemerkt en om hem eenigermate
den last te verlichten werd eenmaal in de maand
een preekbeurt vervuld door een der predikan
ten uit de classis.
Zoo trad op Zondag 7 Febr. 1869 Ds. A.
Krickeard van Kalamazoo op in den Dienst des
Woords. In de kerk bevond zich een Theol.
Student, M. Moerdijk, die reeds consent had om
te preeken, zooals dat destijds aan de studenten
van het laatste studiejaar werd verleend. Dezen
noodigde Van der Meulen uit om voor hem de
middagbeurt te vervullen welk verzoek gaarne
werd aangenomen.
Een groote schare vulde het kerkgebouw. Ook
Mevrouw van der Meulen was opgegaan, hoe
wel ze geklaagd had over hoofdpijn, want het
was haar steeds het rijkste genot te mogen ver-
keeren onder de prediking van Gods Woord.
Ds. van der Meulen nam zijn plaats op het plat
form, naast den prediker. Met stillen aandacht
werd het ernstig woord aangehoord. Toen de
dienst bijna geëindigd was, stond Van der Meu
len plotseling op en snelde naar de bank waar
zijn vrouw was gezeten. Hij greep haar bij de
hand en steunde het hoofd, dat op de borst
neerzonk. Men dacht, dat ze door een flauwte
bevangen werd, wijl de kerk overvol was en
er een benauwende atmosfeer in de kerk gevon
den werd. Doch Van der Meulen wenkte den
heer Moerdijk en zeide ,,Ze sterft Ze werd
aanstonds weggedragen. De ontroering in de
kerk was groot, want ze was zeer bemind. De
dokter die spoedig verscheen kon niet anders
zeggen, dan dat ze gestorven was. Zoo was ze
dus, zich verlustigende in den dienst des Heeren,
onverwacht overgegaan in het Vaderhuis daar
Boven.
Van den tijd af, dat God haar tot kennis van
zijn heil gebracht had, door een levend geloof,
was het woord uit Hebr. 2 14, 15 haar tot. rij
ken troost en blijde vreugde geweest. „Overmits
dan de kinderen des vleesches en bloeds deel
achtig zijn, zoo is Hij ook desgelijks derzelve
deelachtig geworden, opdat Hij door den dood
te niet doen zou dengene, die het geweld des
doods had, dat is den duivel, en verlossen zou
al degenen, die met vrees des doods, door al
hun leven der dienstbaarheid onderworpen wa
ren." Hoe ook allerlei bestrijding er op aan
stormde, dit stond voor haar vast „Christus
heeft mij verlost van zonde, dood en duivel".
Maar, gelijk het meer gevonden wordt bij Gods
kinderen, de gedachte aan het sterven zelf, dat
losmaken van den aardschen band, kon haar wel
eens benauwen. Ze kon vreezen voor zware li-
chaarnsbenauwing of bange doodsangsten. Een
borstkwaal, waaraan ze leed, gaf wel eens aan
leiding om zulke gedachten te voeden. En zoo
sprak ze wel eens de begeerte uit om een kort
ziekbed te hebben, hoewel ze 't vertrouwend in
Gods hand overgaf. En zie nu had .de Heere
haar hare begeerte gegeven. Haar doodspeluw
werd zacht gespreid. Zonder doodstrijd of be
nauwing haalde de Heere ze op eens thuis.
In den morgen van Woensdag 10 Febr. werd
te Grand-Rapids in het kerkgebouw, waar het
lijk opgebaard stond, een lijkdienst gehouden.
De menigte die toegevloeid was, was buitenge
woon groot. Uit allerlei kringen waren ze op
gekomen, ook velen die nooit in de kerk kwa
men. Wel een bewijs hoezeer ze geacht en be
mind was. Onder die velen bevond zich ook een
Roomsche vrouw, die door de menigte heen
drong om onder een vloed van tranen nog een
schoon getuigenis van haar te geven. Ze was
voor vele armen de Tabitha geweest, om wier
verscheiden ze weenden. Ds. Bolks, de predikant
van Zeeland leidde dezen dienst en sprak over
Openb. 14 13.
Na dezen dienst werd het lijk naar Zeeland
vervoerd, waar het familiegraf was. Velen uit
Grand-Rapids trokken mee. Toen die groote
stoet het dorp Grandvilla doortrok, begon men
daar de doodklok te kleppen, totdat ze uit het
gezicht gekomen waren. Aan den avond van
dien dag in Zeeland gekomen, kwam ook Ds.
P. de Pree, de schoonzoon van Ds. van der Meu
len, uit Pella, in Iowa. Na de wederzijdsche be
groeting zeide Ds. van der Meulen tot hem
,,'t Is de vraag of ze wel dood is". Er was n.l.
nog geenerlei verandering aan het lichaam op te
merken zoodat aan den dood getwijfeld werd.
Twee dokters, de heeren Van den Berg en Baert
stelden op Van der Meulens wensch nog een
onderzoek in. Ook getuigden deze, dat de wer
kelijkheid van haar dood nog niet boven alle
twijfel verheven was. Toen ze den volgenden
morgen opnieuw een onderzoek instelden, moes
ten ze den dood constateeren. De eerste teeke
nen van ontbinding werden waargenomen. En
nu werd de vrijheid gegeven tot begraven.