No, 1
Vrijdag 4 Januari 1935
49e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. G HEI] TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERS i D.D. L. BOUMA, W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOI] OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
Jezus Christus is gisteren en heden
dezelfde en in der eeuwigheid.
Hebr. 13:8.
Wat blijft nu hetzelfde
De mensch Maar de Bijbel leert onsals
het gras zijn zijne dagen als een bloem des
velds, zoo bloeit hij.
Zoodra de wind daarover gaat, is hij niet
meer en zijn plaats kent hem niet meer.
De aarde Maar Jezus leert dat hemel en
aarde zullen voorbij gaan.
Zien we niet overal de wisseling in het al-
gebeuren.
De dagenstoet van 1934 zal niet gelijk zijn
aan die van 1935. En is het niet waar dat „nie
mand in eenzelfde stroom twee keer kan afda
len En stroomt niet voortdurend nieuw water
door de bedding heen
Staten komen op en staten gaan onder als
zon en maan.
Kerken zien we voor onze oogen bloeien en
dan weer weg zinken.
Die wijsgeer die zeide dat het beginsel van
alle ding is worden, beweging, die zal wel ge
lijk hebben. Het eenige dat blijft zeide Heracli-
tus reeds 450 jaar voor Christus is de verandering.
En moeten wij dan nu gelooven dat Jezus
Christus gisteren en heden en in der eeuwigheid
dezelfde is
Is het niet beter schokschouderend als de
massa aan dit Godswoord voorbij te loopen.
Sommigen vragen „laten we nu eens aan
nemen dat Jezus geleefd heeft en dat hij geleerd
heeft, is Hij dan niet juist een drijfveer geweest
tot de verandering
Heeft Jezus er niet aan mede geholpen, dat
GOD GOD werd. Is zijn verlossingswerk niet
een hulpmiddel tot het ontwikkelingsproces van
God zelf
Zoo leert Hegel het ons. Zoo ziet hij dus met
zijn vele leerlingen Jezus als een factor, die bij
draagt tot de groote verandering.
En hoor nu wat hier de „apostel" zegtJezus
Christus is gisteren en heden dezelfde en in der
eeuwigheid.
In elk geval kunnen we dit constateeren dat
ieder dit woord zonder meer niet beaamt, en
dat er metterdaad weinig is in ons leven dat
vaststaat, dat onveranderlijk is.
Laten we nu niet overhaast zeggen dat wij
christenen ons zoo heel vroom aan dat woord
vasthouden.
De practijk is wel eens anders.
Daar hebt ge b.v. de Hebreen.
Ook zij zagen de verandering. Leiders vielen
weg. Sommigen stierven, anderen ondergingen
den marteldood. „Och, wat moet er toch van
die zaak van Christus overblijven", zoo was
hun klacht.
Het zou ook daarmee wel eens kunnen gaan
als met alle dingen: opgaan, blinken en verzinken.
En als Christus nu óók eens veranderlijk was
en als er nu eens een meer volkomen Middelaar
opstondach, dan hadden zij zich vastge
klemd aan een stroohalm, dan hadden zij zich
vermaakt met luchtkasteelen, zoo dachten ze.
En jadan is het toch maar beter om
zoo spoedig mogelijk een ander voorwerp voor
het geloof te zoeken, dat onwrikbaar vaststaat.
Zouden wij zooveel beter zijn Slaan wij het
anker van het geloof met vol vertrouwen in
Jezus Christus?
Als alles ons bij de handen afbreekt, als alles
ons tegen loopt en we zien in de mist en nevel
geen enkel vast punt meer, wat doen wij dan
Gelooven wij dan VAST in de onveranderlijk
heid van onzen Heiland Is het nooit zoo, dat
we wel een solider vastigheid in ons leven mee-
nen te bezitten, dan Jezus Christus
Als de windvlagen komen en de golven hoog
worden opgezwiept, als donkere wolken zich
dreigend boven ons samenpakken nu, dan is het
toch maar moeilijk om zonder dien Rots der
eeuwen het jaar 1935 in te gaan.
En als we Jezus Christus zien en kennen als
onzen Zaligmaker en we zien dat wat ook wis
selt, zijn Middelaarswerk onveranderlijk blijft
staan in de stroom der tijden dan, ja dan kunnen
we op de ruwe levenszee ons ranke scheepje
richten naar dat eene vaste onbeweegbare punt.
Dan kunnen we ons in het geloof rustig laten
zinken op Jezus, die onze Toeverlaat is, onze
Redder in dit leven.
Menschen mogen dan hun woorden wijzigen
Zijn Woord houdt stand in eeuwigheid. Des
menschen armen mogen machteloos ter neder
zinken, Zijn machtig arm blijft de vromen be
schermen.
Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar HIJ
blijft dezelfde, aan Wien wij ons vasthouden
ook in het komende jaar. Zóó durven we het
leven aanvaarden.
We spannen onze spieren, we planten onze
voet vast op den levensweg, want HIJ is onze
kracht, ons Schild in het strijdperk van dit leven.
Hij is onze Levensvorst en dies zullen we
leven heden, morgen en in alle eeuwigheid.
Middelburg. A. H. OUSSOREN.
DEZE ZIJN GESCHREVEN, OPDAT
I.
De hier bovenstaande woorden kunt ge vinden
in Joh. 20:31. De evangelist Johannes geeft in
dat vers aan, wat hij als doel stelde bij het
schrijven van zijn evangelie en bij het verhalen
van de teekenen, die Jezus gedaan had. Zijn
boek schreef hij zoo zegt hij dan opdat
gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone
Gods, en opdat gij geloovende het leven hebt
in Zijnen Naam.
Een heel hoog doel stelde Johannes zich alzoo
voor oogen bij het schrijven van zijn boek. Niets
minder dan dit dat zijn lezers geloovende in
Jezus' naam het leven zouden hebben.
Het is al een hoog doel, wanneer een schrijver
met z'n boek zich ten doel stelt, waarlijk vrucht
te brengen voor dit leven, hen daardoor te lee-
ren dit leven beter te verstaan en te gebruiken.
Van alle schrijvers kan dat helaas niet wor
den gezegd. Er zijn er, die hun gaven en talenten
dienstbaar maken aan het tegendeel.
Er wordt veel geschreven met geen ander
doel dan om den mensch te verderven om het
laagste in hen wakker te roepen. Dat wordt dan
vaak geschreven onder de leus, dat men de
schoonheid wil dienen en de kunst. En wordt
het niet altijd geschreven met de welbewuste be
doeling om de menschen in de ellende te bren
gen, dat is toch heel vaak de uitwerking van
zulk een boek. En de slachtoffers daarvan zijn
tienduizenden. Zedelijk en geestelijk is de ver
woesting, die daardoor wordt uitgewerkt, vree-
selijk. En zulke boeken verlaten onophoudelijk
de pers. Noodig is het, heel noodig, toezicht te
houden op de lectuur. Er is hier een heel dure
roeping en voor de ouders wel in de eerste plaats.
Daarom is het al hoog te waardeeren, wan
neer er zijn, die boeken geven met de bedoeling
het tijdelijk leven te dienen en op te heffen. En
zulke boeken zijn er ook. Boeken, die we niet
zonder schade voor dit leven ongebruikt kunnen
laten. Boeken, waarin onderwijs wordt gegeven
dat we op prijs moeten stellen en dat we ook
voor onze kinderen moeten zoeken.
Het hoogste echter, dat van die boeken kan
worden getuigd, is dat ze geschreven zijn opdat
de lezers het goed mogen hebben in dit leven.
En hoe hoog daarboven uit gaat dan het doel
van Johannes. De vrucht, die hij met het schrij
ven van zijn boek beoogt, is maar niet een
vrucht voor dit leven, maar voor het leven, het
eeuwige leven.
In z'n eersten Zendingsbrief geeft Johannes
ook rekenschap, waarom hij dien brief schreef
en dan zegt hij daar deze dingen heb ik u ge
schreven, die gelooft in den Naam van den
Zoon Gods, opdat gij weet dat gij het eeuwige
leven hebt en opdat gij gelooft in den Naam
van den Zone Gods (5: 13).
Aan niets minder denkt hij dan aan het
eeuwige leven. Aan het leven, dat waarlijk in
den meest vollen zin van het woord „leven"
kan genoemd worden. Aan het leven, dat om
schreven kan worden als een volmaakte vreugde.
Hij denkt aan die eeuwige vreugde, die reeds in
dit leven vreugde brengt en troost en sterkt om
de moeiten en het kruis van dit leven te dragen.
Niet maar een vreugde dus, waarnaast óók
nog de moeite zal zijn, maar een ongestoorde
vreugde. Een leven, dat louter vreugde zal zijn.
En dan ook niet een vreugdevol leven, dat weer
zal ophouden en eindigen, maar dat niet zal
ophouden, maar altijd voortduren. Dat zij dee-
len in die zaligheid dat is wat Johannes voor
zijn lezers begeert.
En dat eeuwige leven is er alleen voor wie
gelooft in Jezus' Naam. Dat eeuwige leven is
niet maar zonder meer het einde van elk men-
schenleven. De Heilige Schrift leert ons dat heel
anders. Zij leert, dat elk mensch voor een
eeuwigheid geschapen is, maar leert dan ook,
dat de mensch door zijn zonde zich de eeuwigen
dood heeft waardig gemaakt, dat vervloekt is
een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschre
ven is in de wet Gods om dat te doen. Zij leert,
dat de mensch schuldig staat aan al Gods ge
boden en over zich gehaald heeft den eeuwigen
dood.
Zal er voor dien mensch zijn het deelen in
de vreugde van het eeuwige leven, dan is noodig,
dat die mensch verlost wordt van den vloek
der wet en van den eeuwigen dood.
En van die verlossing weet Johannes. Die ver
lossing zoo weet hij is er in Jezus' Naam.
Die naam duidt dat aan. Die naam beteekent
verlosser, zaligmaker. Die naam draagt Jezus
omdat Hij Zijn volk zalig maakt van hun zonden.
Maar Johannes weet ook, dat die verlossing
er alleen is voor die in dien Naam gelooven.
In zijn evangelie heeft hij opgeteekend het woord
van Johannes den Dooper, dat wie in den Zoon
gelooft het eeuwige leven heeft, maar dat wie
den Zoon ongehoorzaam is, het leven niet zal
zien.
Wat hij dan begeert voor zijn lezers is, dat
zij gelooven zullen in Jezus' Naam en alzoo het
eeuwige leven hebben.
En voor dat doel schreef hij zijn boek.
HEIJ.
TWEE PROPAGANDE-GESCHRIFTEN.
We ontvingen ter aankondiging twee propa
gandageschriften, waarop we hier de aandacht
willen vestigen. Het ééne heet„Nederland
waakzaam" en gaat uit van een Comité voor
Christelijke Volkslectuur „Pro patria et regina"
en verschijnt tweemaal per maand. Kost 3 cent
per nummer, bij getallen aanzienlijke korting.
Het adres is Talmastraat 13, Amsterdam-Zuid.
Het andere verschijnt onder den naam „Voor
waarheid en recht" en wordt uitgegeven door
het Verbondsbestuur van Patrimonium. Dit zal
verschijnen om de twee maanden. Het adres is
Prinsengracht 415, Amsterdam C.
Beide beoogen goede voorlichting van ons
volk en het vormen van een tegenwicht tegen
over zooveel verkeerde lectuur, die nu onder
het volk verspreid wordt, door communisten,
socialisten en fascisten.
We kunnen instemmen met wat Ds. C. Linde
boom van Amsterdam schreef in N. H. Kerkblad,
dat een saamwerking van het Comité met Patri-
monium's bestuur allicht gewenscht ware ge
weest om alzoo door concentratie meer kracht
te kunnen ontwikkelen. Of dit alsnog te bereiken
zou zijn, kunnen we natuurlijk niet beoordeelen.
In elk geval verblijden we er ons over, dat
er propagandalectuur is, zeer geschikt voor de
eenvoudigen om hen te waarschuwen tegen de
verleidende stemmen van al wat revolutionair
denkt en doet.
Laat er alom een sterke actie ontwikkeld wor
den om deze geschriften te verspreiden.
Wat het eerste blad betreft zouden we wel
in overweging willen geven zeer voorzichtig te
zijn met het opnemen van caricaturen. Daarmee
kon men wel eens meer kwaad doen dan goed.
En de tekst is zoo goed dat de caricaturen ook
wel achterwege kunnen blijven.
HEIJ.
UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING.
27. Een edele vrouw.
In Grand-Rapids heeft Van der Meulen de
meest rustige jaren gesleten. De bange worstel-
periode was voorbij. En zooals na een zwaar
onweder, als het zwarte wolkengordijn scheurt
en de zon met haar vriendelijke stralen door
breekt om alles te verlichten en te vervroolijken,
er een verkwikkende kalmte in de natuur wordt
genoten, zoo was het Van der Meulen in Grand-
Rapids na al de stormen en onweders, die over
zijn hoofd waren gegaan. Rustig en zegenrijk
ging de levensgang voort en arbeidde hij, ge
steund door zijne liefdevolle, gade.
Dit laatste is meer dan een woord ter aanvul
ling. 't Is een verschuldigde erkentenis van wat
Gods genade door deze edele vrouw, aan hem
en aan Zijn kerk geschonken had. Uiteraard
treedt Ds. van der Meulen, door zijn ambtelijke
bediening in heel deze geschiedenis op den voor
grond. Want het is zooals de dichter Ten Kate
zong
De man moet vooruit
In 't strijdperk van 't leven,
Moet werken en streven
Moet zweeten en zwoegen
Moet planten en ploegen
En jagen naar buit.
En binnen de wanden
Daar rept zich de vrouw
Daar steekt zij de handen
Met vlijt uit de mouw.
De vrouw schuilt meer op den achtergrond
van 't leven, maar is desalniettemin veelal een
groote stille kracht. En dat niet het minst in
het pastoralen leven, waar dikwijls veel meer
invloed van de vrouw ten goede uitgaat, dan
in de gemeente vermoed wordt. En daar zijn
vrouwen geweest, ook in de dagen der Afschei
ding, die boven vele een rijk gezegenden invloed
hebben gehad. Wij hebben maar eens te denken
aan Frouwe H. Venema, de Wed. van Ds. H.
de Cock, de vader der Afscheiding.
Dr. J. C. Rullmann wijdt in zijn „De Afschei
ding" een hoofdstuk aan „Drie predikantsvrou
wen" en zegt daar „Gezegend de vrouw, die
de trouwe deelgenoote is van haar man in al zijn
vreugd en smartHaar waardij is verre boven
de robijnen. Met name in het predikantsleven
is zulk een vrouw van onschatbare waarde. En
vooral in dagen van strijd is de meelevende pre
dikantsvrouw een stille kracht in de pastorie.
„Welnu, zulke predikantsvrouwen waren tij
dens de Afscheiding ook de drie gezusters de
Moen, de echtgenooten van het drietal vrienden
Brummelkamp, Van Raalte en Van Velzen. De
oudste zuster, de jonge weduwe van den heer
Tieleman, was hertrouwd met Brummelkamp
de tweede huwde met Van Raalte en de derde
met Van Velzen. En deze drie jonge vrouwen
hebben in de bange dagen der vervolging met
haar mannen mee gestreden, geleden en gebeden".
Het is waarlijk niet ten onrechte, dat dit op
historieblad vermeld wordt. Want de strijd dier
vrouwen is geweest een heilige strijd, haar lijden
een liefdevol lijden en haar bidden een geloovig
bidden, 't Waren heldinnen des geloofs, door
wier geloofsmoed en geloofskracht de mannen
aangevuurd werden om in 's Heeren Naam strij
dend voorwaarts te gaan., den machtigen vijand
niet vreezende.
Maar we zouden bij de genoemde en onder
ons bekende nog eene willen noemen en haar
naam aan de vergetelheid ontrukken, n.l. Mevr.
van der Meulen, geb. Van de Roovaard. Zij
bleef te lang de vergetene. Zij toch is het, die,
mede om de zaak des Heeren gewillig de diep
ste wegen is doorgegaan, lijdend, strijdend en
biddend met den heldenmoed des geloofs. In
ware geloofsgemeenschap heeft ze lief en leed
met haar man gedeeld en hem bemoedigd, als
hij onder den zwaren last en in de benauwendste
tijden soms dreigde in moedeloosheid weg te
zinken.
Van der Meulen getuigde zelf van haar, na
haar sterven, dat zij hem „een trouwe hulpe
was in het leven, een wijze raadgeefster in vele
omstandigheden, een steun en medestrijdster in
de velerlei beproevingen, die door Godsvrucht
geadeld, een voorbeeld was van nederigheid en
zachtmoedigheid. Een sprekend getuige door leer
en leven was ze in het oude Vaderland, en in
dat nieuwe land behoorde ze tot de vreedzamen
in Israël, die menigmaal de dienaren in Gods
Kerk bemoedigde en verkwikte naar lichaam en
geest. Eene, die de voeten der heiligen heeft
gewasschen, de armen gevoed, gekleed en ver
troost. Zij was altijd de arme van geest, in hare
oogen de minste der heiligen. En nooit begaf
zij zich ter ruste voordat ze ten minste een half
uur haar ziel gevoed had met het Woord Gods."
In de opvoeding der kinderen had ze een
voornaam aandeel, daar Van der Meulen door
zijn arbeid veel buitenshuis geroepen werd. En
zij leidde ze in den weg des Heeren naar eisch
van Gods heilig verbond. Ze zocht bij alle vroeg
liefde in 't hart te wekken voor den Heere en
zijn dienst. En 't was zeker wel vrucht van haar
teedere leiding, dat haar oudste zoon begeerde
den Heere te dienen in het Evangelie hij kind
van zooveel gebeden.
Jacob was, toen hij den volwassen leeftijd
bereikt had, de oudste, maar de vijfde, die hun
geboren werd. Twee hunner kinderen waren in
Holland reeds gestorven. De smart daarover had
de Heere willen gebruiken om ze op den weg
der bekeering te leiden. De twee die daarna ge
boren werden, nam de Heere weg in de eerste
jaren van worsteling in Amerika. Nu stond Jacob
als de eerste in de rij eerst een zwak kind
gedurig door den dood bedreigd. En daardoor
te meer kind des gebeds, dat ze gelijk een Hanna
haar Samuël bijzonder aan den Heere wijdde.
Het was hun dan ook een groote vreugdedag,
toen Van der Meulen hem op 28 Juli 1861 in