No. 50
Vrijdag 14 December 1934
48e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds, A. C HEIJ TE KOUDEKERKS
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDS A. B. W. M. KOK, FSTAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.—
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOI] 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
DE BEDE VAN DE AARDE TOT DEN
HEMEL.
„Och dat Gij de hemelen scheurdet."
Jesaja 64 la.
De Israëlieten beleefden bange tijden. Als bal
lingen moesten ze gaan naar Babel.
En daar zaten ze nu ver van huis, ver van
hun heilige tempel.
In de donkerheid van Babel zuchtten ze nu.
Geen trommel en geen harp om den God
Israëls te loven.
Maar klaagzangen klaagden ze nu over tem
pel en Godshuis die waren verwoest.
O Jeruzalem, klaagzangen worden nu over u
gehoord en die worden doorgezonden naar den
hemel.
Jehova, God des Verbonds hoor het van uit
uw hoogen hemel wat er is gebeurd
„Uw heilige steden zijn een woestijn gewor
den, Sion een verwoesting, ons heilig en ons
heerlijk Huis, waarin onze vaders U loofden, is
met vuur verbrand, en alle gewenschte dingen
zijn tot woestheid geworden" (vs. 10, 11).
Heimwee naar Jeruzalem, de stad hunner va
deren, de stad huns Gods vervulde hun hart.
Waarom hier in de donkerheid van Babel
Waarom hier te moeten leven onder „geslo
ten" hemel?
Zag God dan niet de nood van Zijn volk
Zag God dan niet die donkerheid
Zeker God wist het, God zag het, God
hoorde het
Waarom bleef dan die hemel gesloten en was
het alsof God het niet hoorde
Omdat Israël het zelf moest weten en erken
nen waarom zij daar in de donkerheid van Babel
moesten zuchten.
Omdat Israël het voor God zou belijden „wij
allen zijn als een onreine voor U, o Heilige God,
en al onze gerechtigheden zijn als een verwer
pelijk kleed
en wij allen vallen af als een blad van den boom,
en onze misdaden voeren ons weg (naar Ba
bel als een wind,
en daar is niemand die Uwen naam aanroept,
die zich opmaakt dat hij U aangrijpt want Gij
verbergt uw aangezicht voor ons en Gij doet
ons smelten door middel van onze ongerechtig
heden."
O God o nze zonden zijn oorzaak dat wij hier
moeten zuchten,
onze zonden zijn oorzaak van onze donkerheid
en dat we U, onzen God niet meer zien.
O Heere, onze Heere dat uw hemel gesloten
is, het is onze schuld.
Daarom Israël in de donkerheid om der zon
den wil
Daarom een gesloten hemel, om, in de schuld,
weer tot God te leeren roepen om Zijn hemel
te openen.
En zoo brengt de donkerheid Israël weer tot
het gebed
o Heere, Uw hemel is nu voor ons gesloten.
In ons lijden, in ons strijden zien wij U niet
meer.
Donkere wolken bedekken Uw aanschijn, het
zijn de wolken van Uw toorn tegen onze zonden,
en Uw licht dringt niet meer door, Uw liefde-
licht wij zien het niet.
Maar Gij, o God, zie toch weer op ons neder,
aanschouw toch,
Gij zijt toch onze Vader, Heere, wees niet
zoozeer verbolgen en gedenk niet eeuwiglijk der
ongerechtigheid."
Gij, Gij zijt toch onze Vader
En daarom daal weer tot ons neder in onze
ellende. We kunnen zonder Uw licht niet meer
leven.
We kunnen in dezen nood niet blijven, aan
schouw toch, daal tot ons neder in onzen nood.
Open weer Uw hemel voor ons, opdat we het
licht Uws aanschijns weer ontdekken.
Och Heere, dat Gij de hemelen scheurdet, dat
Gij nederkwaamt om ons te verlossen.
Deze Oud Testamentische bede, dit heimwee
vol roepen tot God om Zijn heem'len te scheuren
en te verlossenis de bede, het roepen, be
wust of onbewust van alle tijden en van alle
menschen.
Sinds Adam's zondeval is dit de roep die op
stijgt van de aarde naar den hemel.
Het is de roep om verlossing. De roep om
Jezus Christus.
Hun heimwee ver van huis is het heimwee van
zoovelen.
Het was een donkere tijd toen deze bede op
steeg van de aarde naar den hemel.
Ja juist in die donkere dagen kon, moest die
kreet opklinken.
Toen immers werd meer dan ooit ervaren dat
de hemel gesloten was, en toen werd ook meer
dan ooit begrepen dat die hemel gescheurd moest
worden.
Donkere dagen beleven we ook nu.
Donkere dagen voor Kerstmis. Het wil nauw-
lijks meer lichten, de zon wordt niet gezien.
Donkerheid bedekt de aarde en het licht wil
niet meer doorbreken.
Maar niet alleen in de natuur is het donker.
Donker ook in de menschenwereld.
Donker is veler leven, donker de wereld,
donker de tijd.
Crisis, verwarring, ineenstorting, donker maat
schappelijk, sociaal, economisch, kerkelijk.
Alles roept, alles schreeuwt om licht, om door
braak van Hemellicht, om oplossing, om verlos
sing, om bevrijding van die donkerheid.
Maar het blijft donker ondanks de lichten der
menschheid
Er is geen antwoorder, geen opmerker
Waarom niet
Omdat de menschheid niet roept tot God,
omdat de wereld niet kent de bede
Och dat Gij de heemlen scheurdet, dat Gij
nederkwaamt.
Omdat deze adventsroep, dit heimweevol roe
pen tot God om verlossing niet wordt gekend.
En wij als kerk van den Verlosser Kennen
wij deze bede
Bidden wij dit gebed in onze donkere dagen
Bidden wij God of Hij nu wil doorbreken en
Zijn heemlen scheuren
Die Goddelijke doorbraak die moet immers
komen en daarom moet gebeden.
Dan is er hoop voor de wereld onzer dagen
voor de menschheid. Hoop ook voor de kerk.
Want donker ziet het er immers ook uit voor
de kerk. Niet alleen in Duitschland en Rusland
maar ook in Nederland.
De vijand rukt aan, met opgestoken vaan
Ge ziet hem toch komen Ge ziet toch ook
het verval, de afval De kerkloosheid en de
lichtgeloovigheid en het bijgeloof onzer dagen V
En de verwarring en verwildering De donker
heid onzer dagen Het gaat toch niet aan ons
als geloovigen voorbij
Want als de kerk van Jezus Christus dit ge
bed niet meer kent wat dan
Vreeselijker donkerheid zal komen
En daarom alleen hoop voor de kerk, hoop
voor de wereld onzer dagen in de bede „JOch
of Gij de heemlen scheurdet, och of Gij neder
kwaamt".
Want in dat gebed zien we af van ons zelf.
Gaan we in de schuld voor God en belijden het
dat het donker is om onzer zonden wil.
In dat gebed erkennen we het, dat niet wij
verlossing, bevrijding kunnen brengen, dat nie
mand het in de wereld vermag, dat alleen God
het kan
En daarom bidden we dan ook tot God och
of Gij de heemlen scheurdet.
Dit moeten de menschen van onze dagen, en
ook wij zelf, eens en voor altijd afleeren het
zelf te willen doen, maar God moeten we het la
ten doen, tot Hem moeten we weer leeren roe
pen o God, doe Gij het voor ons, doe Gij de
heemlen scheuren,
breng Gij licht in onze donkere wereld,
breng Gij licht in onze vaak donkere ziel.
Daal Gij neder. Breek Gij door.
Gij die God zijt, doe Gij uw hemelen weer
open, daal Gij neder
Als Israël voor God zijn zonden beleed
dan, ja dan scheurden de heemlen, dan werden
ze verlost, dan werd het weer licht.
Oostkapelle. M. J. VAN DIJKEN.
DE MAGELANG-FILM,
Reeds in onderscheiden kerken onzer provin
cie werd de Magelang-film vertoond. We heb
ben ze nu ook zelf gezien. De vertooning, die
wij bijwoonden, slaagde uitnemend. Niet één
storing deed zich voor. Het filmapparaat werd
door den heer Broos uitnemend bediend. En de
film zelve geeft o.i. een duidelijk beeld van den
verschillenden arbeid, die op ons Zendingster
rein verricht wordt. Van elk der takken van
dezen arbeid, den hoofddienst, den schooldienst
en den medischen dienst werden beelden ge
geven. Men ziet de menschen naar de kerk gaan
en deze weer verlaten men ziet de onderwijzers
bezig in de school en van den belangrijken ar
beid in de hospitalen wordt een sprekend beeld
vertoond. Treffend is vooral het deel, dat ons
laat zien de arbeid der barmhartigheid in de
blinden-kolonie.
Wanneer we nu op deze film nog eens wijzen
is het vooral ook om de aandacht te vragen voor
het boekje „Magelang-film", dat door Ds. Mer-
kelijn geschreven op beknopte wijze van de
Zendingsarbeid vertelt. Enkele foto's zijn daarin
opgenomen en omdat het boekje op kunstdruk
papier is gedrukt komen deze foto's goed uit.
Wie dat boekje leest vóór hij de film ziet,
kan deze nog beter volgen. En wie het leest,
nadat hij de film heeft gezien, heeft daarin een
goed middel om het zich alles nog weer eens
voor den geest te brengen.
In elk van onze gezinnen moest eigenlijk dat
boekje gevonden worden. Het brengt ons Zen
dingsterrein dichter bij ons en kan zoo de liefde
voor het werk daar versterken. De prijs behoeft
wel geen bezwaar te zijn het kost maar 15 cent.
HEIJ.
UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING.
24. Een onvoorzichtig verdrag (vervolg).
Naar aanleiding van 't bezoek van Ds. Wyck-
hoff werd een vergadering van opzieners gehou
den (wederom niet een wettig saamgeroepen
kerkelijke vergadering), waarin besloten werd
een schrijven te zenden aan de Algem. Synode
der Geref. Prot. Holl. kerk van N. Amerika.
Het stuk werd door Ds. van Raalte gesteld en
is nog in 't archief der gemeente Holland voor
handen. Daarin wordt vermeld van de vergade
ring in Juni 1849 gehouden, van predikanten en
eenige ouderlingen met Ds. Wyckhoff en 't be
sluit daar genomen. Na ontvouwd te hebben op
welken grondslag de kerken staan, geven ze te
kennen, gaarne met de Holl. Geref. Kerk in
gemeenschap te willen leven. In betrekking tot
de vraag van Ds. Wyckhoff „of er behoeften
zijn?" herinnert het stuk aan hun bange wor
steling en spreekt woorden van blijdschap en
dank uit voor het betoon van hulp en vriend
schap. En na de kerken der kolonie bij deze
aansluiting met al hare belangen in de voorbede
der Synode te hebben aanbevolen, eindigt het
stuk (door Ds. Dosker genoemd „het aanslui
tingsdocument") aldus: „Onze gemeenschap zij
met den Vader, in den Zoon, door den Geest,
opdat onze gemeenschap bevordere wederzijd-
sche geestelijke bloei en welvaren".
Het „document" werd op 10 Juli 1849 ver
zonden, geteekend door A. C. van Raalte, M.
A. IJpma, J. G. van Hees, J. Hoogesteger, J.
Boes, J. Kruit, J. Steketee Czn., A. Glerum, H.
W. Dam, E. Zijlstra, A. Kaslander, H. Lank-
hees, S. Bolks, C. van der Meulen, J. van de
Luyster, A. Borgers, M. Westrate, A. van Bree,
J. van der Werp, Js. Kaboort, K. J. de Vree,
G. de Groot, H. O. IJntema, G. J. Wolterink.
Zoo hadden dus de vrijgemaakte kerken zich
bij vernieuwing in argeloosheid onder het juk
gebracht. Wijl ze als classis samen bleven en
nog al afgezonderd van de anderen leefden werd
het niet zoo spoedig opgemerkt in welke ker
kelijke gemeenschap ze zich gebracht hadden.
Dat zou allengs wel openbaar worden.
In April 1850 werd Ds. van Raalte door de
classis afgevaardigd naar de Part. Synode der
oud Holl. Geref. Gemeenten in Amerika. Toen
hij echter gaan zou, was er geen reisgeld. Hij
had het niet en de gemeente had het ook niet.
Allen waren arm en hetgeen ze hadden was na-
turalia, maar geen zilver of goud. Ds. Wyckhoff
en enkele andere Amerikaansche vrienden heb
ben Van Raalte in staat gesteld om de reis te
maken.
„Op 1 Mei vergaderde de Part. Synode. Daar
werd van de besluiten der classis mededeeling
gedaan en besloten haar goedkeuring er aan te
hechten en die kerken aan de Algem. Synode,
die op 5 Juni gehouden zou worden, aan te be
velen, met voorstel ze finantieel te steunen. Op
de Algem. Synode werd besloten le. dat de
classis van Holland zou worden opgenomen en
gesteld onder de zorg van de Algem. Synode,
en dat zij verbonden worden zou aan de Part.
Synode van Albany2e. dat de godsdienstige
welstand en de behoeften der Holl. landverhui
zers, waar zij ook door ons land verspreid zijn,
der bijzondere aandacht van de Vereeniging van
Binnenlandsche Zending zou worden aanbevo
len." „Aan elk der predikanten werd 50 dollar
gegeven, met belofte, dat ook Ds. Klijn, die op
weg was naar Michigan het eveneens zou ont
vangen, als een blijde en vrijwillige gift onzer
kerken bestemd ter uwer verkwikking."
In de kerken der kolonie vond die aansluiting
niet bij allen instemming. Ze oordeelden, dat de
gemeenten daarin moesten gekend zijn, en waren
vol wantrouwen over het kerkelijk instituut
waarbij ze waren ingelijfd. Officieel klonken er
wel lof- en dank-tonen voor de vereeniging,
maar in de gemeente stond het niet zoo mooi.
Vooral in Zeeland was er veel tegenstand en
zei men „Wij zijn verkocht, zonder dat we het
weten".
De oude oneenigheden, die in Nederland ge
weest waren, in de verschillende deelen des lands,
waarbij men zich noemde naar Brummelkamp,
de Cock of Van Velzen, die in de jaren van
druk als bedolven waren, kwamen weer boven
en brachten andermaal beroering. „Al was er
geen besef van de kerkrechterlijke fouten die
begaan waren, toch werd gevoeld, in toenemende
mate, dat men in een kerkelijke gemeenschap
was gebracht waar men niet thuis hoorde. Er
kwam „ontevredenheid met de leer, dienst en
tucht der Geref. Kerk in Amerika, waarmee men
zich in een ure van wat wij onbedachtzaamheid
zouden willen noemen, hadden verbonden, ge
paard met besef, dat men beter deed om als vrij
staande kerkengroep eigen levensdoel na te ja
gen. Op een vergadering verhief ook J. van de
Luyster zijn stem en vroeg „Mogen dan vrij
metselaars lid der kerk zijn
Ds. Wyckhoff had gezegd „dat, zoo zij ooit
de kerkelijke vereeniging voor hunne belangen
nadeelig mochten bevinden, zij volkomen vrijheid
zouden hebben om ons broederlijk vaarwel te
zeggen". Bij de toenemende ontevredenheid be
riepen sommigen zich daarop en wilden terug.
Dat vond evenwel tegenstand, niet alleen bij de
Holl. Geref. Kerk, maar ook bij de leiders der
kerken in de kolonie, Van Raalte vooraan, maar
ook bij Ds. van der Meulen. De toestand werd
steeds meer gespannen en enkelen braken al den
band, in Grand-Rapids en andere plaatsen. Dat
wekte verbittering, zoo zelfs, dat de anders zoo
zachtmoedige Van der Meulen zijn kalmte ver
loor en verklaarde, „dat al degenen, welke het
met de mannen van Grand-Rapids eens waren,
met den geest des duivels bezield waren". Dat
maakte de scheur nog grooter en zoo volgde in
1857 een officieele afscheiding. En deze kerken,
die weer in het oude spoor teruggingen, traden
op onder den naam van „Ware Hollandsche
Gereformeerde Kerk", welke naam later ver
anderd is in „Christelijk Gereformeerde Kerk".
Ons bestek laat niet toe daarop in den breede
in te gaan. We zouden daarmee komen op het
gebied van de geschiedenis der kerk in N. Ame
rika en 't is ons te doen om Ds. van der Meulen
en de Afgescheidenen uit de Prov. Zeeland te
volgen die naar het Westen uitgeweken waren.
Wij konden deze kerkelijke beroering evenwel
niet met stilzwijgen voorbijgaan, omdat het op
den loop der geschiedenis van de Nederlandsche
Afgescheidenen in Amerika van grooten invloed
is geweest. De daad van aansluiting heeft veel
twist en ellende gebracht.
Die daad van aansluiting aan de Holl. Geref.
Kerk in N. Amerika was ongetwijfeld verkeerd
en een verloochening van het beginsel der Af
scheiding. Zullen we daarom hen, die het dre
ven als afvalligen veroordeelen en moeten ze in
onze achting dalen In geenen deele, hoezeer
we hun handeling ook betreuren. Ds. Van Raalte
vóóraan en na hem Ds. van der Meulen bleven
groote mannen, die als helden Gods gestreden
hebben. Zoo eeren we ze ook, al is dat ze nooit
meer getracht hebben van dezen hun dwaalweg
terug te keeren. Helaas 't heeft in een volgend
geslacht velen verder doen afdolen van de waar
heid Gods, zoodat van het geloof der vaderen
niet veel overbleef. Anderen heeft het later doen
opwaken, en zoo is er, evenals in ons land na
de Afscheiding van 1834, nog een tweede uit
tocht uit de Hervormde Kerk kwam, met de
Doleantie in 1886, ook in Amerika nog een
tweede Afscheiding geweest, tengevolge van den
voortgang der vrijmetselarij, in de kerk, in de
jaren 1880 tot 1890. De oude gemeente van
Van Raalte in Holland trad bijna geheel uit en
velen in Zeeland. Intusschen was Van Raalte
op 7 Nov. 1876 de hemelsche rust ingegaan,
terwijl Van der Meulen hem op 23 Augustus
van dat zelfde jaar was voorgegaan.
In Nederland werd door de Afgescheidenen,
die Afscheiding in Amerika in 1857 niet met
onverdeeld genoegen vernomen. Veroordeeld
werd het vooral door Ds. Brummelkamp en Ds.
J. H. Donner, leerling van Van Raalte en Brum
melkamp. Gelukkig waren er enkele andere, die
meer sympathiek stonden tegen de kleine uit-