No* 48
Vrijdag 30 November 1934
48e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD*
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COENTRE, F. J- v. (L ENDE, A. B. W. M, KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.—.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 8 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
JA! NEEN!
Zoon ga heen, werk heden in mijn
wijngaard.
Matth. 21 28.
Wie is 't, die dit vaderlijk bevel geeft
Het is de eigenaar van den wijngaard, die heel
wat arbeid vereischt, voordat de groote trossen
blauwe vruchten geknipt kunnen worden.
Moest de wijngaard niet beschermd worden
door een muur om hem te bewaren tegen het
wegspoelen door het bergwater, wanneer in de
regendagen de wolken water goten, en moesten
de bressen daarom niet telkens worden toege-
muurd
Moest de wijnpers, in de rots uitgehouden,
niet onderhouden worden, de grond vier a vijf
keer per jaar worden omgespit en van steenen
worden gereinigd, en moest ook aan de wijn
stokken zelf niet allerlei arbeid verricht worden,
eer de zondoorlichte druiven geperst konden
worden in de wijnpersberk en de wijn parelde
in de groote kannen
En was de eisch van den vader-eigenaar dan
ook niet rechtmatig Zoon, ga heen, werk heden
in mijn wijngaard
Met „zoon" of „kind" spreekt de vader hen
aan, tot wien zijn bevel uitgaat. Het is de taal
der vaderlijke liefde. Hij laat dit volgen door
„ga heen" of „kom nu", „toe". Het is de taal
der vaderlijke aansporing.
Hij eindigt met„werk heden in mijn wijn
gaard". Het is de taal van 't vaderlijk bevel.
Deze vader komt niet met een barsch bevel
tot zijn kinderen en heerscht niet als een dwin
geland in huis, maar is ook niet zoo slap en
weifelend, dat hij slechts met nederige verzoeken
hen durft naderen. Met vriendelijke aandrang
geeft hij zijn bevel.
De houding van den eenen zoon, wordt weer
gegeven door deze woorden „Ja Neen
Het schijnt wel of hij één en al bereidwillig
heid is. „Ik ga, Heere of zooals er eigenlijk
staat„Ik, Heere
Ik, ik, ja zou ik niet Uw gehoorzamen zoon
willen zijn Mijn Vader, ik erken U als Heer
over mij. Ge hebt maar te spreken ik zal U
gehoorzamen
Maar toch gaat deze zoon niet. Hij gehoor
zaamt met den mond, hij is ongehoorzaam met
de daad
Het Koninkrijk Gods is hier geteekend onder
't beeld van een wijngaard.
Het is ook een bruiloftwelk een vreugd
Het is een zuurdeeg welk een alles doortrek
kende kracht
Het is een parelwelk een onvergankelijke
waarde
Het is een wijngaard welk een overvloedige
arbeid
Het Koninkrijk Gods is een plaats, waar ge
werkt moet worden. De handen moeten uit de
mouwen gestoken worden, de spade gegrepen,
het snoeimes gehanteerd.
Tot dien arbeid worden de kinderen van 't
verbond geroepen. De Heere wil hen kinderen
noemen, zonen, in vaderlijke liefde. Wanneer
daarom in de gemeente een kindje gedoopt wordt,
dan gaat tot dat kind uit die geweldige predi
king Ik ben uw Vader, gij zijt mijn zoon
Het kindje verstaat het dan nog niet. Het zal
het later verstaan
Maar dan komt tot dat kind ook die andere
prediking van vaderlijk bevelwerk in mijn
wijngaard. Verheerlijk mij in uw leven en maak
mijn Naam grootGeloof mijn heil en troostrijk
woord Verhard U niet, maar laat U leiden.
Dat geloof is het groote werk, dat de Vader
van zijn zonen verwacht (vs. 32); het levend
geloof, dat zich openbaart in werken des ge-
loofs. „Want gelijk het lichaam zonder geest
dood is, alzoo is ook het geloof zonder de wer
ken dood."
Er zijn verbondskinderen, die „ja" zeggen,
maar „neen" doen. Een schoone schijn vertoo-
nen, maar vreemd zijn aan den waarachtigen
dienst van God. Schoone woorden, booze daden.
Vrome gezegden, goddelooze handelingen,
's Zondags met een vroom gelaat in de kerk
zitten (ja, Heere, ik) en in de dagen der week
menschen bedriegen, armen vertrappen, liefde
loos omgaan met minderen.
Met luide stem aanheffen „waar liefde woont,
gebiedt de Heere zijn zegen" en die liefde op
een dergelijke wijze betoonen, dat de andere
wordt afgezet.
Bidden „doorgrond m' en ken mijn hart, o
Heer Is 't hetgeen ik denk niet tot Uw eer"
en telkens aanleiding geven, dat de naam des
Heeren wordt gelasterd.
Woorden, soms zoo veel, zoo goed O, ja,
Heere, ik ga Ja zeker, zou ik niet gaan „Zijt
Gij de Meester niet en ik de knecht Maar
daden, daden
Geloof, waarachtig geloof in den Heere Chris
tus, een overgeven van het gansche leven aan
Zijn dienst, een vragen bij alles wat gedaan moet
worden naar Zijn heiligen wil.
Indien het bij U bij woorden blijft, dan moet
de roep tot wederkeer tot U uitgaan. De Vader
wil U als kind van 't verbond „zoon" noemen.
Hij wil u nog zoon noemen. Mijn zoon, werk
in den wijngaard. Het is de roepstem van Uw
doop, dat is de roepstem van Zijn Woord.
Goede woorden, zonder den vereischten ar
beid, kunnen U in Uw zoonschap niet handha
ven. Nog noemt de Heere U zoon Maar als
ge blijft weigeren in geloof en liefde en toewij
ding heen te gaan in den wijngaard en hoewel
zeggende „Ja, Heere toch Hem uw geloften
niet betaalt, dan zult ge van uw zoonschap eens
vervallen worden verklaard voor eeuwig.
Kinderrechten te hebben gehad en die kinder
rechten te hebben verworpen, wordt ge eens
voor eeuwig van het kindschap buiten gesloten.
Laat daarom het woord van God U nog doen
opschrikken en U dringen tot wederkeer en tot
arbeid.
Zonder den Christus zal dat niet gaan. In Hem
vindt ge alles, wat ge daartoe noodig hebt.
Buiten Hem kunt ge niets doen.
Maar als ge Hem smeekend te voet valt om
van Hem te begeeren datgene, wat tot verbonds-
gehoorzaamheid noodig is, dan zult ge in Hem
ontvangen die genade, dat ge niet alleen op zijn
eisch „Zoon, ga heen, werk heden in mijn wijn
gaard", antwoordt„Ja, Heere maar ook ver
volgt
Ik zet mijn treden in Uw spoor,
Opdat mijn voet niet uit zou glijden.
Krabbendijke. M. ROS.
DE AFSCHEIDINGS-COLLECTE.
De collecte bij gelegenheid van de herdenking
der Afscheiding 1834 bracht op in totaal
109.074,11. Hier zal nog wel iets bijkomen,
omdat nog enkele kerken tot nog toe verzuimden
de gehouden collecte in te zenden en ook van
de Indische kerken nog geen bericht inkwam.
Laat er nog enkele duizenden bijkomen, toch zal
de verwachting nu wel niet hooger durven klim
men dan 115.000,Dit getal om een rond
getal te hebben. Sommigen valt dit cijfer geducht
tegen, wijl zij bijna vast hadden gerekend op
zeker 2 ton. Dat had misschien gekund, als was
gewerkt gelijk in Goes door het presenteeren van
lijsten en niet door het houden van eene collecte,
't Hoogste record per belijdend lid gelijk te Goes
zal dan ook niet gemakkelijk door eene andere
kerk worden geslagen.
Zien we op het eindcijfer, dan slaat Zeeland
met bijna 7800,geen slecht figuur. Werke
lijk sommige kerken hebben gedaan schier boven
hun kunnen.
De kerk van Goes steekt verre, verre boven
allen uit, wat niet wegneemt, dat we respect
hebben voor kleine kerken als van Aardenburg,
Driewegen, Domburg, Rilland-Bath en Wisse-
kerke uit elke Classis dus één om niet
meerdere te noemen.
Wie de kaart van Zeeland eenigszins kent,
weet verder wel, dat er ook meerdere kerken
zijn, waar de druk der tijden in tuinbouw en
door weinige verdiensten van den midden- en
arbeidersstand de collecten werkelijk niet hooger
opgevoerd konden, al zal het ook wel weer waar
zijn, wat meestal het geval is, dat er steeds zul
len zijn en blijven, die het geven voor welk
doel ook liever aan anderen overlaten.
Gezien over 't geheele land, valt het niet tegen,
ten minste naar onze meening, omdat we nooit
hooger dan een ton hebben durven schatten,
omdat er in den tijd van onze ontegenzeggelijk
verarmde menschen veel wordt geëischt voor
den dienst der kerk en niet te vergeten der Dia
conie en zoovele andere dingen, waarvan wij ons
niet onttrekken kunnen en mogen, zullen ze blij
ven voortbestaan. En nu wachten we met be
langstelling de beslissingen der Gen. Dep. Art.
XI af.
1834 27 NOVEMBER 1934.
Het jaar 1934 is een jaar, dat de gedachten
terugvoert naar den tijd van 100 jaar geleden,
toen in Ulrum de Acte van Afscheiding en We
derkeer opriep om te breken met de kerkelijke
besturen en weder te keeren tot de leer en kerk
der vaderen.
Gisteren trof weer iets, in 1834 gebeurd, de
aandacht en vooral hier in Zeeland mag dat
even gememoreerd. In het jaar der Scheiding
werd 27 November geboren de vooral op Wal
cheren later zoo welbekende Ds. A. Littooij, die
zoovele jaren de kerk van Middelburg met eere
en grooten zegen heeft gediend. Van 18651867
was hij predikant te St. Anna-Parochie, waarna
hij van 9 September 1867 tot 1 Mei 1908, in de
volle ontplooiing zijner rijke gaven naar ver
stand en hart, Middelburg's kerk heeft gebouwd
en ook van onschatbaren zegen is geweest voor
het geheele kerkelijke leven in Zeeland en zelfs
daarbuiten, omdat hij een man van invloed bleek
op onze Generale Synodes, waarheen hij steeds
afgevaardigd werd.
Een kloek strijder was hij, als curator, voor
de Theologische School.
Reeds bij zijn intrede-woord kwam duidelijk
uit, wat hij als zijne roeping beschouwde en in
forsche klanken liet hij hooren, dat doop, be
lijdenis en Avondmaal niet mogen gescheiden,
waarbij de Zeeuwen zeker wel ietwat vreemd
zullen hebben opgezien.
Maar waar Ds. Littooij alleen boog voor God
en Zijn Woord, daarbij thuis was in de Gere
formeerde Dogmatiek en een man van innige
vroomheid is het niet te verwonderen, dat hij
weldra was de vertrouwde van het Zeeuwsche
volk. Veel heeft hij mogen doen voor de kerken.
Wij plukken er nog de vruchten van. Bovendien
zijn actie voor het christelijk onderwijs en de
antirevolutionaire politiek liet blijvende sporen
achter.
't Zou niet te verwonderen zijn, dat nog velen
in Middelburg en Zeeland in deze dagen aan dien
vurigen kampvechter in Godes kracht terugden
ken en ook wij herdenken hem met groote piëteit
voor zoo menige vaderlijke raad van hem ont
vangen.
6 DECEMBER.
Misschien is het niet eens noodig om aan 6
December te herinneren, maar toch in onzen
drukken tijd is het wellicht goed er even op te
wijzen, dat, D.V. 6 December 1934 Prof. Dr.
J. Ridderbos het rectoraat der Theol. School na
eene academische rede, hoopt over te dragen
aan Prof. Dr. S. Greydanus.
Eigenlijk zou Prof. Dr. T. Hoekstra, rector
moeten zijn voor het jaar 19341935, maar door
eene ernstige ziekte, die, Gode zij dank, nu wel
is geweken, is hij genoodzaakt nog eenigen tijd
volkomen rust te houden en daarna nog zeer
voorzichtig zijn arbeid te hervatten.
De wensch zij uitgesproken, dat de Heere hem
schenke een volledig herstel, opdat hij straks
weer naar de wensch van zijn hart in vollen ac
tieven dienst zijn arbeid ten zegen van de Theol.
School en de Geref. Kerken moge voortzetten.
Op halve kracht stoomen lijkt me voor Prof.
Hoekstra niets.
Dat aan de overdracht van het rectoraat aan
de Theol. School herinnerd wordt, vindt ook
hierin zijn oorzaak, dat juist op 6 December a.s.
als School 80 jaren bestaat. En niemand zal ont
kennen, dat zij uitnemend werk heeft verricht
voor onze Kerken en dat ons wel past ootmoe-
digen dank aan den Gever alles goeds en ook
eene bede, dat Hij verder zegene de Professoren
en Studenten. Juist aan die voorbede hebben ook
zij voortdurend behoefte.
Blijve er bij het gebed ook liefde om de be
langen der Theol. School te behartigen, opdat
zij niet kwijne door gebrek aan stoffelijke mid
delen.
Mag ook aan onze Zeeuwsche broeders en
zusters nog eens herinnerd, dat als het mogelijk
is de collecten en contributies op de tegenwoor
dige hoogte broodnoodig blijven. De winterdagen
zijn er weer en zou niet in elke kerk een broeder
zich willen geven er in zijn gemeente enkele
contribuanten bij te winnen In elke kerk is toch
wel een correspondent Zeker ja Dat die er
eens op uitga. De menschen willen bezocht en
gevraagd en al zijn er die om welke reden ook
weigeren ook zijn er, die het volgaarne zullen
doen, als ze maar weten, dat de School niet rijk
is, zooals velen meenen.
K. B. A. S.
UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING.
21b. Velerlei ervaringen.
De smarten des levens mochten echter den
loop niet doen vertragen, al was het wel eens
zwaar en weinig moedgevend. Groote tochten
had Ds. van der Meulen te doen, nu eens om
te preeken of kerkelijke vergaderingen bij te
wonen, dan weer om na te speuren hoe en waar
de beste wegen aan te leggen of een weg te
vinden naar de rivier of handelsrelaties te zoeken
of voor eenig ander werk. 't Viel wel eens zwaar,
zooals zijn zoon Johannes, pred. te Jameston,
Michigan, verhaalt. „Ik herinner me", zoo schreef
hij, „dat op zoo'n landreis vader voor een korten
tijd door een gevoel van moedeloosheid werd
overmeesterd. Het was toen hij met de afzetterij
en bedriegerijen van de landverhuizerskantoren
te worstelen had gehad, en de moeite had er
varen van de taal des lands niet genoegzaam te
kennen. Hij gevoelde toen wat het was, een
vreemdeling te zijn in een vreemd land. Terwijl
hij in zulk een stemming was ontmoette hem
een broeder, die vóór ons naar Amerika vertrok
en die nu eerst kennis met hem maakte. „Waar
zijt gij vandaan vroeg deze. En het antwoord
was „Waar ik van daar ben Ik ben overal
van daan en ik wenschte, dat ik hier ook maar
van daan was". Een onvriendelijk woord in moe
deloosheid, dat hem later leed deed.
Hij had ook wel ervaringen van anderen aard.
Zijn zoon Johs van der Meulen deelde er een
paar gevallen van mee. „Naarmate de kolonie
aan alle kanten uitbreidde moest vader veel door
de bosschen reizen, te ver om dat alles te voet
af te leggen. Hij deed het veelal te paard en
bezat een bijzondere bekwaamheid om den weg
en terug te vinden. Op zekeren tijd echter, in
1850, geraakte hij verdwaald. Hij had een reis
gemaakt naar Noord-Holland en 't was reeds
laat op den dag eer hij terugging. Na eenigen
tijd gereden te hebben kwam hij voor een stuk
platgemaakte boschgrond, die omheind was. En
in plaats van die heining los te maken en door
te rijden om de richting te houden, zocht hij er
om heen te rijden en geraakte daardoor den
koers kwijt. Hij reed een geruimen tijd door en
stuitte eindelijk op een groot moeras, 't Werd
duister en hij kon niet verder. In den donkeren
avond was hij met zijn paard alleen in de wil
dernis. Het was een gure Novembernacht en om
nog eenige warmte te hebben en beschutting te
gen wind en regen te vinden leunde hij tegen
zijn paard en zoo bracht hij de eenzame uren
door, terwijl het gehuil der wolven door hem
in 't rond gehoord werd."
„Eindelijk brak het welkome morgenlicht aan.
Hij begreep zuidwaarts te moeten gaan en naar
mate de zon hooger klom richtte hij zijn koers
derwaarts heen. Even vóór den middag kwam
hij aan de Zwarte rivier en volgde die tot aan
de plaats waar schipper Steketee destijds woon
de. Daar vond hij na zijn vermoeienis en angst
verkwikking en kon hij zijn natte laarzen en
kousen met droge verwisselen."
Deze Steketee was de vroegere schipper van
Baarland, die zoo boos was omdat Ds. van der
Meulen naar Amerika ging. Een jaar later was
hij ook gevolgd en had hij zich bij de kolonie
van Michigan gevoegd, waar hij op het meer
van Michigan en de zwarte rivier zijn bedrijf
uitoefende. Daar is hij later omgekomen, want
door het omslaan van zijn vaartuig in een hevi-
gen storm, vond hij met twee van zijn zoons,
den dood in de golven.
„Van Steketee's woning vervolgde vader zijn
weg", zoo gaat Johs van der Meulen voort.
Intusschen waren moeder en wij allen omtrent
hem in de grootste onrust. Wij wisten, dat hij
's avonds moest thuis komen, want hij moest
den volgenden dag beslist in Grand-Haven zijn.
We vreesden, dat hij verdwaald was. Daarom
trok er 's morgens een groep uit, waaronder
mijn broer Jacob, onder leiding van Mhr. de
Bruyn om vader te zoeken. Ze gingen naar N.
Holland en hoorende, dat hij daar vertrokken
was, terug, de sporen van zijn paard volgend
tot waar het rijpad verlaten was. Daar raakten
ze 't spoor kwijt. Onverrichter zake keerden ze
terug."
,,'t Werd middag. Heel Zeeland was vol on
rust. Men besloot met alle man uit te gaan om
te zoeken. De bel werd geklept om 't volk sa
men te roepen. En juist toen ze gereed stonden
uit te gaan, kwam vader heel kalm en bedaard
aanrijden. Toen veranderde de onrust in groote
blijdschap. Dat was de eenige keer, dat hij in
't bosch verdwaalde."
„Nog bij een andere gelegenheid", zoo ver
haalt dezelfde verder, „werd vaders leven op
wonderbare wijze bewaard. Hij bezat later een
span kleine paardjes of ponny's, waar hij veel
mee reisde. Met twee vrienden reed hij op ze
keren dag naar Holland. Bij het afrijden van
den heuvel, even buiten Zeeland, geraakten de
paarden op hol. Hij zette om ze in te houden,
den voet tegen een plank voor in het wagentje.
De plank brak en hij viel te midden der hollende
paarden en kwam te liggen op de brug onder