FEUILLETON
KENTERING.
KERKNIEUWS.
In Holland en andere plaatsen vreeselijk. Bekend
is van Van Raalte, dat hij op een van zijn toch
ten, waar hij als dokter en ziekentrooster rond
ging, ook ergens preekte voor een klein getal
gezonden en tot tekst koos „Zie de Rechter
staat voor de deur In zijn gebed was hij zoo
bewogen, dat hij dreigde te bezwijken en uitriep:
„O God moeten wij dan allen sterven Kort
daarop wendde de Heere hun lot en de ziekten
weken.
Vooral de Zeeuwen waren vol ijver om wegen
te zoeken om in den voedselnood te voorzien.
Reeds in 1847 werden eenigen aangewezen om
in Grand-Rapids voor gemeenschappelijke reke
ning inkoopen te doen. In een volksvergadering,
want de nooden en toestanden werden veelal
in algemeene samenkomsten besproken, werd
besloten gelden bijeen te brengen om in New
York of elders groote voorraden in te slaan,
en deze tegen den inkoopsprijs, slechts verhoogd
met een evenredig deel der gemaakte onkosten,
ter beschikking van de kolonisten te stellen.
Ieder, die nog wat geld had te missen, leende
het tegen een kleine rente en zoo werd er een
soort bank opgericht. Van der Meulen schreef
„Er is een geldnegotiatie geopend, welke reeds
zoover in werking is, dat wij een schip gekocht
hebben tot vervoering van hout".
Dat was alles op hoop van zegen, maar 't
was veelal tot verzwaring van de moeite, door
gebrek aan handelskennis en het te groote ver
trouwen op menschen die niet anders bedoelden
dan bedrog en uitbuiting.
B. Grootenhuis en E. de Young, een oud-
Hollander uit Grand-Rapids, reisden naar New
York en kochten daar groote hoeveelheden le
vensmiddelen, huishoudelijke artikelen, gereed
schappen enz. tot zelfs kinderspeelgoed toe. Ze
betaalden de helft en lieten het overige schrijven
op rekening van Van Raalte Co. Intusschen
werd beoosten Black Lake, een kolonie-winkel
ingericht, personeel aangesteld en Grootenhuis
met de leiding belast.
Op aandrang van Jannes van de Luyster en
voor 't grootste deel van zijn geld werd voor
800 dollar een tweemastschoener van honderd
ton aangekocht en met Hollanders bemand. Het
doel was het te gebruiken voor vrachtvervoer,
maar ook als passagiersvaartuig, in correspon
dentie op Buffalo, Milwaukee en Chicago, ver
trouwend dat daar winst mee behaald'kon wor
den.
Het een zoowel als het ander bracht enkel
teleurstelling. Gemis aan bedrijfskapitaal en ge
brek aan behoorlijke leiding moest alles op mis
lukking doen uitloopen. Bedrog, onkunde en
onwil werkten tesamen om de schoone verwach
tingen te verijdelen. Sommige artikelen kwamen
bedorven aan, en andere niet op den gewensch-
ten tijd. Wat voor den winter noodig was arri
veerde tegen het voorjaar. Daarbij gaven de
zandbanken in de rivier en onbekendheid met
het vaarwater allerlei moeilijkheden. En de pas
sagiers weigerden te betalen. Ze zeiden ,,'t is
ons eigen kolonieschip".
Dat alles bracht niet alleen teleurstelling maar
ook schade, 't Schip werd verkocht en bracht
niet meer dan 400 dollar op en de overgebleven
goederen werden onder de aandeelhouders ver
deeld.
In dergelijke ondernemingen stond Jannes van
de Luyster telkens vooraan en zoo kromp zijn
bezit in, zelfs ging heel zijn kapitaal verloren,
zoodat hij eindelijk arm werd en met zijn familie
van anderen steun moest ontvangen. En niet al
leen Van de Luyster werd arm, maar ook
Van Raalte kwam in finantieele moeilijkheden,
doordat ze de helft der gekochte goederen had
den laten stellen op naam van Van Raalte Co.
Gewis zou ook hij geheel verarmd zijn, zoo niet
de broeders uit het Oosten hem hadden gered.
Zoo liepen allerlei gemeenschappelijke onder
nemingen op niets uit. Eerst toen het particulier
bedrijf zich begon te ontwikkelen kwam er wat
opleving. Jan Sonke opende de eerste winkel in
Zeeland, die na veertig jaren nog bestond en
meer aan den bloei van Zeeland had toegebracht
dan al die ondernemingen, die zooveel geld had
den gekost.
Toch bleef gemeenschappelijke arbeid noodig.
Op een volksvergadering werd besloten in den
winter met kracht te werken aan wegenaanleg,
eveneens aan bruggenbouw onder leiding van
Van Raalte en verbetering van 't vaarwater. De
staat Michigan verleende steun, niet in geld,
maar in het geven van land, 1000 akkers voor
de werken in de rivier, 3000 voor de wegen,
78)
Al heel spoedig was hij uit den droom. De
schoenmaker ontving hem zeer vriéndelijk en
deelde hem onder vier oogen mede, dat dien
avond twee jongelingen uit het dorp op den weg
naar Uithuizen hadden geloopen met het plan,
dominé De Cock en Schoonoort te dooden. Ach
ter een hoop steenen hadden zij wat geschuild,
om dan verder te gaan. Maar zij hadden het
tweetal niet ontmoet en waren teruggekeerd.
Onder den scherpen blik van Bazuin had Arie
Vreede de oogen neergeslagen en hij bewoog
zich onrustig op zijn stoel. De schoenmaker wist
genoeg.
„En weet je nu, waarom ik je gevraagd hebt,
hier te komen, Arie Omdat ik medelijden met
je heb. Want je bent er voor bewaard gebleven, 'n
moordenaar te worden. Je bemerkt, dat ik op
de hoogte ben. Een paar menschen, Schoonoort,
mijn vrouw en ik, weten het alleen, dat die twee
jongelingen op den weg Fresinga en jij waren..."
Arie Vreede kreunde
„Ja, ik was het", steunde hij, geheel geslagen.
„Maar ik heb er spijt van. Ik
„Gelukkig, dat ik dat verneem, jongen. Je
kunt er gerust op wezen, dat niemand het te
weten komt. Maar ik dacht het goed, je te laten
merken, dat enkelen op de hoogte zijn. En ook,
om je te waarschuwen. Keer terug van dat pad,
Arie. Want dat maakt je moordenaar, als God
het niet verhoedt. N u heeft de Heere jullie
poging verijdeld. Ik zal je vertellen, hoe ik alles
weet. Jullie hebben achter een hoop steenen zit
ten praten, nietwaar En op het bevestigend
knikken van Arie „Welnu, toen zaten aan den
anderen kant van dien hoop dominé De Cock
terwijl het gouvernement nog 5000 akkers schonk.
Reuzen werken ondernamen ze, maar 't was noo
dig om in- en uitvoer te bevorderen, 't Ging
langzaam, maar de ontwikkeling kwam. Luctor
et Emergo.
De worsteling werd zwaar toen het Hollandsch
geld op raakte. Er was geen betaalmiddel. Een
paar voorbeelden. Een timmerman, die 't gan-
sche jaar gewerkt had ontving in dien tijd maar
25 cent aan contanten en een barbier maar 3
cent. Groote rekeningen, die bij kruideniers open
stonden werden door maandenlangen arbeid in
het bosch, afbetaald. Het werd een ruilhandel.
De arbeid werd meestal betaald met storebrief
jes, d.w.z. wissels op een winkel, waarmee ze
de winkelwaren mee in ontvangst konden nemen.
Aan al dien arbeid heeft Ds. van der Meulen
daadwerkelijk deelgenomen. Gedurende den
tweeden winter in Zeeland had hij honderd vaten
meel gekocht, die hij door arbeid liet verdienen
en in betaling gaf voor het effen maken van het
land.
„En alzoo werden de Enekskinderen, zooals
men destijds die hooge boomen pleegde te noe
men, op deze en meer andere wijze gemaakt tot
brood voor het volk."
F. STAAL Pz.
TWEE DICHTBUNDELS.
II.
Verlangen door J. van Merwe.
N.V. E. J. Bosch, Amsterdam.
De Stille Tuin door W. de Mérode.
N.V. J. H. Kok, Kampen.
Bij de Mérode komen we in een heel andere
sfeer dan waarin het „Verlangen" van Van
Merwe ons brengt. Ge ontmoet in hem den dich
ter, die met een enkel woord de dingen aan
schouwelijk maakt. Ik denk hier aan zijn vers
„In Memoriam" waar hij van een gestorvene
zegt:
'k Heb u niet weergezien gij staat ten donkren
spiegel
der ziel zoo scherp gebeeld een berk voor de
avondlucht
Dat zién we door een paar woordendie
witgeplekte berk, op den donkerenden achter
grond van den avondhemel.
Zoo zouden we meer voorbeelden kunnen
aanhalen van het plastisch vermogen van dezen
dichter, wiens stem in enkele verzen ons ook
opeens weer weet te boeien met de vervoerende
kracht van zijn melodieuzen woordengang.
Maar zooals ik in het voorgaande artikel reeds
uiteenzette, dat is het doel niet van een beoor
deeling in een Kerkbode. Daarom wil ik me
liever alleen nog uitspreken over het christelijk
karakter van dezen bundel.
„De Stille Tuin" heeft de Mérode dezen ge
noemd. In een stamelend en haperend beginvers,
dat eerst aan het eind op dreef komt, wordt deze
titel verklaard. Na een beschrijving van de we
reldellende is zijn bede
Heer, hoor sta op en kom ter neder
En uit 't verstuivend wereldpuin
Vorm ons als nieuwe menschen weder
En laat ons leven in uw tuin.
Ik krijg den indruk, dat de dichter alles doet
om in een tijd, dat „heel de wereld schreeuwt
van nood" dien stillen tuin hier en nu reeds te
cultiveeren. Van 's werelds nood hoort men al
leen in het begin van den bundel, tenzij men
hier nog noemen moet het gedicht„de Pro
feet" of ook „Een dorpsjongen", dat een weinig
uit den toon valt. In het vlotte „Viaticum" pre
senteert de dichter zich, terstond na zijn inlei
dend vers, als een vreemde wereldwijze, die
om de wereld lacht. Er is nu bij hem een groote
aandacht voor kleine dingen en bij dit genre
verzen is het stereotype verloop zoodanig, dat
eerst een bloem, boom of een ander natuur-
gegeven beschreven wordt, terwijl de laatste
regels uitloopen op een stichtelijke toepassing.
Die simpele structuur werkt haast irriteerend bij
het regelmatig doorlezen van den bundel. In
„De Donderbui" doet deze zucht naar stichte
lijkheid lichtelijk overdreven aan. En dit senti
ment geeft zich eindelijk geheel bloot in „He
en Schoonoort Zij hebben alles gehoord, wat
jullie zeiden. En toen jullie verder liepen naar
Uithuizen, zijn zij naar het dorp gekomen. Daar
om hebben jullie hen niet ontmoet. De menschen
zullen dit verloop toeval noemen, maar wij we
ten beter. De Heere heeft dominé en Schoon
oort genadig bewaard en Hij heeft jullie belet,
moordenaars te worden."
Arie Vreede luisterde ingespannen. Vervolgens
was de verslagenheid op zijn gelaat te lezen. Hij
stond op, geheel ontdaan.
Bazuin liet hem begaan. Hij dacht er trouwens
niet aan, den jongeling te gaan „bepreeken",
want hij zag zeer wel, dat zijn mededeelingen
Arie uitermate hadden getroffen.
En dat was ook goed gezien. Wat Arie had
vernomen, had hem zoo aangegrepen, dat hij
dagen lang schier geen woord sprak
Eenigen tijd later was hij uit het dorp ver
dwenen. Hij was niet los van Froukje Bazuin,
al had hij dan tegen Jan Fresinga en Marie Lau-
kema gesnoefd.
In een ander dorp van Groningen vond hij
werk. En eenige jaren later volgde Froukje hem,
om zijn vrouw te worden.
Het beletsel was weggenomen. Want de jon
geling, die dominé De Cock had willen vermoor
den, voegde zich uit overtuiging bij hen, die
meenden de Afscheiding te moeten volgen.
Arie Vreede (hij heette in werkelijkheid an
ders, maar wat doet dat er toe werd het hoofd
van een groot gezin. En het volgend geslacht
was wéér grooter.
Uit dat geslacht is een predikant en zijn
ouderlingen en diakenen voortgekomen. Allen
bij de zoogenaamde Afgescheiden kerken, wier
officieele naam is Gereformeerde Kerken in
Nederland.
melsch Avontuur": de christen is hier verschoven
zwerver, hem rest het lied
Wij zullen bij Zijn banieren
Bidden en zingen zoet,
Tot menschen, vertrouwend als dieren,
Ons komen tegemoet.
Al wekken die banieren herinneringen op aan
een strijdend leger, de strijd is hier zoek. Het
christendom van dezen dichter is van de wereld
afgewend. Is er daarom voorkeur voor de
grijsaards Simeon en Anna Haast profaan laat
hij deze laatste zeggen
Toen, een horzel op een vaarze
Stak de godsdrift in mijn bloed,
En mijn overwonnen aarzien
Heeft des Heeren gunst vermoed.
Ik geloof, dat een dichter op deze wijze deer
lijk vervreemdt van hen, die bij de Schrift leven.
Een dichter is iemand, die rijker en wijder de
heerlijkheid van het leven ziet, dan een gewoon
menschenlcind. Zoo zal hij ook de heerlijkheid
van het leven in het verbond Gods mogen zien.
Maar dat zal niet anders kunnen dan als zijn
verbeelding de tucht van Gods Woord volledig
aanvaardt. Dat is hier niet. Teleurstellend waren
voor mij ook de enkele verzen, waarboven een
Bijbeltekst stond. En de realiteit van „Mijn Zoon
geef mij Uw hart" ontgaat me ten eenenmale als
ik lees
De zomernacht werd zwart,
Toen, zacht en duidlijk klonk er
Een klare stem door 't donker
Mijn zoon, geef Mij Uw hart.
Wij moeten dien kant niet op. Ook niet in
de poëzie, zóó dat „dichterlijk" synoniem wordt
met mooi maar onwerkelijk. Wij wachten op
den dichter, die het lied van Gods volk, hun
strijd- en vreugdelied, zal zingen in de taal van
het hart en van den tijd, ja maar alleen uit
de volle realiteit van het verbond Gods, dat
met zijn woord ook de gewoonste levensdingen
aanraakt om het te zetten in de glans van zijn
heerlijkheid.
De dichter Verwey heeft eens gezegd
Van geluk-alleen valt niet te dichten
Volheid in zichzelf verlangt geen taal.
Is het daarom, dat wij nog altijd wachten op
de bloei van een christelijke dichtkunst Ik ge
loof het niet. Het verbond Gods voleindigt zich
in de aanbidding. En de aanbidding zoekt naar
het lied. Daarom is het dichterlied onmisbaar
in het leven onder het verbond.
Ik zie voor de naaste toekomst de oplossing
alleen in een nauwer verband van kunst en kerk.
Ik denk hier b.v. aan de Mérode's Kerstverzen.
Daarin wordt de vleeschwording des Woords
niet bezongen als de ontzaglijke aanvang van
een ongehoord groot en nieuw begin even ver
vaarlijk als vertroostend. Er is alleen wat
sneeuwval en klokgelui en over de eigene heer
lijkheid van het Kerstgebeuren een paar woor
den van Kind-mystiek. De Calvinistisch-Refor-
matorische theologie heeft, vooral in de laatste
jaren, hierover toch wel wat anders gesproken.
Is het te veel gevraagd, wanneer wij bij onze
christelijke dichters wachten op den weerklank
van wat het gereformeerde denken hier vond
in specifiek onderscheid met o.a. de R.K. theo
logie Waarom de Kerstvreugde vrijwillig be
perkt tot de intieme samenspraak, teer maar ijl
als een droom van een kind met het Kind, ter
wijl het Kind te Bethlehem reeds lang geworden
is tot den Man van het nieuwe Jeruzalem, die
de tijden der eeuwen beheerscht en ons roept
tot zijn dienst en daad
De lang verwachte opbloei van een christe
lijke poëzie acht ik gebonden aan het onder
houden van alle levensverbanden, waarin de
christendichter als christen staat en ik denk dan
met name aan een hartelijker samenwerking van
den dichter-profeet met den theoloog-profeet.
Wees de Mérode zelf ook die richting uit in
zijn vers „Dogmatiek"
Dit zijn de steenen, scherpgerand
En rechtgehoekt, die blok naast blok
Gestapeld zijn tot hecht de wand
En hoog zich het gebouw voltrok
De stalen mannen die hij zag
Grimmig bij schietgat en kanteel,
Zijn het dezelfden die Gods lach
Hier dragen als hun kinderdeel
Goes. W. H. VAN DER VEGT.
Want sinds de „kentering" zijn honderd jaar
verloopen.
Ulrum kon den predikant, die de gehoorzaam
heid aan Gods Woord hooger stelde dan zijn
leven, niet houden. Want de tegenstanders zorg
den, dat hij geen woning kreeg.
Tot het laatst werden pogingen gedaan. De
meubelen waren reeds in een schip geladen en
nóg probeerde men een woning te verkrijgen.
Zonder resultaat.
Toen werd afscheid genomen van de gemeen
te, waar zoo veel geleden, gestreden en gebeden
was.
En Smilde werd de woonplaats.
Wat niet beteekende, dat Smilde de predikant
vaak zag des Zondags. Want van allen kant,
vooral uit de Noordelijke gewesten, klonk de
kreet„Kom over en help ons".
Gemeente op gemeente werd gevormd. Aan
vankelijk klein en onaanzienlijk. Maar groeiend,
steeds groeiend.
Nog eenmaal, zij het kort, werd kennis ge
maakt met de gevangenis.
Want leidend een bijeenkomst te Kampen,
waar ook veel lieden van Zwolle tegenwoordig
waren, verscheen de Commissaris van politie en
arresteerde dominé De Cock, hem voerend naar
zijn huis, om hem in den nacht naar de cel in
Zwolle te transporteeren.
Den volgenden dag zou hij vóór den rechter
van Instructie verschijnen werd ook voor dezen
gebracht. Maar inplaats van een uitvoerige be
schuldiging te vernemen, werd hem gezegd, dat
hij zonder nader onderzoek vrij kon heengaan
en dat de wagen voor Kampen tot zijn dienst
was
Was er reeds kentering komende De rechter
van Instructie, die hem zeer voorkomend behan
delde, vertelde aan dominé De Cock, dat de
Koning verlegen begon te worden met de ver-
N.C.R.V. JUBILEUMFONDS 1934.
De offerdag. Was aanvankelijk het plan den
offerdag te houden op 31 October, den Hervor
mingsdag van dat plan is afgezien.
Waarom, zult ge vragen.
Dat zit zoo. Men meende dat wij met onze
inzameling de Zendingsactie voor Oegstgeest,
die elk jaar begin November wordt gehouden,
schade zouden doen.
Dat was de bedoeling der Commissie, die de
zaak voorbereidt, niet, en men wilde dit ook
metterdaad toonen.
Dies werd de offerdag vastgesteld op 8 Oc
tober. Weloverwogen. Nog bleven bezwaren
niet uit. We zouden schade doen aan een col
lecte, die omstreeks dien datum in verschillende
Gereformeerde Kerken wordt gehouden in ver
band met de herdenking van de Afscheiding.
Ook dat was de bedoeling niet.
Zoo werd de offerdag uitgesteld tot 21 No
vember, niettegenstaande er voor de N.C.R.V.
aan dit uitstel moeilijkheden waren verbonden.
Men meende goed te doen aan de bezwaarden
onder ons voorrang te verleenen.
Of dit schade zou beteekenen voor onze
Jubileumfonds-actie
We gelooven van niet.
We hebben vast vertrouwen in onze leden
in heel ons Christelijk volksdeel we ver
trouwen dat het ook op 21 November onver
minderd zal willen offeren voor onzen Omroep
met den Bijbel.
TWEETAL TE
Zutphen J. B. v. d. Sijs te Steenwijk.
W. H. v. d. Vegt te Goes.
BEROEPEN TE
's-GravenmoerCand. G. Koenenekoop
te Den Haag.
Makkum Cand. L. Touwen te Amsterdam.
Rijswijk (Z.-H.)D. Zwart te Aalten.
AANGENOMEN NAAR
Drachtster-CompagnieJ. van Dijk,
Cand. te Zwolle.
Nijega-Opeinde Cand. E. G. Buitenbos,
hulpprediker te Naaldwijk.
Heinenoord: F. J. B. Schiebaan, Cand. te Utrecht
Het tegenwoordig adres van Ds. Merke-
lijn is Haviklaan 17, 's-Gravenhage.
Bij beltentoonstelling te Goes.
Naar ons wordt medegedeeld, zal de afdeeling
Zuid-Beveland van het Ned. Bijbelgenootschap
op 12 en 13 dezer een hoogst interessante Bijbel
tentoonstelling houden, waarvoor de Groote
Kerk bereidwillig is afgestaan. De tentoonstelling
wordt Maandagnamiddag geopend. Het ligt in
de bedoeling, dat Maandag en Dinsdagavond
enkele sprekers van verschillende kerkelijke ge
zindte het woord zullen voeren. Ook heeft Ds.
Boeke, de bekende secretaris van het N. B. G.,
toegezegd aanwezig te zullen zijn, om allerlei
inlichtingen te verstrekken. Verder zullen de
leerlingen van scholen in de gelegenheid wor
den gesteld de tentoonstelling te bezoeken.
Alle mogelijke uitgaven, vertalingen en vor
men van den Bijbel zullen worden geëxposeerd.
Zendingssynode.
De Zendingssynode van de Geref. Kerken van
Gelderland en Utrecht zal, naar wij vernemen,
Donderdag 29 dezer te Arnhem worden samen
geroepen.
De Geref. Kerk van Den Haag-Oost ont
ving een legaat van een overleden lidmaat groot
1500 voor onderscheiden doeleinden en een
legaat van 1000 van een overleden lidmate.
Voorts kwam bij Ds. A. G. Barkey Wolf voor
dezelfde Kerk een legaat van 500 in.
De classis 's-Gravenhage der Geref. Ker
ken heeft op zijn verzoek eervol emeritaat ver
leend, zulks met ingang van 27 Jan. a.s., als hij
40 dienstjaren hebben zal, aan Dr. S. O. Los,
de oudste predikant van de kerk van Den Haag-
Oost.
Ds. A. M. Donner, wonende te Zeist,
mag heden 9 November 1934 herdenken zijn gou
den ambtsjubileum. De jubilaris werd bevestigd
te Genemuiden 9 Nov. 1884 en was vervolgens
predikant te Assen 11 Mei 1889, waar hij bleef
tot zijn vertrek naar zijn derde en laatste ge
meente Amersfoort, waar hij 20 Juni 1897 in
volging van en de maatregelen tegen de Afge
scheidenen
In regelmatigen cadans vergleden de jaren.
Als predikant bleef dominé De Cock niet lang
alleen. Andere predikanten volgden hem. Nieuwe
gemeenten werden gevormd. Maar aanvankelijk
klein en nietig.
Bloei en groote groei heeft de predikant van
Ulrum niet meer medegemaakt. Den 14den Nov.
1842, des morgens, blies hij den laatsten adem
uit.
Wel heeft hij het nog beleefd, hoe mannen
van naam en beteekenis, als Groen van Prin-
sterer, opstonden, die het goed recht der Af
scheiding verdedigden en als hun oordeel uit
spraken, dat de maatregelen tegen de Afgeschei
denen in strijd waren met de grondwet, een
meening, die meer en meer veld winnen ging.
In regelmatigen cadans vergleden de jaren.
De honderd zijn vol. Een eeuw is verloopen
sinds te Ulrum, de Acte van Afscheiding werd
geteekend.
Voortgekomen uit die Afscheiding zijn er
thans in Nederland honderden gemeenten, wier
leden zich ook op politiek en sociaal gebied
laten gelden.
Acht jaar na de daad van Ulrum was alles
nog klein en nietig.
Maar dominé^De Cock, stervend, kon op de
vraag, hoe het met hem stond, juichend ant
woorden „Ik heb den goeden strijd gestreden
ik heb den loop geëindigd ik heb het geloof
behouden voorts is mij weggelegd de Kroon
der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de
rechtvaardige rechter in dien dag geven zal, en
niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn ver
schijning lief gehad hebben".
EINDE.