FEUILLETON KENTERING. KERKNIEUWS. Van zichzelf en zijn huisgezin schrijft hij „Wat mijn persoon en huisgezin betreft, wij zijn allen bij het leven gespaard en slechts kleine ongesteldheden hebben ons getroffen. Mijne vrouw en kinderen zijn ruim zoo gezond als in Nederland. Ik ben het zwakst en gevoel, dat de verandering van klimaat veel invloed op mij heeft, doch de Heere is zoo goed geweest, dat ik onder al den druk niet bezweken ben." Het leven was voor Van der Meulen ook zeer zwaar. Hij moest voor eigen gezin, vrouw en zes kinderen, brood verdienen, anderen helpen en aller raadgever zijn. Hij was architect, koop man, volksleider ziekenbezoeker en trooster, en vaak ook dokter, terwijl hij zijn ambtelijk werk had in prediking en catechisatie. Een zware taak rustte op zijn schouders. Er werd veel van zijn kracht gevergd. Geen wonder, dat hij in dien tijd zich dikwijls moe en zwak gevoelde, temeer daar het ook wel eens aan goede en af wisselende voeding ontbrak. ,,Het was steeds het eentonige brood en zout spek." Een bijzon dere verkwikking was het hem toen hij eens op een vermoeienden tocht een pond boter en een ei kreeg. Niets deed hem echter in zijn ijver vertragen. Het verblijdde hem en stelde hem tot grooten dank aan God, dat in weerwil van de vele moeiten en ontberingen, het met de gezond heid van de geheele nederzetting nog zulk een gunstig verloop had. Van de driehonderd in Zeeland, stierven in het eerste jaar vier, twee volwassenen en twee kinderen. In groote tevredenheid leefden ze. ,,Ik bewoon hier", zoo schreef hij, ,,een huis van cederen hout, ook bedsteden en ledikanten van hetzelve. Voor het overige is er een groot gemis van al het fraaie en nette, dat men in Nederland heeft; doch wij leven vergenoegd en tevreden." Nooit vergaten ze, dat ze hun vaderland ver laten hadden om ongehinderd God te kunnen dienen naar Zijn Woord. Sterk kwam dat uit in hun getrouw opgaan onder den dienst des Woords, al ging het ook met allerlei moeite gepaard. Zonder noodzaak bleef niemand thuis. ,,Op eiken rustdag" zoo schreef Van der Meu len in zijn brief, „predik ik bij of in mijn wo ning." De eerste maanden werden de godsdien stige samenkomsten buiten gehouden „in den tempel van Gods schepping in de wouden van Michigan" zooals Van Raalte het uitdrukte. Hier eens in de bosschen, daar in de open vlakte. De mannen stonden tijdens de preek, vrouwen en kinderen zaten op boomstammen, op rijen ge legd, terwijl een boomstomp dienst deed als preekstoel. Deze werd bij regenachtig weer wat glibberig, zoodat de voet van dominé telkens uitgleed en hij tot groot vermaak van de jeugd wel eens wonderlijke bewegingen moest maken om staande te blijven. Zoodra er enkele wonin gen gereed waren werd de bijeenkomst in een woning gehouden eerst in het huis van Ds. van der Meulen, en straks bij uitbreiding der gemeente in de woning van J. Wabeke, als „het grootste huis van het dorp". In open lucht wer den ook de sacramenten bediend, gedurende den zomer. Bij de bediening van het avondmaal werd het sacrament, bij gebrek aan tafel en zitplaats staande gebruikt. Ook de eerste huwelijken wer den in open lucht gesloten. In Holland hadden ze in den zomer van 1847 reeds een blokkerk, op den grond, die voor begraafplaats was af gezonderd, en in het volgende jaar een kerk gebouw met preekstoel en kerkbanken. In Zee land hadden ze een blokkerk gereed in 1847 waarvan Cornelia van de Luyster melding maak te in een schrijven. Ze waren in hun verre eenzaamheid nog rijk van dienaren des Woords voorzien. „Wij heb ben nu drie uren in den omtrek drie predikan ten", zoo schreef Van der Meulen verder, n.l. Ds. van Raalte, Ds. Ypma en mijn persoon." Als een bijzondere weldaad kan ik melden, dat we tot heden in vrede leven en niets weten van de nietige twisten, die men in Nederland had. Hollanders, Drenthers, Vriezen, Gelderschen en Zeeuwen, wij wonen in liefde tezamen en spre ken van het leven Gods. Ik denk, dat er bijna 2000 in onze kolonie wonen, en men zou naar een huis moeten zoeken, waar niet de een of ander God vreest. Ja, de gebeden hoort men uit elke hut ten hemel opzenden. Ook de druk, die God zendt, merk ik aan als een weldaad en ge loof, dat Hij ons uit getrouwheid bezoekt, ja, dat het liefderijke kastijdingen zijn van een Vaderhand." Heel het leven der uitgetogen Afgescheidenen droeg het stempel der Godsvrucht. Hoe moeilijk de gangen oolc waren, ze verheugden er zich in vrijheid te hebben om God te dienen. Biddend en met Psalmgezang, vol vertrouwen op God hadden ze Nederland verlaten. En dat betrouwen was het geheim hunner kracht om de zwaarste 77) Er heerschte vreugde over het feit, dat zij de beide mannen reeds zoo spoedig ontmoetten en men begaf zich in der haast naar de plaats van samenkomst, waar een groot gezelschap bijeen was. Zoo was het niet veel later geworden dan was bepaald. Nauwelijks was de dienst begonnen, of de veldwachter trad binnen en maakte proces verbaal op wegens een verboden samenkomst. Het was de derde maal in enkele weken, dat hij het deed. Het was het eenige, dat de veldwachter ver richtte. Hij gelastte niet, dat de vergaderden ver trekken moesten. Het vermoeden, ook door Bazuin geuit, dat tegenstanders zich wel eens konden laten gelden, werd niet bewaarheid. Of het ruwe weer daar van de oorzaak was of dat men er voor terug schrikte, niemand wist het, maar zeker was, dat ongestoord kon worden vergaderd. De gemeente van Uithuizermeeden werd ge- institueerd en na afloop werden kerkeraadsleden gekozen. Die samenkomsten werden later beboet met 600, welk bedrag door allen werd bijeen gebracht. In die maanden werd ook Ds. De Cock, als leider der godsdienstoefeningen, nog verschil lende malen beboet. slagen en 't bitterste lijden in Michigan te dra gen. Een der oude nederzetters gaf de stemming die er heerschte in deze woorden weer „Een pelgrim wandelde zijn pad met blijdschap des avonds langs de hobbelige wegen. Van verre hoorde hij het psalmgezang, dat bij stil weer door de bosschen klonk. Nu ging hij een blok huis voorbij waar werd gebeden, daar een waar werd gezongen, elders lagen de huisgenooten knielend neer dankend en biddend. Iets verder was een onderling gesprek over de daden des Heeren. Ginds worstelt er weer een met God voor de zijnen." Ds. Wyckhoff schetste de geestesgesteldheid dezer kolonisten op deze wijze „Hun godsdien stige gewoonten zijn zeer strikt en devote. Ze doen alle dingen met gebed en dankzegging. Ze bidden en zingen in den morgen vóór hun werk en ook weer na hun avondeten. Ze bidden als ze zaken zullen gaan doen. Ze bidden in ver gaderingen, en vóór het gewone werk bidden ze eveneens. Het aanzien en de toon van hun gods dienstig leven is zuiverder en hooger dan alles wat ik ooit gehoord heb en schier gelijk aan de vroegste christenen zeer schoon." F. STAAL Pz. TWEE DICHTBUNDELS. I. Verlangen door J. van Merwe. N.V. E. J. Bosch, Amsterdam. De Stille Tuin door W. de Mérode. N.V. J. H. Kok, Kampen. Van den eersten bundel weet ik helaas niet veel goeds te zeggen. Reeds de literaire vorm geeft aanleiding tot de vraag waarom een der gelijke verzenbundel toch geschreven is en toen nog gedrukt. Ik weet wel, dat een dominee op dit terrein zich op glad ijs begeeft. Het is nog niet zoo lang geleden, dat aan den predikant alle zuivere smaak en gevoel van aesthetische waarde ter beoordeeling van literatuur ontzegd werd. De mannen van tachtig hebben zelfs bij monde van hun leider verklaard, dat dit in het bijzonder geldt voor hen, die zich laten „beëngen binnen den beperkten kring van het Dordt- synodale, oud-protestantsche kerkgeloof". Een troost is hierbij, dat de moderne kunst met heel de maatschappij op gespannen voet heeft geleefd en nog zijn er kunstkringen, die de kunst laten atropheeren door het breed verband met heel het leven hooghartig door te snijden. Een op merkelijk staal van deze mentaliteit vindt ge in het laatste nummer van het letterkundig tijdschrift Forum, waar de cynicus ter Braak „hoe aan matigend en on-nationaal het ook moge schij nen" zichzelf verdedigt om zijn afzijdige houding bij de Lode wijk van Deyssel-huldiging. De eenige reden is dan, dat ook heel gewone menschen er aan meededen. Hij heeft alleen in zooverre ge lijk, dat literaire kritiek niet door Jan en alleman kan uitgebracht worden. En dat ik op verzoek van de redactie deze beide boeken in onze Kerk bode beoordeel, wil ook allerminst zeggen, dat ik me opwerp als literair criticus. Literaire kri tiek blijft taak van de literatoren. Dat neemt niet weg, dat we zoo maar niet slikken een poëzie als van Merwe's Morgenlied. Hij begint met een regel, die zoowel van Boutens kon zijn overgenomen; alleen het eenigste woord, dat anders is, bederft het voor goed. Boutens schreefde tintelblauwe verten weem'len maar deze dichter begint aldus De nevelige verten weem'len. En dan verder Doch langzaam gaat die glans vervagen Der goden stoet verdwijnt. In 't blozend Oosten gaat het dagen Een diepe kleur verschijnt. Aan 's hemels duizelhooge transen Gloeit 't morgenrood als bloed. De rozig-witte wolkjes dansen De zonne tegemoet. Gaat dat zien die dansende wolken En een eigenschap van bloed is zeker niet, dat het gloeit. Om nog maar te zwijgen van die verdwijnende godenstoet. Zijn dat de sterren De dichter moet de natuurpoëzie van het oude testament eens lezen, als het kan in het Hebreeuwsch. Dan zal hij eerbied krijgen voor de plastiek van het ééne en eenige zuivere woord. Ik merk voorts ook niets van een christelijke visie op de dingen. Het eenige vers, dat nog Heel lang bleef het gezelschap bijeen, ook al was de dienst geëindigd. Dominé De Cock verhaalde het gebeurde in Uithuizen, waarvan men reeds iets gehoord had. En eerst nu deelde hij mede, aan welk gevaar hij en Schoonoort door Gods genadige en be warende hand op den weg ontkomen waren. De aanwezigen waren er versteld van en had den niet gedacht, dat het met de vijandschap in Uithuizermeeden reeds zoover gekomen was. Terwijl de predikant vertelde, bestudeerde Schoonoort het gelaat van Froukje, die den ge- heelen avond naast Stien Landman had gezeten, aandachtig luisterende naar de preek van den dominé, die ontdekkend en bemoedigend was geweest. Het meisje toonde evenwel niet den minsten onrust, ook niet, toen hij haar en Stien langs zijn neus weg vroeg, of zij ook konden vermoe den, wie die beide mannen op den weg waren geweest. Neen, zij hadden niet het geringste vermoeden en konden zich niet voorstellen, dat twee dorpe lingen zulk een snood voornemen hadden gehad. Meer en meer werd Schoonoort er van over tuigd, dat Froukje van niets wist dat zij niet zat te huichelen. Dus bleef voor hem het raadsel, hoe die twee op den weg dan zoo nauwkeurig op de hoogte waren geweest van de bizonderheden. Ook Bazuin, met wien hij er later over sprak, kon hem niet inlichten. Maar zóó verwonderlijk vond deze het niet, daar aan alle vrienden het juiste uur was meegedeeld. Bovendien herinnerde hij zich, aan vrouw Laukema te hebben verteld, een christelijke belijdenis doet vermoeden heet Zondagmorgen. Helaas is het een matte beschrij ving van wat genoemd wordtzoele toover- tuinen. De verrassing aan het slot is onder lokken half verscholen kijken haar blauwe boschviolen- oogen fier de wereld in. Men zou dit haast een blijspel noemen, come- die is echter juister woord. In elk geyal is hier niets wat specifiek tot den Zondagmorgen be hoort. Eerlijk gezegd vind ik in de verklaring van de katechismus heel wat meer „Christelijke poëzie" dan in dit vers. Vooral waar ze Calvijn citeert met woorden, die in ons stoere oud- Hollandsch iets hebben van een psalm dat ik alle de dagen mijns levens van mijn booze wer ken ruste, den Heere door zijn Geest in mij werken late en alzoo den eeuwigen Sabbath in dit leven aanvange. De dichter van dezen bundel heeft me aller minst kunnen overtuigen van eenige dwingende poëtische kracht, die achter dit werkje zou drij ven. Ik moest zelfs denken aan een ondeugende opmerking van een literator „men kan zoo wei nig liefde tot de dichtkunst hebben, dat men •verzen gaat schrijven". Ik acht het persoonlijk een gevaar voor den christennaam dergelijke „kunst"produkten aan te bevelen. Goes. W. H. VAN DER VEGT. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 35. Vaders antwoord op kindervragen. Als Jozua te Gilgal de twaalf steenen had opgericht, die zij uit de Jordaan genomen hadden (na het droogvoets doortrekken der kinderen Israëls)dan lezen we daarbij in Jozua 4 een zeer treffende opmerking. We zouden haast zeggen de groote veldheer en leidsman Jozua maakt hier wel een buiten gewoon eenvoudige opmerking. Hij zegtwan neer uw kinderen morgen hun vaderen vragen zullen, zeggende wat zijn deze steenen Zoo zult ge het uwen kinderen te kennen geven, zeg gende Op het droge is Israël door dezen Jor daan gegaan Want de Heere uw God heeft de wateren van de Jordaan voor uw aangezicht doen uitdrogen, totdat gijlieden er waart door gegaan gelijk als de Heere uw God aan de Schelfzee gedaan heeft, die Hij voor ons aan gezicht heeft doen uitdrogen, totdat wij daar doorgegaan waren Opdat alle volken der aarde de hand des Heeren kennen zouden, dat zij sterk is Opdat gijlieden den Heere uwen God vreest te allen dage (Jozua 4, laatste deel.) Had nu de groote overwinnaar en krijgsheld, de aanstaande geweldige veroveraar van Kanaan aan niets grooters en verheveners te denken Moest die nu gaan denken aan en spreken over kindervragen En over het antwoord, dat op die kindervragen moest gegeven worden Ja, wij zouden hier misschien wat anders ver wacht hebben. Maar Jezus denkt aan kinder vragen en aan vaderlijke antwoorden. Meer nog: God heeft ons dit laten opteekenen in Zijn Woord, opdat ook wij daarnaar zouden han delen. Het was hier in Jozua 4 een zaak van heel groot belang. Want Israël en de volken moesten letten op de hand des Heeren en op Zijn mach tige en heerlijke daden. Tot roem van Gods grootheid En gelukkig het gezin, gelukkig het volk, gelukkig de volkeren, die zóó Gods daden gedenken Och, een kindervraag kan zoo eenvoudig zijn. Niet zelden haast al te eenvoudig voor groote, wijze menschen. Die zich soms geen tijd gunnen, om er zich mee te bemoeien. Ze hebben waarlijk wel wat anders in hun hoofd Maar een kindervraag kan naar diepe dingen vragen. Al is de aanleiding hoogst eenvoudig. Hier bij Jozua waren het steenen, op een hoop gestapeld twaalf groote, ruwe steenen Maar het antwoord stelt die kinderen voor geweldige dingen, groot en heerlijk Spreekt van verlos singsdaden en van het heil des Heeren Kan het grooter En zoo wil God zelf die kindervragen doen opwellen in het jeugdige hart. En Hij wil ook de vaders voorbereiden op het antwoord, dat ze geven zullen. Omdat dat met het werk en de eere des Heeren in het nauwste verband staat. Niet minder in verband staat met het heil van gezin en volk. En nu wij Wij richten geen hoop steenen op. Misschien een steen op een graf. Welnu, spreekt die steen misschien ook van Gods lei dingen en daden Als uw kinderen het vragen, wat antwoordt gij ze dan dat Schoonoort den predikant vergezellen zou. En toen was haar dochter Marie, die zeer vij andig was, in een aangrenzend vertrek geweest. Best mogelijk, dat zij het gehoord had. En dan had zij het natuurlijk aan Jan Fresinga verteld. Wanneer men Bazuin zeide, dat Jan Fresinga tot het tweetal had behoord, zou hij er zich heel niet over verbazen. „En is Arie niet bevriend met dien Fresinga?" vroeg Schoonoort plotseling. „O ja, altijd dikke vrienden geweest. En de meisjes vriendinnen", antwoordde Bazuin. „Wat zou dat „Dan wordt mij alles duidelijk. Mijn vermoe dens zijn juist", zeide Schoonoort. „Één van die beiden is Jan Fresinga geweest, want, het spijt mij, dat ik het moet zeggen, de ander was Arie Vreede. Ik herkende zijn stem, maar durfde het niet met zekerheid zeggen. Maar na wat je hebt verteld, is het wel zeker." „Zou Arie tot zoo'n laagheid in staat zijn vroeg Bazuin ontzet, ,,'t Is haast niet te denken. Maar ja, als satan dien jongen te pakken heeft. Wat doe je nu Je vermoed toch de namen van de belagers 1" „Ik doe niets. En dominé natuurlijk ook niets. Alleen was het wel goed, dat Arie eens te we ten kwam, dat wij vlak bij hem zaten en alles gehoord hebben." „Ik dacht er juist aan, het hem te vertellen." „Spreek je hem dan wel eens „Neen, maar 'k zal eenvoudig laten vragen, of hij hier eens komt. Mijn vrouw zal ik op de hoogte brengen. Doch vertel Froukje niets. Het kind zou er zoo'n verdriet van hebben." Moesten wij niet misschien eens wat meer steenen oprichten En er dan dikwijls van ver tellen aan onze kinderen Steenen, die spreken van Gods daden in ons leven van Gods uit reddingen en wonderlijke leidingen Tot eere Zijns Naams Och, die steenen doen het 'em nietGe hebt gelijk. En toch Doe het dan maar zonder steenen. Maar in elk gevalvertel uw kinderen van de verlos singen des Heeren. In uw leven, in het leven van uw ouders, in het leven van anderen. Dat is zoo goed Zoo uitnemend goed voor de op voeding van uw kinderen zoo goed voor uzelf; zoo goed voor uw gezin, voor uw volk, voor de eere uws Gods. Het is noodig en plichtmatig en er ligt een zegen in. Of hebt ge niet veel te vertellen van die din gen Zoek dan en onderzoek, opdat het anders en beter worde. Tot uw heil en dat van uw gezin Van W. te W. N.C.R.V. JUBILEUMFONDS 1934. Voor onze lezers die het nog niet weten maar dat zullen er wel niet veel meer zijn willen we nog even in 't kort uiteenzetten waar het om gaat. De N.C.R.V., alom in den lande bekend, de Christelijke Radio, herdenkt dit jaar haar tweede lustrum. In voorgaande jaren kwam bij de leden de gedachte op om door een inzameling een som gelds bijeen te brengen ten einde een hoognoo- dige, nieuwe studio te kunnen bouwen. Deze inzameling valt thans samen met het tienjarig bestaan en bedoelt een dankoffer te zijn van heel ons Christenvolk, voor genoten zegen. Allerwege in den lande is men bezig de zaak voor te bereiden. De uitvoering van het plan geschiedt onder leiding van de Provinciale Com missies, die daartoe een tijdelijk Bureau hebben ingericht te Utrecht, Muntstraat 6, Telefoon 14806, Gironummer 65. De dagelijksche leiding berust bij een Uitvoerende Commissie, uit haar midden benoemd. Reeds nu meent men, gezien de voorteekenen en de medewerking Niettegenstaande Crisis Rijke Verwachtingen te mogen koesteren. TWEETAL TE Nieuwolda L. Praamsma, Cand. te Sneek. B. Slingenberg, Cand. te Zaandijk. Rijswijk (vac.-Deddens) Dr. W. H. Gispen te Delft. D. Zwart te Aalten. BEROEPEN TE Heinenoord: F. J. B. Schiebaan, Cand. te Utrecht AANGENOMEN NAAR Elburg Cand. H. Brinkman te Harmeien. BEDANKT VOOR Doornspijk: M. van Dijk te Nieuweroord (Dr.). Nieuwer Amstel-Noord J. Bavinck te Gramsbergen. 's-Gravenmoer Cand. H. Brinkman te Harmeien Ds. S. R. Smilde is voornemens 2 Dec. a.s. afscheid te nemen van de Geref. Kerk van Geesteren-Gelselaar, om 11 Dec. door Ds. Jac. Andree, van Poortugaal, bevestigd te worden bij de Geref. Kerk van Zeist. De intree heeft 13 Dec. plaats. In de groote, geheel gevulde Funenkerk te Amsterdam heeft Ds. S. Doornbos, predikant van de Geref. Kerk van Amsterdam, in het mid den der gemeente zijn zilveren jubileum herdacht. Hij heeft dit gedaan in een predikatie, waar hij slechts nu en dan een persoonlijk woord door heen vlocht, en vooral de aandacht der Gemeente concentreerde op den 138en Psalm, waarvan de jubilaris de eerste drie verzen en het laatste vers als zijn tekstwoorden had gekozen. Na 25 jaren lang het heilig ambt van Dienaar des Woords te hebben bediend, was er in zijn hart niets dan lof en dank aan God, verklaarde spr. in groote blijmoedigheid. Ook ootmoed, want, zei spr., bij een jubileum komen den pre diker zijn ambtelijke zonden en tekortkomingen bijzonder voor de aandacht. Van het bureel van de Vrije Universiteit ontvingen we de opgave van het aantal studen- Zóó is het gebeurd. Tot zijn verbazing ontving Arie Vreede twee dagen later het verzoek, eens bij Bazuin aan te loopen. Aanvankelijk had hij weinig trek, maar hij ging toch, daar hij overwoog, dat het verzoek wel eens tot Froukje in betrekking kon staan. Dus ging hij. Toen het donker was. Want niet gaarne zou hij willen, dat iemand hem naar Bazuin zag gaan. Sinds dominé De Cock eenige dagen geleden in het dorp was geweest en er een afgescheiden gemeente was gesticht, was de vijandigheid nóg grooter geworden. Wie slechts even met een „Cocksche" een gesprek voerde, was reeds geteekend. Noch hij noch Fresinga begrepen, hoe die dominé, die alles in rep en roer bracht, die zoo veel op zijn geweten had en wiens schuld het was, dat hij Froukje niet meer had, in het dorp gekomen was. Tot dicht bij Uithuizen waren Fresinga en hij gegaan, maar zij hadden niemand ontmoet en waren nijdig onverrichter zake terug gekeerd, om later te vernemen, dat dominé De Cock toch even te laat gekomen was uit de richting Uithuizen. Zij hadden er niets van be grepen. Achteraf was Arie blijde geweest. Want als hij zich realiseerde, wat hij eigenlijk van plan was geweest, schaamde hij zich voor zichzelf... Wat zou Bazuin nu toch van hem hebben moeten (Slot volgt)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 2