No* 44
Vrijdag 2 November 1934
48e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds* A. C* HEI] TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.-.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
yan minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
STRIJDEN OM IN TE GAAN.
En daar zeide een tot Hem Heere,
zijn er ook weinigen, die zalig worden?
En Hij zeide tot hen Strijdt om in te
gaan door de enge poort.
Lucas 13 23 en 24a.
Met welk doel zou deze vrager zich tot Jezus
hebben gewend
Zou hij alleen eens hebben willen weten, hoe
de Rabbi van Nazareth dacht over de grootte
van het getal der uitverkorenen
Zou die nieuwsgierigheid hem deze vraag op
de lippen hebben gelegd
Of moet de drijfveer tot het stellen van deze
vraag door ons in een andere richting worden
gezocht
Met besliste zekerheid is hierop geen ant
woord te geven. Dit mogen we echter veilig
aannemenware bekommering over zijn eigen
zaligheid is in ieder geval bij hem de drijfveer
hiertoe niet geweest. Dit kan uit het antwoord,
dat Jezus hem op zijn vraag geeft, ons duidelijk
blijken.
Hoe toch luidt dit antwoord van den Heiland?
Aldus „Strijdt om in te gaan door de enge
poort".
Jezus wil hiermede tot hem en tot al zijn om
standers dit zeggenge moogt niet vragen, of
er weinigen dan wel velen zullen zalig worden.
Dat gaat u niet aan. Dat is Gods zaak. Gij hebt
slechts u zelf af te vragen, of gij zélf het eeuwige
leven zult beërven. Strijdt om in te gaan door
de enge poort.
„Strijdt om in te gaan door de enge poort."
De enge poort. Dat is de poort, die tot het
koninkrijk der hemelen toegang geeft. Die poort
is gebouwd door Jezus Christus. Hij immers
heeft door Zijn zoenverdiensten den door de
zonde gesloten toegang tot God weder geopend.
Gods eigen Zoon
Heeft tot den troon
Den weg ons weer ontsloten.
Nu kunnen in zich zelf verloren zondaren
weder zonder vreeze tot God gaan.
Die poort wordt ons nu nader voorgesteld als
de ènge poort.
Waarom heet zij aldus
Omdat die poort te laag en te eng is voor
een ieder, die niet door genade wil zalig wor
den. Voor een ieder, die door zijn eigen gerech
tigheid wil behouden worden.
Maar zij is ook te eng voor hen, die deels
door genade, deels uit verdienste willen zalig
worden.
Neen, alleen die mensch kan door de poort
het koninkrijk Gods binnengaan, die al wat van
hem zelf is vrijwillig achterlaat.
Dit laatste kost echter strijd en zelfverloo
chening.
Ja, het kan niet anders dan hem groote moeite
en strijd kosten, zijn eigen gerechtigheden over
boord te werpen. Dit toch gaat lijnrecht in tegen
de inspraak van zijn van nature hoogmoedig
hart. Alles los te laten, wat hij zelf heeft opge
bouwd, het valt hem zoo ontzaggelijk zwaar.
Zie, daarom zegt Jezus niet voor niet„Strijdt
om in te gaan door de enge poort
Neen, die strijd mag niet worden ontweken.
Immers, Jezus zegt niet„het ingaan door de
enge poort kost u zoo zwaren strijd, en daarom
moet ge er maar geen moeite voor doen", maar,
juist omgekeerd„Strijdt om in te gaan door
de enge poort
Echter, in dien strijd laat zijn God hem niet
alleen. Hij sterkt hem en schenkt hem Zijn
kracht. En alleen in die kracht van zijn God
kan de strijd door hem worden volstreden. Dan
begeert hij niet langer door eigen verdienste zalig
te worden. Dan snelt hij heen, om behouden te
worden. Dan worstelt hij om binnen te komen,
niet langer met eigen gerechtigheid bekleed, maar
met de gerechtigheid, die uit God is, door 't
geloof.
Zijt gij reeds ingegaan door de enge poort,
lezer
Zoo niet, haast u dan om uws levens wil.
Immers, indien ge niet ingaat door de enge poort,
kunt ge ook niet ingaan door de hemelpoort in
het Vaderhuis hierboven. Strijdt dan om in te
gaan door de enge poort. Ja, bind den strijd aan
tegen de eigengerechtigheid van uw hart. Dan'
zult ge steeds vuriger begeeren, alleen door ge
nade behouden te worden. Dan zult ge ook in
gaan door de enge poort, steunende alleen op
de gerechtigheid van Jezus Christus.
Doch zijn zij, die reeds zijn ingegaan door
de enge poort, nu voorts van allen strijd ver
lost Neen integendeel, het leven van Gods kin
deren is één voortdurende worsteling. Steeds
moeten zij tegen de doodvijanden hunner ziel op
hun hoede zijn.
Echter, die strijd, waarin de Heere hun Helper
is, blijft niet zonder vrucht. De weg van strijd
toch is de weg van heiligmaking. Door den strijd
worden Gods kinderen reeds hier op aarde,
geheiligd.
Is dat ook uw ervaring, lezer
Dan zult ge ook, wanneer de strijd ten einde
is en gij ontvangen zult de kroon der overwin
ning, den Heere danken. Dan zult ge Hem dan
ken, dat Hij in Zijn ontferming u riep tot den
strijd, opdat Hij door den strijd u zou voeren
tot den vrede. Dan zult ge Hem loven, dat Hij
door de enge poort langs het smalle pad u heeft
ingeleid in de vreugde uws Heeren.
Daar wofdt de volle vrede genoten.
Daar worden liefelijkheden gesmaakt aan
Gods rechterhand, eeuwiglijk.
Middelburg. D. BREMMER.
STEMMEN OVER DE „AFSCHEIDING".
Ook buiten onze Geref. Kerken is de „Af
scheiding" van 1834 voorwerp van herdenking
en bespreking geweest.
Met name was dat het geval in de Chr. Geref.
Kerk, die na 1892 is ontstaan, maar waar men
nu deze gelegenheid aangreep om te betoogen,
dat men de wettige voortzetting is van de kerk
der Afscheiding. Maar ook in de kringen van de
confessioneelen in de Herv. Kerk bleek voor de
Afscheiding zóó groote belangstelling te bestaan,
dat men daaraan ging wijden groote artikelen in
tijdschriften, referaten op vergaderingen, en zelfs
meende per radio de gedachte in dien kring
wereldkundig te moeten maken.
't Lijkt ons niet ondienstig op een paar ty-
peerende dingen uit dien kring, de aandacht te
vestigen.
En dan denken we niet zoozeer aan de merk
waardige preek, die Prof. Haitjema aan den
avond van 14 Oct. hield in de Herv. Kerk te
Ulrum, en waarin deze hoogleeraar, sprekende
naar aanleiding van Num. 14: 11a en 12b over
„het schijnbare recht van de Afscheiding" en in
verband met Num. 14 20, 21 over het „werke
lijk onrecht der Afscheiding". De vergelijking
tusschen Mozes daar en Ds. de Cock in 1834,
mist zoo ten eenenmale het noodige derde der
vergelijkingen, dat al de conclusies, waartoe de
professor-prediker kwam van geenerlei waarde
zijn. Er was geen menschelijke macht boven
Mozes, die hem verhinderde te doen naar de
roeping, waarmee God hem riep, maar er was
wel een kerkelijke macht, die Ds. de Cock be
lette te doen naar het bevel van Christus. Niet
voor Mozes, maar wel voor Ds. de Cock gold,
dat hij Gode meer moest gehoorzamen dan den
menschen. Om dus Gods gebod te doen moest
hij zich wel van die onwettige macht afscheiden.
Dan vraagt meer onze aandacht de boodschap,
die door het Nederlandsch Hervormd Verbond
tot kerkherstel gericht werd tot allen die de een
heid van de kerk van Christus belijden.
Hier is niet het woord van een enkele, die een
niet geslaagde preek hield, maar dat van een
heele vergadering, die, naar gemeld wordt, onder
diepe stilte deze boodschap aanhoorde en als
de hare overnam.
Nu is de vraag of wel aan zoo'n vergadering,
die geen kerkelijke vergadering was, het recht
toekomt om een „boodschap" te doen uitgaan.
We willen daarbij opmerken, dat men om een
boodschap te doen uitgaan, daartoe gemachtigd
moet zijn. Anders spreekt men van een verkla
ring of van een verzoek. Een boodschap uit
naam van dat Verbond heeft voor ons uiteraard
geen gezag, kan voor ons geen andere beteekenis
hebben dan die van een verklaring hunnerzijds.
En wanneer zij dan verklaren dat er in de
maand October niet mocht gejubileerd worden
met het oog op 1834, maar met verslagenheid
moest teruggezien worden op het kerkelijk on
heil, dat in deze eeuw (18341934) is aange
richt, dan hebben wij, blijkens onze gedachtenis
viering daartegenover verklaard, dat wij het feit
der Afscheiding niet zien als een kerkelijk on
heil, maar als een werk Gods, waarvoor het
betaamde den Heere te danken.
In die „boodschap" komen de stellers ook met
zichzelf in tegenspraak. Volgens punt 3 richt
zich die boodschap tot allen, die de eenheid van
de kerk van Christus belijden. Zulken worden
er ook gevonden buiten de Herv. Kerk. Maar
volgens punt 6 van diezelfde „boodschap" is ze
alleen maar gericht tot leden van die kerk. Im
mers daar wordt gezegd „om ondanks het
tekort aan uitzicht op het Woord Gods en het
gemis aan doorwerking der Belijdenis in onze
Ned. Herv. Kerk, op de bres te blijven staan
voor haar eer, haar waarde en haar waardigheid.
Een boodschap, die spreekt van „onze Herv.
Kerk" en van „op de bres blijven" rekent alleen
met leden van de Herv. Kerk. Maar hoe is dat
te rijmen met punt 3
Voorts is al heel onduidelijk wat bedoeld
wordt met „het tekort aan uitzicht op het Woord
Gods". En een „boodschap" zal ze gehoor vin
den, moet allereerst duidelijk zijn.
Maar als in punt 5 van deze verklaring, die
zich als een „boodschap" aandient, gesproken
wordt van de Volkskerk, en geëischt wordt dat
we de banier van die Volkskerk zullen omhoog
heffen, dan verklaren wij, dat wij niet aan een
Volkskerk gelooven en dus deze stem geenerlei
vat op ons heeft.
Van ietwat anderen aard is het woord van
Ds. te Winkel, voorgelezen op de vergadering
in Leiden. In dat woord is maar niet sprake van
een schuldbelijdenis, waartoe anderen zouden
moeten komen, of waartoe men zich zelf geroe
pen verklaart, maar daarin is een schuldbelijde
nis, als daarin gezegd wordt, dat in de verloopen
100 jaar nog nimmer de roepstem tot de geschei
den broeders is uitgegaan „Keert weder tot den
éénen disch des verbonds" en waarom hij nu
die roepstem doet hooren.
In deze roepstem ligt iets, dat weldadig aan
doet, en dat tot een antwoord moet dringen.
En we twijfelen er niet aan, of, wanneer men
aan de zijde van hem, die deze roepstem deed
uitgaan, het mogelijk maakt, dat allen, die den
Naam des Heeren belijden, belijdenis doende van
onze Gereformeerde belijdenisgeschriften, saam
aan de Disch des verbonds plaats nemen, dat
met blijdschap des harten zal gedaan worden.
Maar dan zal de opgelegde organisatie, waar
van de spreker zeide, dat ze daar nog mee zitten,
moeten weggedaan zijn. En die weg te doen ligt
niet op den weg der Gereformeerde Kerken.
Als men in de Herv. Kerk wederkeert tot de
handhaving der belijdenis, zoodat de Disch des
verbonds ook waarlijk als een Disch des ver
bonds kan worden gezien, dan is er de mogelijk
heid om saam aan dien éénen Disch plaats te
nemen.
En dan zullen we niet een punt van belang
maken, of wij dan wederkeeren tot hen, of dat
zij komen tot ons, als er maar bij allen is een
zich keeren tot den Heere.
HEIJ.
DE MAGELANG-FILM.
Het is gebleken, dat de Zendingsfilm een uit
nemend middel is om de liefde voor en de be
langstelling in den Zendingsarbeid te wekken en
te versterken. En daar komt dan nog bij, dat
de vertooning van zoo'n film vaak ook nog fi-
nantieele baten afwerpt nu de regeling geldt, dat
de helft van de netto opbrengst in de plaatse
lijke Zendingskas vloeit. In het Zendingsblad van
Juli kon worden meegedeeld, dat aan de plaat
selijke Zendingskassen in 203 kerken afgedragen
werd 4462.42 als bate van de campagne in
den afgeloopen winter.
De bestaande films, n.l. de Java-Soembafilm,
de Javafilm en de Soembafilm, werden nog niet
in alle kerken vertoond. Er zijn nog 316 kerken
waar de Javafilm nog niet is vertoond. Voor
Zeeland is dat aantal kerken 26 en voor N.
Brabant-Limburg 13. In al deze kerken zou deze
film dus nog kunnen worden vertoond, zonder
dat men in herhaling viel.
Algemeen werd echter ook behoefte gevoeld
aan een nieuwe film. En nu is het ons zeer aan
genaam te kunnen meedeelen, dat er een nieuwe
film gemaakt is en wel van ons eigen Zendings
terrein.
Ds. Merkelijn en Dr. Dreckmeier hebben op
ons eigen terrein een filmopname laten nemen,
die heel goed geslaagd moet zijn, en daarin de
goedkeuring van hen, die ze zagen, wegdroeg.
Deze film zal ook worden vertoond door het
bekende Java-Soemba-film-comité. Men wende
zich dus tot dit Comité, wanneer men in z'n
plaats deze film wil laten vertoonen. Het adres
is Verl. Lodewijkstraat 6a, Groningen.
Het moet voor onze Zeeuwsche Kerken, als
ook voor die in N. Brabant en Limburg, wel
bijzonder aanlokkelijk zijn door deze film nader
kennis te kunnen nemen van wat zoo op ons
eigen Zendingsterrein gevonden wordt.
Men schrijve dan spoedig aan het boven
genoemde adres.
HEIJ.
UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING.
18. De Zeeuwen in „Zeeland".
Het kan niet verwonderen, dat de landverhui
zers dikwijls met hunne gedachten in het oude
vaderland verkeerden. De verdrukking en be
nauwing, die ze er hadden moeten verduren, had
het wel gemakkelijk gemaakt om het te verlaten,
maar toch hadden ze 't nog lief. Ze hadden
zooveel moeten achterlaten. Ze dachten aan hun
familie, aan hun volk, aan hun woonplaats, de
kerk en zooveel goeds, dat in een geordend
maatschappelijk leven wordt gevonden. Dat alles
misten ze hier. Ze hadden in den eersten tijd
niet eens een huis om te bewonen, maar woon
den onder het loover der boomen en hadden
eerst na groote inspanning een blokhuis ter
woning.
Er was geen kerk, er was geen school, er
waren geen winkels, er was geen dokter, er wa
ren geen verkeerswegen. Ze moesten voor dat
alles eerst plaats maken in het onmetelijke woud.
Hetzelfde werk keerde dagelijks weer boomen
rooien. Dat was een zwaar werk en 't ging zoo
langzaam. Ze deden dat in 't begin op de wijze
zooals het hier gewoonlijk geschiedt, de boomen
diep bij den wortel afhouwen één voor één. Van
de Amerikanen leerden ze het vlugger te doen.
Even boven den grond werd de boom meer dan
de helft afgehakt of afgezaagd, evenzoo een vol
gende tot den tienden toe. De tiende werd zoo
ver afgehakt, dat deze met een kleinen stoot
op de andere viel en ze door die zwaarte alle
op eens in één richting deed vallen. Dan volgde
het afhouwen van de takken, het zagen en het
opbouwen van een blokhuis en zoo allengs het
stichten van het dorp. Maria van de Luyster,
geb. van Malsen, schreef in November 1847 dat
ze toen 120 huizen hadden. In den naam nu van
het dorp wilden ze de herinnering aan het oude
vaderland bewaren. De plaats waar Van Raalte
met de zijnen woonde ontving de naam van
„Holland". Daar, waar de Friezen het sterkst
vertegenwoordigd waren Vriesland een ander
weer Drenthe of Overisel. En zoo noemde
Van de Luyster het dorp, dat de Zeeuwen
stichtten „Zeeland".
Het was heel moeilijk om door dat groote
woud van de eene naar de andere plaats te ko
men en den weg weer terug te vinden. Daarom
merkten ze de boomen, waar ze langs gingen om
bij het teruggaan ook het pad te weten. Maar
die merken bleven niet altijd zoo duidelijk ze
verkleurden door den regen of het mos en dan
raakte men aan het dwalen soms uren of dagen
aaneen, zooals het de oude Van de Luyster eens
overkwam. Dikwijls hoorde men, vooral tegen
den avond de noodkreten der zwervers door de
wouden weerklinken. Niet ieder slaagde er in,
hier afgaande op een lichtje voor een venster,
daar op plechtig klinkend psalmgezang, tijdig een
nachtverblijf te vinden.
Niettegenstaande al die moeiten en zorgen
werd er geen klacht gehoord „waren we maar
in Nederland gebleven". Want hoe groot de
worsteling soms ook was, dit was en bleef hun
groote blijdschap, dat ze onverhinderd den Heere
konden dienen naar Zijn Woord. En dat toch
was het groote doel van hun uittocht geweest.
Van uit „Holland" schreef op 8 October 1847
Ds. van der Meulen een brief met het volgende
opschrift: „Aan al mijne geliefde vrienden in Ne
derland, zijnde een op waarheid gegrond bericht
van ondervinding en terechtwijzing geschreven uit
Holland, Staat Michigan in N. Amerika, door
C. van der Meulen, vroeger bedienaar des God-
delijken Woords te Goes". Hij meldt in dat
schrijven allereerst van de moeiten en ellenden,
die ze doorgemaakt hadden van uit Nederland
tot in Michigan en de worstelingen in den eer
sten tijd. Hij noemde het een „op waarheid ge
grond bericht", met het oog op de vele mislei
dende brieven van uit en over Amerika, die alles
zóó mooi en aanlokkelijk voorstelden, dat het
haast een luilekkerland geleek, z.g. in spekbrie-
ven van agenten van verschillende maatschap
pijen of anderen, die tot zulk schrijven werden
omgekocht om maar volk naar Amerika te lok
ken. Van der Meulen verzweeg de ellenden en
moeiten niet en waarschuwde „Doet dezen stap
niet onberaden of zonder den Heere".
Hij klaagt niet in dat schrijven over de pijn
lijke ervaringen, maar zegt„De Heere wilde
ons al dadelijk leeren, dat Amerika ons niet red
den kon, maar dat wij Hem noodig hebben en
uit- en in-wendig van Hem afhangen. De Heere
zag hoogstwaarschijnlijk in ons eenige opgewon
denheid, zonder dat wij het zeiven bemerkten.
Doch nu heeft Hij ons weer bidders gemaakt en
ik geloof, dat er uit wezenlijke behoefte tot God
geroepen wordt."