No» 42
Vrijdag 19 October 1934
48e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
Maak u op, ga henen naar Zarphath
dat bij Sidon is, en woon aldaar zie,
Ik heb daar een weduwvrouw geboden
dat zij u onderhoude.
1 Koningen 17:9.
Als wij de H. S. lezen dan lezen wij heilshis-
torie, want ze geeft ons openbaring van Gods
genade in den Heere Jezus.
Het gaat in de Schriftopenbaring om het le
vende woord van God.
Daarom gaat het in onzen text ook niet aller
eerst om Elia en de weduwe van Zarfath.
Natuurlijk, Elia wordt door den Heere ver
zorgd in den nood de Heere laat de dragers
van Zijn woord niet in den steek en, als
de zorgen knijpen gaan is er uitkomst voor de
weduwe. Het gaat hier om meer dan enkel dat
de Heere zorgt dat Elia niet omkomt van honger
en gebrek.
Het gaat hier om meer, dan enkel dat de
weduwen, die op den Heere hopen, worden
onderhouden.
Het was al een wonder dat Elia door de raven
werd onderhouden. De Heere had dan ook wel
in Zijn vrijmacht kunnen zorgen dat b.v. de beek
Krith niet uitdroogde.
Bovendien, bij de weduwe raakte het meel in
de kruik ook op en de olie in de flesch.
Er was ook een wonder noodig om die beide
niet op te doen houden straks.
De Heere had Zijn knecht ook bij de beek
Krith kunnen onderhouden.
En dan had Elia stil kunnen blijven, waar
hij was.
Om gevoed te worden behoefde Elia dus niet
weg te gaan.
De heerlijke beteekenis van deze geschiedenis
is deze, dat het hier ging om de eere van het
woord van God, om de eere van Jaweh, Israels
Bondsgod.
De Heere waakt hier voor de eere van Zijn
Naam.
Hij wilde niet dat Zijn Israël klakkeloos om
sprong met Gods weldadigheden.
En in de dagen van Elia verachtte Israël Gods
weldadigheid, verwierp Israël het Woord des
Heeren van trouw en ontferming.
De roeping der genade, om te wandelen in de
wegen des Heeren, werd door Israël weerstaan.
En daarom, omdat het Verbondsvolk de roe
ping des Verbonds weerstond, neemt de Heere
Elia, en in Elia Zijn Woord weg van Israël, en
zendt het in de richting van het land der heidenen.
De rijke wordt hier arm gemaakt, omdat hij
z'n rijkdom verwierp.
En dan wordt de arme rijk gemaakt.
Hier beleven wij het voorspel van het weg
gaan van het Woord Gods van Israël, omdat
Israël het Woord, den Christus Gods, verwierp.
En toen richtte het Woord zich tot de hei
denen.
Dat heeft wat te zeggen tot ons.
Immers, ook tot ons ging en gaat uit de roe
ping der genade, de roeping van het Verbond
der genade, om te wandelen in de wegen des
Heeren.
En de Heere verbond daaraan ook de belofte
om dat te kunnen.
En dat kunnen wij door het bloed van den
Heere Jezus.
Uit ons zelf kunnen wij die roeping niet ver
vullen, maar alleen om de verdienste van Jezus
Christus.
Vandaar roeping der genade.
En in dien weg der geloofsgehoorzaamheid
mogen wij rijk zijn in de gemeenschap des Hee
ren.
En nu deze vraagWat doen wij met die
roeping des Heeren om bij Hem te leven, in Zijn
weg, naar Zijn wil
Als bij Israël is hier slechts tweeërlei houding
mogelijk.
Dat zij deze roeping der genade geloovig ver
vullen door een wandel in den weg des Heeren,
waarbij de beloften des Heeren van trouw en
genade, om Christus wil, ons deel zijn.
Of, dat wij, als het Israël van Elia's dagen,
deze roeping tegenstaan in een afwijken van de
wegen van den God des levens, in een verwer
pen van de genade van den Heere Jezus, en het
kiezen van eigenwillige wegen maar, dan wijkt
God tenslotte van ons met Zijn Woord van
genade en vertroosting, en hebben we op den
zegen des Heeren niet te rekenen.
Dan wordt de tafel der kinderen ledig ge
maakt, en hun brood aan de hondekens gegeven.
Laten wij toch scherp toezien dat tegenover de
roeping van het verbond der genade slechts
tweeërlei houding mogelijk is, de houding van
gehoorzaamheid of de houding van ongehoor
zaamheid. En nu is dit de rijke genade des Hee
ren, dat door de gerechtigheid van den Heere
Jezus dat gehoorzaam wandelen in de wegen des
Heeren weer mogelijk is gemaakt waarbij wij de
belofte hebben van de werking des H. G., Zijn
leiding en stuwing.
Het komt er maar op aan of wij behoefte heb
ben, om, door het geloof dien Christus aan te
grijpen, opdat wij den Heere weer recht zouden
dienen.
Als dat zoo is, dan blijft de Heere bij ons met
Zijn Woord van ontferming en trouw en mogen
wij rekenen op Zijn zegen. Maar als wij die
genade weerstaan, zoo treft de Heere ons met
den vloek des Verbonds dan wijkt Hij van ons,
en maakt ons arm daar wij rijk waren.
Er zijn er ook die klagen moeten over hun
ongeloof, of kleingeloof, en daarom niet leven
uit hun rijkdom in Christus, welnu, vraagt dan
den Heere om geloofHij laat geen bidder staan.
Ook door kleingeloof en wankelmoedigheid
kunnen wij zoo heel vaak den akker van ons
hart berooven van den regen en zonneschijn van
Gods genade. Richt dan uwe schreden op de
wegen des Heeren, en vraag Hem of Hij uw
voeten daarop vast wil maken, opdat de zegen
des Verbonds uw deel moge zijn en de Heere
niet van u wijke met Zijn Woord van trouw
en genade, maar U steeds meer leide in de rijk
dom van de gemeenschap met den Heere Jezus.
Haamstede. J. M. MULDER.
UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING.
17. Moeilijke wegen.
Zagen Van de Luyster en die met hem waren
verlangend uit naar de komst van Ds. van der
Meulen en zijn gezelschap, niet minder begeerden
deze spoedig met hun geloofs- en lot-genooten
vereenigd te zijn, zonder te vermoeden wat hun
daar wachtte. Osinga had gezegd, dat ze in 't
begin op het schip psalmen zongen. Zeker wel
liederen des geloofs, lofpsalmen, want ze dach
ten zich nu van de moeiten verlost en waren
vol goeden moed. Er zouden nu evenwel dagen
volgen, waarin ze het lied uit de diepte zouden
zingen, als ze in donkere wegen geleid werden.
Dan klonk het
'k Riep tot den Heer met luider stem,
Ik smeekte en riep vol angst tot Hem,
'k Heb voor Zijn aangezicht mijn klacht
In mijn benauwdheid voortgebracht.
Het was als een reis door de woestijn voordat
ze het door hen verwachte Kanaan konden
binnengaan.
Te New York stapten ze, met dank aan God,
die ze veilig over den oceaan gevoerd had, aan
wal. Ze waren nu in Amerika en meenden de
moeiten te boven te zijn. Ach, ze zouden het
zoo anders ervaren.
De zieken aan boord werden eerst naar het
quarantainehospitaal gevoerd voor onderzoek.
Allen lieten ze gaan, behalve één jonge vrouw
niet dan na veel moeite en met list gelukte het
om ze bij 't gezelschap te houden.
Op de quarantaine-plaats ontvingen ze brieven
van Scholte en Van Raalte, die voor hen reeds
een contract gesloten hadden voor 't eerste deel
van de reis door Amerika. Doch niet minder
dan in Holland ontmoetten ze hier moeiten en
bedrog. Per stoomboot zouden ze naar Albany
gaan. Ze brachten ze evenwel naar Froy. Twee
kanaalbooten zouden ze verder voeren, maar er
kwam slechts één, die al voor de helft met
vreemdelingen was gevuld. Zitplaatsen waren
er niet gekookt eten was niet te krijgen, en
warm drinken evenmin. Toen Van der Meulen
daarover klaagde en beter behandeling vroeg,
weigerde men hem en zijn gezin benevens twee
andere gezinnen, mee te nemen. Zelfs trachtte
men hem in het water te dringen om hem te ver
drinken. Maar de Heere bewaarde hem. Op die
kanaalboot overleden drie passagiers.
Zoo moest Van der Meulen, met de andere
uitgeworpenen te Froy blijven, terwijl de anderen
verder voeren. Eerst te middernacht gelukte het
hun onder dak te komen. Daar viel Mevrouw
Van der Meulen in een kelder, doch dat liep
met een gekwetste voet af, wat echter in de
eerste dagen zeer hinderde in het loopen. Van
der Meulen ging naar Albany en New York
om recht te zoeken, dat hij ook verkreeg. Te
Albany ontmoette hij Ds. Wijckhoff, van wien
hij veel hulp en vriendschap genoot.
Te Buffelo, waar er weer een stierf, vonden
ze 't gezelschap weer en gingen daar op de
stoomboot, die ze naar Black Lake (het zwarte
meer) zou brengen. Die reis duurde vijf dagen,
in welken tijd ze langs den oever niets zagen
dan bosch. Nu en dan landde de boot even aan
bij een blokhuis. Op deze reis stierf een vrouw,
wier lijk achtergelaten moest worden in de han
den van vreemden om het te begraven. Ze wa
ren in den waan, dat ze straks zouden aankomen
aan een stad, ,,de stad Holland". Te Grand-
FIaven werden de verwachtingen wat geschokt.
Daar hoorden ze de ontzettendste geruchten van
Holland, van ziekte en hongerlijden, gebrek aan
huisvesting enz. Uit voorzorg kocht Ds. van der
Meulen daarom 5 vaten meel voor 't gezelschap
en 1 vat voor zijn huisgezin en 1 kistje kaarsen.
Bij Black Lake gekomen zagen ze niets dan
zandbergen en boomen. Er was een sterke bran
ding en de boot, die ze aan wal zou brengen
was een rank vaartuig. Eerst werd Ds. van der
Meulen met eenige mannen afgezet, daarna zijn
huisgezin. Het bootje kon den oever niet berei
ken, zoodat de mannen door het water moesten
baden en de vrouwen en kinderen dragen,
't Meerendeel durfde niet in de boot en voer
met de bagage weer terug naar Grand-Haven.
Aan den oever was geen huisvesting en ook
gpen gelegenheid om naar Holland te komen.
Velen zwierven aan den oever rond, niet wetend
\yat te beginnen. Er was een houten loods, maar
daarin lag een poklijder. Goede raad was duur.
Daar te blijven kon niet en voor verder reizen
was geen gelegenheid. Er kwam een platboot
voorbij gevaren, waarmee ze naar Grand-Haven
terug konden. Van der Meulen zou naar Holland
gaan en de anderen te Grand-Haven blijven tot
hij ze kwam halen.
Zoo begon de vaart weer met de platboot,
die door een paard getrokken werd. Nog maar
even was de vaart begonnen toen er een zwaar
onweder losbrak, gepaard met een geweldigen
storm en zware regen, 't Werd noodweer. Een
der zoontjes van Van der Meulen viel in het
water, maar kon nog gered worden, 't Werd
echter zoo vreeselijk, dat ze zochten den oever
te bereiken en in 't bosch te schuilen voor wind
en regen. Het gelukte ze ook een vuur te ont
steken om zich te warmen.
's Morgens ging de reis verder naar Port
Sheldon. Daar stonden eenige verlaten planken
huizen. Eén werd nog bewoond door een Hol-
landsch gezin. Daar kregen ze wat droge kleeren
en brood. Hier bleven ze omdat ze de reis naar
Grand-FIaven niet durfden doen. Eenige mannen
wisten uit Grand-Haven wat voedsel te bemach
tigen, dat nog over was van het zeeschip rijst,
boonen en meel. Te Grand-Haven vernam Van
der Meulen waar ze zich bevonden. Met plat-
booten kwamen ze van daar gevaren en zoo
werd het gezelschap weer bijeengevoegd om
verder te gaan. In een schoonen stillen nacht,
helder door de maan verlicht, voeren ze nu
langs de oevers van Black-Lake tot dat ze in
den namiddag de „stad Holland" in 't oog kregen.
„De stad" met zijn kerken en torens en trot-
sche gebouwen Zoo hadden ze het zich gedacht.
Maar wat zagen ze Hutten van takken en ten
ten van loover. Geen huis ter woning. Ja, vijf
planken loodsen, die voor de verwachte Zeeu
wen waren opgeslagen. Deze waren echter al
ingenomen door de groepen van Van de Luyster
en Steketee. Dieper in het bosch vond Van der
Meulen nog een blokhuis, waarin een weduwe
woonde met twee kinderen. Op de vraag of hij
een gedeelte mocht hebben voor zich en zijn
huisgezin, verwelkomde ze hem met tranen van
dankbaarheid, daar ze zijn komst als een ge-
bedsverhooring beschouwde, gedurig in vreeze
levende in die groote eenzaamheid. Ér was geen
plank aan het heele huis gaten voor deuren en
ramen en met schors bedekt. Maar ze vonden
er toch eenige beschutting.
Nu waren dan de Zeeuwen weer bijeen. Maar
hoe Ach, ze hadden zich, zoo schreef Van der
Meulen later, van Amerika als 't ware een voor
portaal van den hemel voorgesteld en nu was
het een en al ellende, die zelfs nog niet tot de
diepste diepte gekomen was. Ze waren als in
de woestijn.
Zij, die onder Van de Luyster en Steketee
gekomen waren hadden nog niets gedaan. Lus
teloos en moedeloos zaten ze neer. Doch Van der
Meulen wist ze moed in te spreken en spoorde
aan tot werk. Ze trokken naar de plaats, die
Van de Luyster gekocht had om daar een dorp
te stichten en in 's Heeren naam begonnen ze
de grondslagen te leggen van Zeeland.
Allereerst moesten er boomen gerooid worden
en van de dunne takken tenten opgeslagen voor
de zieken en zwakken. Velen konden de moeiten
niet doorstaan en stierven. De moed was er nau
welijks in te houden. In de naastbijgelegen steden,
maar die lagen ver weg, moesten de mannen
zich van gereedschap voorzien, bijlen, zagen,
hamers enz. en zoo wist men van ruw gezaagd
hout na eenigen tijd blokhuizen te maken. Ook
Van der Meulen zelf moest zijn eigen blokhuisje
gereed maken en daartoe de doorgezaagde boom
stammen helpen dragen. Hoe wijs had de Heere
het beschikt dat hij in vroeger jaren aannemer
van bouwwerken was geweest. Die kennis kwam
nu te pas.
Van der Meulen was met zijn gansche gezin
gespaard gebleven, zoodat ze de kleinere onge
makken en lichte ongesteldheden niet zwaar
achtten. Hij zelf gevoelde zich zwak, door veel
ontbering en groote inspanning. Toch rustte zijn
hand niet. Hij hielp mee bouwen, terwijl hij al
den last van aller leed en benauwing meedroeg,
gesteund door zijn heldhaftige vrouw, die steeds
vol zorg was voor zieken en zwakken om te
helpen en te troosten.
Het was een tijd van veel worsteling en ge
bed voor Van der Meulen. Wolken van don
kerheid daalden over hem, vooral toen de vij
and hem aanviel met deze gedachte, dat hij een
zelfgekozen pad was gegaan, daar dit Gods weg
niet wezen kon. 't Was hem als antwoordde de
Heere niet op zijne gebeden. Zonder het nog
aan anderen te doen blijken, gevoelde hij toch,
dat hem de moed dreigde te ontzinken.
Op een van die drukkende donkere dagen
bracht een zijner vrienden de feestliederen van
Da Costa terug, die deze ter lezing had gehad.
Gedachteloos nam hij het boekje ter hand, sloeg
het open juist bij het lied der opstanding en hij
las
O, mijn zielwanneer de nacht
Des betwijflens, des bestrijdens,
U bestormt en aanvecht, wacht
't Allerdonkerst uur des lijdens
Zal in blijdschap overgaan,
Want de Heer is opgestaan
Uitverkoren kerk van God
Wil voor 't het geweld niet schromen
Vast en zeker blijft Uw lot.
Schoon uw Heer schijnt weggenomen
't Licht moge op en ondergaan,
Maar de Heer is opgestaan
Een machtige indruk maakte die verzen op
zijn gemoed. En terwijl de tranen hem langs de
wangen vloeiden, sprong hij van vreugde op.
Jezus leeft 't Vertrouwen rees weer en de moed.
In vast geloof, dat de Heere met hem was en
verder met hem zou gaan, zette hij zijn werk
voort, anderen steunend en bemoedigend.
Wondere en genadige besturing Gods. Vóór
zijn vertrek uit Nederland schreef Ds. Brummel-
kamp een afscheidswoord en riep nog een har
telijk vaarwel toe. En daarin schreef hij „Steek
de feestliederen van Da Costa bij u Hij volgde
dien raad en nu verstond hij waartoe 't noodig
was. De Heere wilde ze gebruiken om zijn ge
loof en vertrouwen te doen herleven. Door
vriendenhand werden ze ter goeder ure hem toe
gereikt, en de Heere zelf wees hem in den don
keren nacht op de Bron van licht en troost.
F. STAAL Pz.
PUBLIEKE SAMENKOMST IN DE
HOFPLEINKERK.
Spreker Ds. J. van Nes, van den Haag, over:
„Het Rassen-Antisemitisme".
Zou het nog noodig zijn belangstelling voor
bovengenoemde vergadering op te wekken
Zou het noodig zijn een christen op te wek
ken om naast zijn lijdenden medemensch te gaan
staan en hem te steunen
Neen, ieder, die zijn roeping verstaat, die zal
Woensdag 24 October des avonds 8 uur gaarne
luisteren naar het zeer actueele onderwerp.
Hij zal mede protesteeren tegen den onchris-
telijken geest van het Antisemitisme, hij zal in
den naaste den broeder zien.
Middelburg. A. H. OUSSOREN.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, October 1934.
Met dank in het hart hebben wij als Gerefor
meerde Kerken op Zondag 14 October j.l. de
Afscheiding herdacht. Ook al zijn wij niet allen
kinderen der Afscheiding, wij hebben allen eer
bied voor de vaders der Afscheiding en zien de
Scheiding als een werk Gods.
Het is zoo goed de geschiedenis weer eens te
laten spreken, voor ons allen, maar vooral voor
de jongeren, die verder afstaan van dien tijd
en dikwijls slechts vage herinneringen hebben
aangaande de beweging van 1834.
Wat mij vooral getroffen heeft bij 't opnieuw
bestudeeren van de Afscheidingsbeweging is,
hoe weinig een scheiding gezocht is.