FEUILLETON KENTERING. UIT DE PERS* serieus opvat weet wat een moeilijkheden hier rijzen. Alleen reeds door de kwestie van tijd en gelegenheid tot studie. Naar mijn meening is het ambt van dienaar des Woords te weinig gespecialiseerd in onze dagen. Er wordt van alles van den dienaar des Woords gevraagd, dat even goed zoo niet beter door een ander kan gedaan worden. Zegt het ons niets, dat ons christelijk onderwijs te kust en te keur kan gaan, wat betreft de meest moderne leermiddelen en wij blijven maar sukkelen met onze kerkelijke leerboeken De predikanten hebben wel wat anders te doen dan zich hier eens met volle borst op te werpen Het is maar al te zeer publieke opinie onder ons, dat dié predikant eerst wat doet voor de gemeente, die veel in de gemeente gezien wordt. Het werken op de studeerkamer valt dan niet onder de werkzaamheden, die men verlangt en verwacht. Dat is de mentaliteit van het dienstmeisje, waarvan dr. Kuyper in zijn diktaten Dogmatiek vertelt. Zij vindt haar pro fessor op de studeerkamer in diep gepeins voor zich uit starend en vertelt in de keuken meneer doet niets Daar kan voor ons een verzoeking in liggen om hier en daar en overal te verschij nen tot acte de presence bij alle mogelijke ver gaderingen en wat van dien aard is. Doch daar ligt vaak een opvatting van het ambt aan ten grondslag, die meer Luthersch dan Calvinistisch is, en dus voor de Calvinistisch-reformatorische prediking niet bevorderlijk. De dienaar des Woords heeft voor zijn prediking het Woord Gods te onderzoeken maar daarbij ook nog studie te maken van de problemen, die het mo derne leven stelt. Ik schrijf hier nog eens een citaat van ds. Sikkel af nu uit zijn brochure ,,Het brood der Kerk" (bl. 16 v.): ,,In het op treden van den Dienst des Woords en van de Dienaren des Woords vooral uit de positie, die de Kerk in het publieke leven inneemtMen moge het oordeel der wereld afwijzen en bitter tegen haar worden - maar, zoo de wereld zich ergert over een dommen dienaar des Woords of over een domme preek over een Kerk, die blijkens haar ambtsdragers niet op de hoogte van haar tijd is die voor dien tijd geen levenswoord te spreken heeft behalve een tel kens herhaalde veroordeeling zonder kennis of onderscheidingzoo heeft de wereld, niet wat het Woord Gods aangaat en niet wat haar vij andschap tegen de Kerk aangaat, maar wel wat het optreden der Kerk aangaat, volkomen gelijk". Ik acht dit niet te kras gezegd en wil dan niet te zeer de nadruk leggen op het oordeel der wereld, maar op het recht der kerk. Op de hoogte van den tijd is voor ons op de hoogte van de eeuwigheid, op de levenshoogten der kennis van God en den Heere Jezus Christus d.i. op de hoogte van het eeuwige leven. Die kennis is maar ten deele. De besten hebben dit het pijnlijkst geweten. Als Luther aan het eind van zijn leven de som opmaakt van zijn predi king zegt hij onze Heere God geve dat anderen na mij het beter maken dan ik ik kan niet meer, ik ben zwak. Bidt God voor mij, dat Hij mij ,,ein seliges Stündlein" verleene. Goes. W. H. VAN DER VEGT. UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING. 15. De uittocht. ,,Den 2den Juli 1847 kwamen wij te New York aan. Wij gingen naar Michigan, legden daar een dorp aan, bouwden een kerk, en in korten tijd groeiden wij zoo aan, dat de gemeen te telde 325 ledematen, die ten Heiligen Avond maal gingen." Met deze eenvoudige woorden vermeldt Ds. van der Meulen in zijn gedachtenisrede te Grand- Rapids in 1869 het gewichtige feit van den over tocht naar, en de nederzetting in Amerika. Maar zoo eenvoudig was het evenwel niet, noch de reis, noch het aanleggen van een dorp. De reis naar Amerika ging niet in zulke com fortable stoomschepen als in onzen tijd den Oceaan oversteken, maar in zeilschepen van niet al te groote afmeting en was een reis vol bezwaren en gevaren een lange reis, die weken duurde en naar een land zóó ver, dat de ge dachte aan wederzien, zoo goed als uitgescha keld was. ,,Na een aandoenlijk afscheid, dat menigmaal op een sterfbed geleek, ondernam f men de reis naar Rotterdam of Amsterdam", waar zich de landverhuizerskantoren bevonden, die zich in verbinding stelden met Reeders en voor den overtocht en de besognes daaromtrent zorgden. Op 8 April ,1847 vertrok Ds. van der Meulen met eenige - huisgezinnen van ,,Ter Goes naar Rotterdam met het schip van schipper Brouwer". Daar aangekomen ontmoette hij vele vrienden 72) Enkele andere broeders en zusters, met Ba zuin willende spreken over het gebeurde, dat zij hadden vernomen, kwamen de schoenmakerij opzoeken. En zoo werd het een heel gezelschap, bestaande uit lieden van verschillenden leeftijd, dat den lof des Heeren verkondigde in gebed, psalmgezang en Schriftlezing. Allen waren er van overtuigd, dat de beide meisjes krachtdadig waren bekeerd. Vooral was dat het geval rnet Stien Landman. Want Froukje was tenslotte reeds langen tijd heen en weer geslingerd. Voorzichtig informeerde Bazuin naar de hou ding van haar vader en moeder. Het meisje deelde mede, dat moeder gezegd had, haar niet te zullen tegenwerken, al was zij het niet met haar eens en al begreep zij niets van de heele beweging. Hoe haar vader er tegenover stond, wist zij niet. Het was voor dien tijd en voor een dorp al vrij laat, toen het gezelschap scheidde en de beide meisjes, geheel anders dan den vorigen avond over den dorpsweg wandelden. Tóch was Froukje bekommerd. Steeds was er dien avond de stille hoop geweest, dat Arie nog komen zou. Wel zag zij tegen het onderhoud op, maar zijn komst uit eigen, vrije beweging zou een bewijs zijn geweest, dat hij niet zóó boos was, als zij vreesde. Het was ook een be en verklaarde hij zich bereid voor hen te pree- ken. Hij deed dat op het dek van het schip. Daar, te Rotterdam zag hij ook Ds. H. P. Schol- te, die per stoomboot naar Londen vertrok, om hem in vele jaren niet weer te zien. Ze begaven zich dan aan boord van de „Prin ses Sophia" waar voor hen plaats was besteld. En reeds daar begonnen de niet geringe moeiten. Gewetenlooze menschen hadden zich de land verhuizers ten prooi gekozen, of liever nog, hun geld. Het was een afpersing en bedrog door cargadoors en reeders, kapitein en bemanning, zoodat men trachtte ze als vee in 't schip te bergen. Het deerde dezen niet al stikten ze in 't vuil en de vunzige lucht. Een der emigranten beschreef zoo'n schip. En het eene was al aan het andere gelijk. Hij schreef: „Begrijp eens, in het geheele schip, te weten buiten de kajuit, is geen fatsoenlijke zitplaats te vinden. En wat onze bedsteden zijn, dat is niets meer en niets minder, dan één Ned. el van den kant van het schip, twee overeind staande palen ongeveer 1 y2 Ned. el van elkander vastgespij kerd, en dan van boven en beneden een plank, en dat zijn twee slaapplaatsen boven elkander de benedenste is op den bodem van het schip, de bovenste is op de helft en in het geheele tusschendek kon ik niet overeind staan." Het was zekere Osinga, uit Friesland, die dit schreef, niet een der Afgescheiden landverhui zers. Hij was ontsteld als hij het schip zag, waarmee ze die langdurige reis moesten maken. „Dat alles opgenomen hebbende", zoo vervolgt Osinga, „kom ik zoo aan den kapitein te zeg gen „Kapitein ik vind je schip niet best voor passagiers ingericht". „Hoe zoo mijnheer vroeg de kapitein. „Omdat er geen behoorlijke zitplaatsen in zijn", antwoordde ik. „Dat is mijn zaak, niet", zeide de kapitein „gij kunt u beklagen bij de heeren Wambersie en Krooswijk" (de heeren van het landverhui- zerskantoor) „Ik spreek niet van beklagen, kapitein", zeide ik, „maar als iemand zijn goed geld betaalt" (het kostte voor elk tusschendekspassagier 100.„dan heeft men 't ook behoorlijk te eischen dunkt u dat ook niet Men kan iemahd niet wel inpakken als pekelharing." „Gij zult in dit schip niet ingepakt worden, sprak de kapitein, want ik wil u niet meenemen." En wat Osinga ook deed en wat excuses hij ook maakte, hij mocht niet mee hoewel de over tocht reeds betaald was. Hij moest een ander schip zoeken en sprak zuchtend„Die pekel haring komt mij duur te staan". Zoo vond hij 13 April een ander schip n.l. de „Prinses Sophia", waarop Van der Meulen zich reeds bevond met zijn Zeeuwen, ruim 150. 't Schip was dus reeds meer dan vol. Maar dat deerde niet. Ze werden bij die Afgescheiden emigranten gestopt. En nauwlijks aan boord of de ankers werden gelicht en ze voeren uit naar Hellevoetsluis „als pekelharing ingepakt". Te Nieuwesluis moesten ze wachten op hoog water om door het kanaal te kunnen varen. In- tusschen was er van uit Amerika aanzegging gekomen, dat een schip van die ruimte niet meer dan 100 passagiers mocht in hebben. Een hygië nische maatregel, die noodzakelijk was want sommige schepen met landverhuizen kwamen in Amerika aan, waarvan de helft en meer door typhus of een andere besmettelijke ziekte was aangetast. In geval van overtreding zou het schip in Amerikaansche haven worden „prijs- verklaard" en de kapitein gevangen gezet. Er waren dus bijna de helft te veel passagiers op de „Prinses Sophia". Men durfde niet uitvaren. De reeders van het schip waren niet zoo gauw bereid om er een ander schip bij te voegen, ten einde aan hun contract van overtocht te vol doen. Door oneenigheid tusschen de reeders en de cargadoors bleef het schip weken lang te Hellevoetsluis. Al dien tijd, dat ze daar op de reede lagen, mochten de passagiers het proviand, dat voor de zeereis bestemd was, niet aanroeren. Elk moest op eigen kosten zich van voedsel voor zien. Dat was voor velen hard, want ze hadden de middelen niet. En wat de reeders deden om hen daarin tegemoet te komen, was niet noe menswaard. Er was echter gelegenheid om te zien hoe Van der Meulen met vaderlijke zorg bezig was voor het volk, dat onder zijn leiding uittoog. In de groote verlegenheid waarin ze zaten trok hij er op uit naar Rotterdam om met zijn vriend en broeder Johannes van Hees te raadplegen. Deze stelde voor, dat hij te Rotterdam zou pree- ken. Met spoed zou de gemeente worden samen geroepen en de nood haar worden bekend ge maakt. Van Hees zou den kerkeraad verzoeken wijs, dat hij het gebeurde, waarvan hij natuurlijk gehoord had, want het heele dorp sprak er over, niet zoo heel ernstig opvatte. Maar hij was niet verschenen. En de hoop, dat hij op den weg zou zijn, juist om haar te ontmoeten en te spreken, vervloog eveneens in rook, want hoe zij ook tuurde en hoe de hoop telkens herleefde, als een enkele maal een man nelijk persoon naderde, toen zij de deur van des dokters woning dichtsloot, had zij nog geen Arie gezien. Het was een veeg teeken. Het werd haar dui delijk, dat zij het offer brengen moest, waarvan haar vader had gesproken. En dat viel haar uitermate zwaar. Maar zij volgde ook de aan wijzing van haar vader en zocht kracht in het gebed. Vrijwel tegelijk sprak Bazuin met zijn vrouw over Arie en Froukje. Het was een heel lastig geval. Die twee hielden zooveel van elkaar. Als niet die tegenslag gekomen was door de ziekte van de juffrouw van den dokter waren zij reeds getrouwd geweestMoest nu die verbintenis worden verbroken Maar als Arie zijn bedreiging uitvoerde en haar voor de keus stelde, dan zat er voor Frouk je niets anders op, hoe ontzettend moeilijk het haar vallen zou. En als zijn vermoeden sprak de schoenmaker uit, dat het aldus gaan zou. 't Was een week van onrust. Ook doordat des schoenmakers vermoeden werd bewaarheid. Want des Woensdagsavonds verscheen Frouk je weer. Onverwachts. Met eenige moeite had de collecte te bestemmen tot leniging van hun nood. Zoo geschiedde en de eerste inzameling werd daar voor hen gehouden. Van hier uit ging Van der Meulen in de omliggende plaatsen nog eens een afscheidswoord spreken en hield bij die gelegenheden een inzameling voor zijn behoeftige medereizigers. Ook in Hellevoetsluis had hij vele vrienden en menige verkwikking werd door hen meegegeven om aan zieken en zwakken uit te deelen. Des Zondags preekte hij te Hellevoetsluis en daar had ook het laatste afscheid plaats. Er kwam voor ze konden uitvaren nog een beproeving. Een ernstige mazelenepidemie brak uit aan boord, waaraan meer dan twintig kin- ders en een jonge vrouw stierven. Ook een dochtertje van genoemde Osinga stierf. Hij en zijn gezin verlieten na den dood van hun kind de „Prinses Sophia" „daar het onmogelijk was langer in het verpeste tusschendek te blijven, waar inderdaad de vuige doodslucht u tegen kwam." Hij ging over op de „Louisa" en velen verlieten met hem het schip. Ds. van der Meulen kon met zijn gezelschap op het schip blijven. Nadat het getal passagiers verminderd was, liet de kapitein het schip uitrooken en zoo ver trokken ze op 27 Mei van Hellevoetsluis om de groote reis te aanvaarden. Maar was, zoo vraagt ge, de stemming niet gedrukt Zaten ze niet moedeloos neer Osinga, ofschoon zelf van anderen geest, laat ons het antwoord hooren, als hij in zijn dagboek den geest der Zeeuwen schetst „Daar zit er een, zingend uit een oud versleten psalmboek, hier een, die uit een dito gebedenboek een gebed hardop zit te lezen". Wat Osinga waarschijnlijk niet verstond, verstaan wij Ze zochten troost en kracht uit het Woord des Heeren en sterkten zich in den Heere hunnen God. Nu, er was ook moed en kracht noodig om in zulke omstandigheden en met zulk een scheepsgelegenheid den oceaan over te steken. En deze was het beste, dat te vinden was. De schepen die van buitenlandsche havens uit, voe ren waren nog veel erger. „De zeilschepen, die van Bremerhaven vertrokken waren wegens onzindelijkheid en ongedierte nog minder aan te bevelen, terwijl het verblijf aan boord van Fransche schepen allerellendigst vuil, gemeen, smerig en liederlijk was. Even treurig waren de toestanden aan boord der schepen, die van Li verpool uitzeilden. Het was geen uitzondering, dat van families 10 tot 12 leden tellende, slechts één enkele de overzijde bereikte de overigen, ouders en kinderen, vonden in den oceaan hun graf." Welk een reis dus en dan zoovele weken lang. De reis van genoemde Osinga, met de „Louisa" duurde 82 dagen. De reis van Van der Meulen met de zijnen was beter. De zorgende en zegenende hand des Heeren was over hen. Op 27 Mei verlieten ze Hellevoetsluis en op 2 Juli kwamen ze aan te New York, dus in 36 dagen. De zeereis was voorspoedig. Slechts één ontviel op die reis door den dood. Het was een treffend sterfgeval van een jong meisje, wat Ds. Van der Meulen zeer bedroefde. Van die zeereis verhaalt Ds. J. van der Meu len, de oudste zoon van den Goeschen Dominé, nog deze merkwaardigheid. „Op zee een ander Hollandsch schip ontmoetende begon er door de spreektrompet ook navraag naar elkanders la ding. Als antwoord op de vraag„Wat hebt gij aan boord luidde het antwoord van den kapitein van ons schip „Valsche munt, die in Nederland niet meer gangbaar is". Helaas zoo was het in veler oog. Maar bij God was het geen valsche munt. In Amerika heeft Hij ze gangbaar gemaakt in kerk en staat en maatschappij en in volle waarde geldig doen zijn „als kostelijke kinderen Sions, tegen fijn goud geschat (Klaagl. 4:2). F. STAAL Pz. Ds. MERKELIJN IN NEDERLAND. Woensdag 26 September kwamen Ds. en Mevrouw Merkelijn in ons land. Het laatste gedeelte der reis legden ze af per boottrein, die hen snel naar onze grenzen voerde. Van Genua af door Zwitserland en Duitschland bereikten ze des morgens Arnhem en verheugden zich weder in het zoo geliefde vaderland te zijn. De waarn. voorzitter van het Zendings- Comité en de scriba hebben Ds. Merkelijn ene Mevrouw welkom geheeten namens de Zendende Kerk. De gezondheidstoestand van ZEerw. was eenige maanden geleden niet zoo goed. Nu kon echter geconstateerd worden dat Ds. Mer kelijn er weer gezond uitzag. Ds. Heij drukte hier zijn blijdschap over uit en wenschte hem en Mevrouw een zeer aangenaam verblijf toe in zij gedaan weten te krijgen, dat zij een uurtje naar huis mocht. Schreiend verklaarde zij, taal noch teeken van Arie vernomen te hebben. En vroeg, wat zij toch doen moest. Er was slechts één oplossing, om uit de on zekerheid te komenFroukje moest Arie op zoeken en hem alles vertellen, 't Was niet ge makkelijk, maar het moest. En het gebeurde ook. De ontvangst door Arie's moeder was zoo koud mogelijk. Froukje las haar vonnis van het gezicht der vrouw, die haar niet binnen liet en nauwelijks lust gevoelde, Arie te roepen. Maar dat deed zij dan toch. Hij kwam, betoonde zich stug, maar liet die houding varen, toen hij zag, hoe zij schreide en vernam, hoe zij hakkelend zeide, dien Zondag avond verkeerd te hebben gehandeld, door hem van alles onkundig te laten. En nu wilde zij hem spreken Neen, binnen kon het niet. Het beste was, dat hij met haar medeging, den weg op. Daar vertelde zij van haar strijd. En van haar overwinning. Hij begreep haar niet. Haar woor den gingen over hem heen. Alleen was het hem volkomen duidelijk, dat zijn meisje zou gaan behooren tot de gehate Cocksen. Hij had het sinds lang vermoed. Maar nu had hij volkomen, zekerheid. En de haat en de woede golfden in hem op... Hij was nooit een veelspreker. Maar nu rol den de woorden uit zijn mond. Als mokerslagen vielen zij op het arme meisje. Zij moest niet denken, dat hij haar nu nog langer begeerde tot Nederland. Tevens, dat hij ook mede door deze vacantie zoo mag worden gesterkt, dat hij naar den wensch van zijn hart nog eenige jaren op ons Zendingsterrein zal kunnen arbeiden. Ds. Merkelijn zat weldra opgewekt te vertel len van Magelang. Hoe juist in deze tijden van druk'de harten meer dan anders geopend schijnen voor het Evangelie. Vooral ook onder de Chi- neezen is een vragen en bereidheid om te luis teren naar de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan. Ook over het Zendingshospitaal kon hij niets dan goeds mededeelen. Onder de voor treffelijke leiding van Mej. Dr. Dreckmeier is daar veel tot stand gebracht. De scholen geven zorg. Het vraagstuk hoe aan de finantiën te ko men, om deze te blijven onderhouden. Was vroeger altijd veel geld beschikbaar voor het onderwijs, nu heeft de Regeering in Indië de subsidies zeer veel verminderd of stop gezet. ZEerw. neemt zich voor de eerste weken vol slagen rust te nemen. Echter hoopt hij eenmaal op iedere Class, vergadering van Zeeland, N. Brabant en Limburg aanwezig te kunnen zijn. Bovendien natuurlijk bijwonen de vergadering van Zendings-Comité en Deputaten, die in No vember staat gehouden te worden. Maar overi gens is het wachtwoord rusten. De drie kinderen hadden hun ouders bericht, dat zij hen zouden tegemoet reizen tot Utrecht. Toen de trein dus het station Arnhem verliet, zeiden de verlangende ouders tegen elkander nu nog een oogenblilc en dan zijn we in Utrecht en zien we onze kinderen eindelijk weer. Inder daad een oogenblik, want daar stonden de kin deren in eens voor hen, die tot Arnhem waren doorgereisd, daar in den boottrein instapten en toen het compartiment opzochten waar vader en moeder zaten. Er werden in dien trein tranen geschreid, maar tranen van vreugde. M. J. O. VEREENIGING TOt VERSPREIDING DER HEILIGE SCHRIFT. Eenige jaren geleden stierf een arme vrouw in Amsterdam. Eenige buren stonden bij het sterfbed van de 33-jarige. Ook haar man en twee jonge kinderen stonden daar te weenen. „Wat een stumperd" zei een der buren „zoo jong nog en dan te moeten sterven". De vrouw keerde zich plotseling om en zeide „Ik ben geen stumperd, dat zijn jullie, die hier in dit tranental nog moeten blijven. Ik ga naar de eeuwige heerlijkheid, waar ik spoedig bij mijn Heer en Heiland hoop te wezen neen, beklaag mij maar niet, ik ben geen stumperd". Eenige minuten later stierf zij. Ik denk in verband hiermede aan een jongen of meisje, man of vrouw, die in hun vrijen tijd hun Bijbel bestudeeren, om die te mogen kennen. „Wat een stumperd", die zoo hun vrijen tijd besteden, zeggen misschien de buren. Maar weet ge een betere wijze om uw vrijen tijd te benutten, dan door het Woord Gods in handen te nemen en dat te lezen, te bestudeeren Hoe verklaart gij het groote wonder, dat een jonge vrouw, terwijl zij afscheid moet nemen op aarde van allen, die haar lief zijn, juichende ster ven kan Wel, omdat er nog een grooter won der bestaat, en dat is dit, dat een nietig, klein vergankelijk mensch den eeuwigen God, den Schepper van hemel en aarde, kan leeren kennen. En hoe kunnen wij Hem kennen Is het niet door Zijn heerlijk Woord, dat Hij ons gegeven heeft En niet alleen, dat wij den Eeuwige zelf eruit kunnen leeren kennen, maar ook, door dat Woord worden wij bekend met het Woord dat vleesch is geworden en onder ons heeft gewoond, vol van genade en waarheid. Och, wat besteden wij weinig tijd aan dat Woord des Heeren. Uren en uren in couranten of boeken, maar het Woord onzes Gods, dat meer waard is dan alle couranten ter wereld, er wordt weinig of niet naar omgezien. Wordt iederen dag een hoofdstuk uit den Bijbel gelezen, dan vindt men dat al heel mooi Men vertelt, dat de moeder van den grooten Zendeling Ziegenbalg al hare kinderen om haar sterfbed verzamelde en tot hen sprak„Lieve kinderen, ik laat u een grooten schat na, zoekt hem in mijn Bijbel, daar zult ge hem vinden ieder blad heb ik met mijn tranen nat gemaakt". Is het wonderlijk, dat deze Godvruchtige moe der nog haar kinderen op haar sterfbed op dien schat wou wijzen Wij denken zoo spoedig, dat wij den Bijbel kennen, maar kennen wij die werkelijk Hebt gij ooit gehoord, dat er één predikant was die iederen Zondag uit dat Woord des i b| ii—, iiim— vrouw. Hij wilde niet een vrouw, die tot die bekrompen lui behoorde. Bovendien zou zij dan de aanleiding zijn, dat hij zijn baantje verloor. Het was een schandaal, zooals zij handelde. Nu was alles prachtig voor elkaar. Hun aardige woning vlak bij de boerderij was gereed. En nu deed zij zóó. Het was ergerlijk. Met een hart, dat van pijn inééenkromp, luis terde Froukje. O, zij kon zijn verwijten zoo be grijpen. Als hij wist, hoe zij had geleden hoe onrustig zij was geweest, maar ook hoe veilig zij zich voelde, nu zij zich het eigendom van Jezus wist, hij zou zoo niet spreken. Maar nu kon hij niet anders, want hij wist niet, wat haar bezielde. Hij was, zooals zij was geweest tot vóór kortrustig en zorgeloos voortlevend, niet er aan denkend, niet wetend, dat hij een ziel had te verliezen dat dit tijdelijk leven voorbij ging en het aan ging op de eeuwigheid. Zij deed dan ook geen enkele poging, om zich te verontschuldigen of om zijn woordenstroom te stuiten. Dat verbaasde hem wel eenigszins, want als regel was zij niet „een katje, om zonder handschoenen aan te pakken." Maar milder stemmen deed het hem ook niet. Toen zij dan ook zij waren in de onmid dellijke nabijheid van de schoenmakerij schuchter vroeg„Hoe moet het nu, Arie laaide zijn toorn weer hevig op. „Hoe het moet hoonde hij. „Dat is nog al eenvoudig. Tusschen ons is het uit óf je moet verstandiger worden, zooals vroeger. Als je niet luistert naar je vader en moeder, dan is het goed. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 2