No* 39
Vrijdag 28 September 1934
48e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds> A. C HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B, W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J, VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.-.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
yan minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGCSTG ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GELOOFSZEKERHEID.
II.
En bedroeft den Heiligen Geest Gods
niet, door welken gij verzegeld zijt tot
den dag der verlossing.
Eph. 4 30.
De Heilige Geest getuigt met onzen geest, dat
wij kinderen Gods zijn.
Want de Geest leert ons het getuigenis van
het Woord Gods verstaan, zoodat we buigen
voor het dubbele getuigenis Gods, dat ons tegen
komt uit het Woordhet oordeel van Gods
toorn over al wat uit de zonde is en de vrij
spraak van Gods genade voor allen, die „niet
naar het vleesch wandelen, maar naar den
Geest".
En dan wekt die Geest ook het getuigenis van
onzen geest op, want Hij leert ons vertrouwend
biddenAbba, Vader.
Zoo deelt die Geest Zijn schatten uit in de
gemeente van Christus. Zoo schenkt de Geest
ons blijdschap en zekerheid des geloofs.
En deze gift des Geestes is niet een wissel
vallig bezit, 't Hangt niet af van onze stemmin
gen en onze gevoelens. Ons stemmingsleven mag
(juist andersom) zich laten leiden door de wer
kingen des Geestes.
De Geest doet Zijn werk niet voor een oogen-
blik af voor een dag of voor een bepaalde pe
riode of leeftijd.
De Geest doorklinkt met Zijn getuigenis al
de dagen en al de jaren van ons leven. Ja, Hij
bewaart ons tot op den dag van Jezus Christus.
Die dag zal dan voor ons niet zijn een dag van
verschrikking, maar een „dag van verlossing"
zooals onze tekst het zegt.
Het Woord Gods zegt ons hier, dat wij door
den Heiligen Geest Gods verzegeld zijn tot op
den dag der verlossing. De Geest drukt op ons
Zijn zegel.
In vroeger eeuwen gebruikte men een zegel
als onderscheidingsteeken. Als iemand zijn zegel
aan een brief hechtte, dan zei hij met dat zegel
deze brief is van mij, in onderscheid van alle
andere mogelijke brieven en stukken. Zoo kon
men aan het zegel onderscheiden van wie een
brief was.
Zoo maakt God onderscheid tusschen de ge-
loovigen en de ongeloovigen door de verzegeling
van Zijn Geest. „De Heilige Geest is een zegel,
dat ons onderscheidt van de ongeloovigen, waar
aan ook God zelf zijn kinderen herkent." De
Heilige Geest is het eigendomsmerk van God,
dat Hij op Zijn kinderen heeft gedrukt. De Geest
„teekent" ons als het volk van God (Ezechiël 9).
En daarom behoeven we niet ons leven lang
in twijfel te verkeeren over de vraag wie wij
zijn kinderen van God of kinderen des Boozen.
Want de Geest zelf drukt Zijn onderscheidings
teeken op ons leven in, zóó dat we het eigen
domsmerk van God in ons leven kunnen op
merken.
Als we ons door dien Geest maar laten leiden.
Want we kunnen dien Geest ook bedroeven
door de zonde.
Dan leidt Hij ons niet. Dan trekt Hij Zich
terug. Dan zwijgt Zijn getuigenis. Dan wordt
de geloofszekerheid, die Zijn getuigenis in ons
hart wekt, verdonkerd.
Dat moet ons niet verwonderen. Het getuige
nis des Geestes kan alleen ons hart doorklinken
als Hij tegelijk Zijn onderscheidingsteeken op
ons leven kan drukken. Willen we zekerheid
des geloofs dan moeten we dien Geest in ons
laten werken, dan moeten we ons door Zijn
kracht openbaren als kinderen van God, dan
moet er onderscheid zijn tusschen onze levens
openbaring en de levensopenbaring van de kin
deren dezer wereld.
Maar dit onderscheid wordt door de zonde
juist weggedaan. De zonde vlakt dat onderscheid
uit. De zonde rukt het onderscheidingszegel van
ons leven af als het zegel van een brief. De
zonde maakt ons „deze wereld gelijkvormig".
Daarombedroeft den Heiligen Geest Gods
niet. Doe niet zelf door uw eigen zonde het
zegel weg, waardoor gij verzegeld zijt. Onder
werp U aan den Geest van God en laat Hem
toe in uw leven onderscheid te maken tusschen
u en de ongeloovigen.
Velen klagen over gebrek aan licht en zeker
heid.
Maar dit klagen helpt niets, maakt onze schuld
nog dagelijks meerder, als er tegelijk niet is een
volle overgave aan de werking des Geestes, Die
onderscheid wil maken tusschen ons leven en
het leven dezer wereld.
Ja, er wordt veel geklaagd. Maar bij velen
van die klagers is de Heilige Geest Gods be
droefd. Hij kan die klacht alleen maar wegnemen
en tot zekerheid brengen, als Hij het eigendoms
merk Gods kan zetten op alle levensopenbarin
gen.
Bedroeft Hem dan niet, maar onderscheidt U
door Zijn kracht en genade van de wereld, die
in het booze ligt in uw gezin, in uw arbeid, in
uw zaken, in uw spreken, in uw denken, in uw
rekenen, in heel uw levenspractijk.
Dan hebt ge de verzegeling des Geestes tot
op den dag der verlossing.
Dan hebt ge zekerheid en blijdschap.
En dan komt er steeds meer onderscheid tus
schen u en de wereld. En daardoor steeds klaar
der getuigenis van den Geest van God „dat wij
kinderen Gods zijn".
Vrouwenpolder. J. W. TUNDERMAN.
DE COLLECTE OP 14 OCTOBER A.S.
Toen we onlangs wezen op de door onze
Gen. Synode voorgeschreven herdenkingscollecte
op 14 October a.s. en het bedrag noemden, dat
van die collecte wordt verwacht, n.l. 200.000,
zeiden we ook, dat bij het hooren van dat
groote bedrag, bij dezen en genen weieens de
vraag kon rijzen of dat niet te hoog gemikt was?
Daarom geven we hier gaarne een plaats aan
een brief \an br. A. Geschiere uit Grijpskerke,
die van oordeel is, dat dit bedrag nog te laag
geraamd is.
Mijnheer de Redacteur
Mag ik voor onderstaande a.u.b. een plaatsje
In de op 14 October a.s. te houden collecte
wordt van ons, Gereformeerden, een belangrijk
offer gevraagd. Die collecte wordt geraamd op
een paar ton. Me dunkt, dat dit te weinig is.
Hiermede kunnen de behoeften onzer hulp
behoevende kerken niet vervuld worden. Er is
zelfs gevaar dat we er niet mede vooruit kwa
men. Die collecte moet en kan meer opbrengen.
De berekening die er voor gemaakt is, moet
echter niet van onderaf, maar van bovenaf ge
rekend worden. Verre de meeste arbeiders geven
daar wel een gulden aan. Sommigen met groote
gezinnen één of twee kwartjes. Maar onze ge
goeden Daar moet het toch van komen. Dan
reken ik zóó. Er zijn toch wel honderd Gerefor
meerde gegoeden die ieder duizend gulden kun
nen geven, dan toch wel honderd die vijf hon
derd gulden kunnen geven, dat is reeds ton.
Hoevelen zijn er dan nog die honderd gulden
en meer kunnen geven, zoodat incluis onze pre
dikanten en minder gegoeden, er toch nog wel
anderhalven ton bij kan komen Met minder,
dunkt me, is het zaakje niet geholpen. De Heere
geve ons genade om nu eens goed onze dank
baarheid te toonen in deze moeilijke tijden
tot opbouw van het Koninkrijk Gods. We zijn
verplicht nu eens een goed offer te brengen.
Geve de Heere die genade. Altijd toch geven de
gegoeden minder dan „proportioneel" de armen.
A. GESCHIERE,
Grijpskerke, Sept. 1934. Mariahoeve.
Natuurlijk zouden we ook met 200.000 al
vooruit komen. Br. Geschiere moet over de
beteekenis van zoo'n kapitaal ook weer niet al
te gering denken. Toch is waar, dat, als er af
doende hulp zal kunnen geboden worden aan tal
van hulpbehoevende kerken, we er dan met de
twee ton nog niet zijn. Daarom hopen we zeer
dat het zal blijken, dat in ons land en ook in
onze provincie, er zijn die wel 1000 of ƒ500
of een kleiner, maar nog belangrijk, bedrag
daarvoor kunnen geven.
Het is metterdaad waar dat door de minder-
gegoeden vaak nog 't meeste gegeven wordt. En
het wordt wel tijd dat de meergegoeden beter
hun roeping leeren verstaan en volgen om als
rentmeesters over het hun toebetrouwde goed,
meer te gaan bijdragen voor allerlei arbeid in
Gods Koninkrijk.
DE BEZWAREN TEGEN EEN
SAAMSPREKING.
De vorige week meldden we het besluit van
de Gen. Synode der Chr. Geref. Kerk op de
vraag onzer Synode om een samenspreking over
wat ons verdeelt en over de wijze, waarop de
door God geëischte kerkelijke eenheid zou kun
nen verkregen worden.
De Synode der Chr. Geref. Kerk meende,
dat verzoek om een saamspreking te moeten af
wijzen, op kerkrechtelijke, confessioneele en
practische bezwaren.
Deze bezwaren werden sinds gepubliceerd.
Na een inleidend woord, waarin gezegd wordt,
dat zij niets liever zouden zien, dan dat de ge-
deeldheid tusschen hen en ons ophield en dat
wij in één kerkverband konden samenwonen,
verklaren zij voorts, dat de Chr. Geref. Kerk
een eigen historie en een eigen confessioneel
heeft, waaraan zij meenen hun positie te moeten
toetsen. En dan kunnen ze den voorslag tot een
saamspreking niet aannemen om de volgende
redenen.
Zij hebben n.l. een
a. Kerkrechtelijk bezwaar. Wij zijn van mee
ning, dat wij geen samenspreking mogen openen
over deze zoo hoogst gewichtvolle aangelegen
heid, die direct onze plaatselijke kerken raakt,
zonder dat deze kerken zelve zich daarvoor heb
ben uitgesproken. De fout van de kerkelijke ver-
eeniging van 1892 is, naar onze overtuiging,
mede geweest, dat men van boven af is begonnen.
b. Confessioneel bezwaar. Wij zouden gaarne
met U samenspreken, als wij er van overtuigd
waren, dat hier slechts een nuanceering der be
lijdenis tusschen U en ons in geding ware. Wij
mogen U echter niet verhelen, dat zoolang de
besluiten Uwer Synode van 1905 te Utrecht,
door U worden gehandhaafd er, naar1 onze over
tuiging, voor vruchtbare samenspreking geen
grond is. Het smart ons, U dit te moeten zeggen
en wij zouden U, met al den drang der liefde
willen vragen, deze onschriftuurlijke Verbonds-
ieer los te laten en terug te keeren tot het stand
punt, dat de Kerk der Scheiding, en mitsdien de
Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland,
ten dezen steeds heeft ingenomen.
c. Practisch bezwaar. Wij zijn er van over
tuigd, dat, wanneer wij thans een samenspreking
met U zouden openen, als in Uw schrijven be
doeld, er, inplaats van een eenheid, een nog
grootere verdeeldheid in het kerkelijke leven van
Nederland ontstaan zal.
Ze spreken eindelijk den wensch uit, dat de
dag nog eens moge aanbreken, dat wij in een
kerkverband leven.
Bij deze korte verklaring kan het natuurlijk
niet blijven. Deze verklaring moet ook gemoti
veerd worden. Met name wat het confessioneele
bezwaar betreft. Men zal van die zijde moeten
waar maken, dat de besluiten der Synode van
1905 onschriftuurlijk zijn en dat de kerk der
Scheiding een ander standpunt ten deze innam.
Met belangstelling zien we naar die nadere
verklaring van deze verklaring uit. We zijn toch
van oordeel, dat wat hier als stelling wordt ge
poneerd dan niet zal te handhaven zijn. En als
die stelling valt, dan is er over het eerste be
zwaar zeker wel te praten en dan komt het met
het derde ook in orde, want als de eisch tot
saamleven in één kerkverband als een eisch Gods
wordt gezien, dan geldt het woord ziende in
het gebod en blind in de uitkomst.
HEIJ.
DE PREEK EN HET PUBLIEKE LEVEN.
VII.
Een prediker heeft de noodige voorzichtigheid
te betrachten met het oog op gevallen, waarbij
nog geen eenstemmigheid heerscht onder des
kundigen van Gereformeerde confessie. Die
zelfde voorzichtigheid veronderstelt echter ook,
dat hij op de hoogte is met de beginselen, die
gelden voor het geheele publieke leven. Dat
brengt reeds het karakter der preek mee.
Een preek toch wordt onder ons omschreven
als bediening des Woords, bestaande uit twee
deelen n.l. verklaring en toepassing. Een predi
ker is dus nog niet klaar als hij voor de ge
meente den zin van een tekstwoord zoo duidelijk
mogelijk in het licht heeft gesteld. Hij moet ook
laten uitkomen wat het Woord Gods voor zijn
bepaalde gemeente met haar eigen bizondere
toestanden te zeggen heeft. En wanneer we dan
vasthouden, dat in de prediking des Woords de
Heere Christus beslag legt op heel ons leven,
ook het publieke leven der menschen, dan volgt
daaruit, dat de prediker kennis moet dragen van
de beginselen van economie e.d. Hij kan niet
volstaan met grammatische, historische, psycho
logische en wat voor soorten exegese er nog
meer zijn. Daar moet bijkomen studie van die
beginselen, waarnaar het publieke leven zich
richten moet. Schriftstudie alleen is niet toerei
kend voor de Calvinistisch-reformatorische pre
diking. Ik kan het ook zoo zeggen men heeft
niet maar kennis te dragen van de openbaring
uit de Schriftuur, ook van wat de natuur aan
regelen voor het menschenleven geeft moet de
prediker niet onkundig blijven.
Kuyper heeft in „Ons Program" (bl. 99-101)
beredeneert, dat de overheidspersoon de wet
Gods ten aanzien van de grondbeginselen eerst
goed leert kennen uit de Schriftten aanzien
van de toepassing dier beginselen moet hij veel
putten uit de natuurlijke Godskennis, vooral uit
die der geschiedenis en samenleving. Naar deze
idee heeft o.a. prof. Anema in het gedenkboek
der A. R. partij (Schrift en Historie bl. 223 v.v.)
zijn gedachten ontwikkeld over de A. R. partij
en de internationale verhoudingen. Hij schrijft
daar o.m. „Zoowel de gedachte der zelfstan
dige statengemeenschap als die der zelfstandig
heid der enkele staten is in Gods Woord en in
de historie gegrond en bevestigdZoo heb
ben dus ook de christenen steeds de leer vast
gehouden, dat er algemeene rechtsbeginselen
waren, door God gesteld, in zijn Woord toe
gelicht en bevestigd, in minder zuiveren vorm
zich ook in het leven der menschen vanzelf
openbarend". Dit geldt niet alleen voor boven
genoemde vraagstukken van volkereneenheid en
overheidsroeping dit gaat ook door voor vra
gen inzake arbeidsgemeenschap, voor kwesties
van gezag en vrijheid en wat niet al. De Schrift
leert, dat er wetten zijn in heel het geschapene,
die de mensch uit de natuur heeft te bestudeeren
en te kennen zijn God onderricht hem van de
wijze zegt de profeet Jezaja van den man,
die allerlei landbouwprodukten moet dorschen
(Jez. 28:26v.v.). Wij kunnen dit zoo toepas
sen een theologische wetenschap, die geen con
tact heeft met een universiteit van wetenschap
pen verschraalt en verschrompelt en is niet
toereikend voor een Calvinistisch-reformatori
sche prediking. Dit contact behoeft natuurlijk
nog niet plaatselijk te zijn Wel moet het ambt
der geloovigen hulpdiensten verrichten voor het
ambt van den dienaar des Woords. Daarom is
een opgewekte politieke en sociale actie een
levenskwestie voor de levendige verkondiging
van het Woord Gods. Wie als predikant zijn
invloed aanwendt tot activiteit in dezen, maakt
eigen werk lichter. De traditie gaf ons hier ook
een eereschuld. Het waren toch alleen predikan
ten van wie het petitionnement van 1856 uit
ging. Daarmee hebben ze niet weinig de boven
bedoelde studie bevorderd de vrucht van hun
werk rijpte in de stichting van onze eenige ge
reformeerde universiteit.
Een dienaar des Woords moet dus degelijk
kennis nemen van de beginselen, die gelden voor
het staatkundig en maatschappelijk leven. Vooral
bij de prediking der wet voelt men de nood
zakelijkheid hiervan. Ik verwonder me telkens
weer bij de voorbereiding daartoe voor de ka-
techismusprediking, hoe men in onze dagen den
wijzen raad van Hyperius (zie P. Biesterveld
Andreas Hyperius bl. 32 vgl. 103, 182) schijnt
vergeten te zijn „een dienaar des Woords dient
bedreven te zijn in de burgerlijke wet en van
het publieke leven op de hoogteHij heeft
daarbij vooral het oog op de academische studie
tot opleiding van dienaren des Woords. Zoo
schreef mr. C. M. Kegge als een der stellingen
in zijn proefschrift (de Evangelisch-sociale be
weging in Duitschland)„studenten in de theo
logie dienden te worden onderwezen in de be
ginselen der economie". Ik denk hier b.v. aan
de colleges in gerechtelijke geneeskunde, die
medici volgen omdat ze wat van het strafrecht
moeten weten en die juristen volgen omdat zij
voor rechtzaken iets van geneeskunde moeten
weten. Zoo heeft een theoloog voor de praktijk
van zijn ambt niet voldoende aan theologie zon
der meer. Er is geen zekerder middel om maat
schappij en politiek grondig te ruïneeren dan
door te doen wat de predikanten en theologen
zeggen, heeft Brunner eens in een ondeugende
bui gezegd. Ik zal niet zeggen, dat hij alle recht
miste om iets dergelijks te beweren. Welspre
kend is in dit opzicht een voorbeeld, ontleend
aan de preeken van Kohlbrugge. In een preek
over Jozua 5 spreekt hij van Duitschland als
van een heilig land, de oorlog van '70 is dan
een goede strijd des geloofs en Frankrijk is niet
anders dan een verzameling slangen en duivelen.
Deze gevaarlijke naïeviteit was bij hem, den niet-
Duitscher (hij is immers in Amsterdam geboren)
allermeest gebrek aan politiek inzicht. Luther,
zijn leermeester, zeide hiervan dwaze predikers
hinderen het evangelie meer dan de vijanden van
het kruis.
Daarom kan het gevaarlijk worden voor de
kerk en voor het staatsleven, ja voor heel het
publieke leven, als bij de opleiding tot den dienst
des Woords en niet minder bij de voorbe
reiding daartoe in de pastorie geen studie
gemaakt wordt van de beginselen, die voor het
publieke leven gelden. En om ons nu maar tot
het laatste te beperkenieder die zijn werk