FEUILLETON
KENTERING.
UIT DE PERS.
KERKNIEUWS.
„In de steden was het in het algemeen al even
treurig gesteld als op het land. De handel was
na korte opleving in 1816 weer tot stilstand ge
komen, daar de koopkracht der bevolking te
gering bleek. Bovendien veranderde de handel
van karakter door den overgang van het be
schermende naar het vrijhandelstelsel."
De werkeloosheid was ook toen een plaag
daar de boer een steeds geringer tal arbeiders
in dienst nam. En die nog werk vonden, ontvin
gen zoo'n gering loon, dat men er zich over
verbaast, hoe een arbeider met een talrijk gezin
door den tijd kwam, ons land met een bevolking
van ruim twee millioen inwoners telde meer dan
700.000 behoeftigen, die steunden op de lief
dadigheid. „Brummelkamp en Van Raalte schre
ven in 1845, dat jaarlijks 20 millioen uitgegeven
werd voor het onderhoud der armen."
Was de armoede algemeen, onder de Afge
scheidenen drukte ze het zwaarst. Niet alleen
omdat velen van hen tot de armen behoorden,
maar vooral daardoor, dat deze boven al de
genoemde lasten nog te dragen hadden, finan-
tieel verlies door de vervolgingen. „Menig huis
vader was door de hooge geldboeten totaal uit
geput en zag met zorg voor vrouw en kroost
de toekomst tegemoet. En dat te meer, toen er
in 1846 opnieuw vervolging van de gezelschap
pen der Afgescheidenen plaats vond" op vele
plaatsen.
Door de Napoleontische oorlogen was geheel
Europa verarmd, 't Verwondert ons dan ook
niet, dat men uitzag naar een ander deel der
wereld om brood te vinden. Bij duizenden ver
trokken Franschen, Duitschers en Engelschen
naar Amerika. En weldra openbaarde zich de
zucht om naar Amerika te vertrekken zich ook
in Nederland.
Ook onder de Afgescheidenen waren er velen,
die daar heen wilden, te meer, daar hier niet
alleen stoffelijke druk was, maar men ook belet
werd om naar den wensch van zijn hart God
te dienen en in christelijke scholen de kinderen
te laten onderwijzen.
Echter niet van Amerika, maar van God al
leen verwachtten ze hulp en uitkomst. Ook als
ze naar Amerika trokken begeerden ze te gaan
met God, zoodat onder hen de bede gehoord
werd „Indien Uw aangezicht niet mede gaan
zal, doe ons van hier niet optrekken" (Exod.
33:15). „Ze hebben op Hem gezien, ja Hem
als een waterstroom aangeloopen en hunne aan
gezichten zijn niet schaamrood geworden" (Ps.
34:6).
Reeds in 1838 was op aandringen van Ds.
Brummelkamp een biddag gehouden. En nu de
nood zoo hoog steeg gevoelde men, vooral in
Zeeland er sterke behoefte aan. En zoo besloot
de Provinciale Synode der Afgescheidenen een
biddag uit te schrijven, voornamelijk bedoeld in
Zeeland, maar tegelijk wilde men ook de ge
meenten in de andere Provinciën tot deelneming
uitnoodigen. Ds. van der Meulen werd daarbij
aangewezen om voor den dank-, vast- en bede
dag een opwekkend woord te schrijven.
Die opwekking verscheen met het opschrift
„Verneder u dan onder de krachtige hand Gods".
De schrijver is zich bewust, dat hij maar een
kleinen kring zal bereiken, en dat de opwekking
tot gebed niet algemeen zal zijn, hoewel het heel
ons volk wel paste om te bidden. Hij schrijft
„Het is waar, in vorige dagen was het geschik
ter een dank-, vast- en bede-dag te houden,
toen door de Hooge Regeering van ons land,
die dagen werden uitgevaardigd, terwijl er nu
zeer vele bezwaren mede in verband staan
doch daar het overvloedig bewezen is, dat de
Regeering daarin gansch achterlijk is, en meer
hulp zoekt om gered te worden of staande te
blijven in en door stoffelijke middelen, dan door
den Almachtigen Regeerder der wereld, zoo be
hoort zulks dan voor ons een drangrede te meer
om elkander tot bidden op te wekken, ook voor
de machten door God over ons gesteld."
In dat geschrift brengt hij ook de landverhui
zing ter sprake. En daaruit blijkt wel, dat hij
in 1846 nog geen voorstander daarvan was. Zijn
bezwaar was vooral, dat ze alleen om stoffelijke
nooden hun land zouden verlaten. Dat motief
lijkt hem te zwak. Hij zegt„Bidden wij, dat de
"Heere Zijne kinderen beware om het land hun
ner geboorte te verlaten en naar vreemde ge
westen heen te gaan uit wereldschgezindheid,
om ruimer bestaan te vinden, onder voorwend
sel „Wij kunnen dan met eerbaarheid door
handenarbeid, .on,s brood verdienen, en dat kun
nen wij in ons vaderland niet meer". Dat de
Heere vooral Zijne kinderen beware voor moe
deloosheid om al zulke stappen te doen, dat de
Heere Zijn opregte kinderen maar in het geloof
versterke en doe zien op de beloften Gods. Dat
70)
„Het meisje is vol onrust en kan niet slapen",
antwoordde hij, druk bezig met zich te kleeden.
Dan was hij klaar.
„Ik ga dan even, moeder."
„Als er maar niets achter zit."
„Dat geloof ik niet. En dan, ik ben in 's Hee-
ren hand."
Eenige oogenblikken later sloot hij de voor
deur en ging met Landman op stap, onmiddellijk
nader informeerend, daar hij nauwkeurig van
het geval op de hoogte wilde zijn.
Nu v/as de landbouwer uitvoeriger en deelde
het geheele verloop mede.
„Was Froukje ook niet op dreef vroeg
Bazuin.
In zijn stem maar dat merkte Landman
niet was iets, dat op vreugde geleek.
„Neen, zij was ook in de war en is direct
naar haar dienst gegaan."
„Zonder Arie
„Arie was er niet bij. Die kv/am later zien,
waar zij bleef.
„Zoo
Méér zeide Bazuin niet. Maar hij dacht er
het zijne van.
„Ik begrijp niet, wat het met mijn dochter
is", klaagde de ander. „Zij was altijd zoo vroo-
iijk. Maar nu lijkt ze wel krankzinnig. Je zult
het zelf zien en dan zul je ook begrijpen, dat
de van God met middelen gezegenden daar niet
aan overgegeven worden om in den tegenwoor-
digen nood het land te verlaten, maar God hem
een hart schenke om van nu af van hunne goe
deren den Heere te dienen, opdat zij geen oor
zaak zijn, dat de sieraden der kerk, worden
weggenomen, namelijk de armen, maar dat er
in den tegenwoordigen nood ruime inzamelingen
worden gehouden, wetende, dat wie spaarzame-
lijk zaait, ook spaarzamelijk zal maaien, en die
in zegeningen zaait, ook in zegeningen zal
maaien, maar dat het door daden mag openbaar
worden, dat wij in gemeenschap der heiligen
bidden „Geef ons heden ons dagelijksch brood".
„Mijn vader", zoo schrijft Jacob van der Meu
len, deelde dus met zijn broeders Afgescheidenen
in de hun eigenaardige gehechtheid aan dat land,
waar hun wieg eens gestaan had dat land voor
al dat in verleden tijden de wieg van Gods kerk
geweest was, doorweekt van het bloed der mar
telaren en gered en verheerlijkt door de won
deren des Allerhoogsten, als ook in gehechtheid
aan volk en vorst, die nooit veel erkenning heeft
gevonden, tenzij dat erkenning was, hun hun geld
af te persen voor de misdaad van God naar
de inspraak van hun geweten te dienen en Gods
aangezicht ernstig te zoeken voor vaderland en
vorst. Door al die vervolgingen waren zij nog
in geenen deele van beide vervreemd. Wel za
gen zij in die rampen, die Nederland troffen en
die aanleiding tot die opwekking waren, Gods
oordeelen over Nederlands zonden maar op
merkelijk is het, en ter eere der Christelijke Af
gescheidenen bezadigdheid van geest, dat zij
onder die zonden niet melden de onverdraag
zaamheid der „verdraagzamen", een verdraag
zaamheid, die volgens „de opwekking" zich bleef
openbaren na het ophouden der openbare ver
volging, met onthouden van werk en klandizie
iets, dat volgens „de Opwekking" voor velen
een strik was."
Van der Meulen zag in de landverhuizing een
verlies voor Nederland. Hij kon de hoop niet
zoo gemakkelijk opgeven, dat „die christelijke
elementen, die de Afscheiding had te voorschijn
gebracht, eenmaal nu met zooveel worsteling
vergaderd en vermeerderd, alle te zamen tot heil
van hun vaderland zouden kunnen blijven",
's Heeren gedachten waren echter anders. „De
mensch overdenkt zijnen weg, maar de Heere
bestuurt zijne gangen". Die christelijke elemen
ten moesten tot heil dienen niet maar van één
maar van twee landen.
De Opwekking werd niet alleen in Zeeland,
maar in geheel Nederland gelezen en was be
vorderlijk aan een gemeenschappelijken biddag
voor al de Afgescheidenen. Toen Ds. Brummel
kamp die Opwekking voor de gemeente bracht,
betuigde hij in alles zijn hartelijke instemming
met den inhoud er van, behalve op het eene
punt van de landverhuizing naar Amerika. En
toch, het was Ds. Brummelkamps bestemming
om tot veel zegen van dit land, in Nederland
te blijven en Van der Meulens bestemming om
nog veel voor Christus in Amerika te doen en
te lijden. F. STAAL Pz.
MINDERWAARDIGHEIDSGEVOEL.
Kinderen willen uiteraard graag meedoen,
zelfs wel vooraanstaan bij allerlei gelegenheden.
Die moeten daarom wel eens 'n beetje terug
gezet worden. Wanneer ze al te vrij worden
in de uiting van hun gedachten, worden ze al
eens bestraft, terechtgewezen. Dat durft men
tegenwoordig al weer beter dan een jaar of wat
geleden. Toen maakte men er in sommige krin
gen bijzonder veel werk van, het kind toch te
laten begaan. Waar zouden de groote menschen
het recht aan ontkenen, kinderen tegen te hou
den Hadden de kinderen niet evenveel recht,
zich uit te leven als de groote menschen Men
wordt weer wijzer en begrijpt, dat men aan de
kinderen allerminst een dienst bewijst, wanneer
men ze maar laat gaan naar de dwaasheid van
hun eigen keuze. Dezer dagen las ik zelfs, dat
men terug wil keeren tot de roede, dat het kind
zelf overtuigd is, dat die roede noodig kan zijn.
Evenwel, er zijn ook kinderen, die te ver ach
teruit gaan staan, die niet durven optreden. Die
kruipen weg in een hoekje, als er bezoek komt.
Zij zijn erg bang, dat ze het verkeerd doen,
wanneer ze ergens voor den dag moeten komen.
Ze durven niet met andere kinderen mee te spe
len, want ze kennen dat spelletje niet, ze worden
gauw uitgelachen, althans daar vreezen ze voor
en wagen zich bij vreemde menschen heelemaal
niet. Ze durven niet naar de school, want dat
zijn daar allemaal vreemde menschen en ze kun-
ik aan haar verzoek heb voldaan. Ik schaam
mij er voor, dat ik je zoo lastig val, maar voor
een kind doet een ouder al wat."
„Man, ik ben blij, dat je me bent komen ha
len. Je hebt er heel goed aan gedaan. En maak
je nu niet ongerust. Stien is niet krankzinnig."
„Zou je denken van niet vroeg de ander
gretig. „Ze doet anders raar, hoor."
„Naar wat ik gehoord heb, ga ik het wel be
grijpen", vervolgde Bazuin langzaam en ernstig
sprekend. „God heeft haar gegrepen, Landman.
Vandaar haar onrust en haar vragen om gebed.
Ik zal eens met haar praten. Misschien komen
we dan verder. Maar, wat ik je dringend ver
zoeken mag in het belang van je kind, werk
haar nu later niet tegen, want dat zou heel ver
keerd zijn", waarschuwde hij.
„Denk je, dat zij Cocksch wordt
Ondanks den ernst van het geval glimlachte
Bazuin vroolijk.
„Ik weet niet, wat Cocksch is", zeide hij. „Dat
is een naam, die jullie verzinnen, omdat de af
scheiden predikant van Ulrum nu eenmaal
De Cock heet. Maar die naam zegt heel weinig,
zegt niets. We moeten kinderen Gods zijn, Land
man. Dan is het goed. En het is best mogelijk",
vervolgde hij voorzichtig, „dat het met Stien
zoover komt. Dat is dan wel op treffende wijze."
Landman zweeg. Hij begreep de redeneering
niet. En vroeg ook niet verder.
Er was trouwens geen gelegenheid meer voor,
want zij stonden vóór de woning van den land
bouwer, waar vrouw Landman zich in de deur
opening bevond. Zoo nu en dan keek zij uit.
„Bazuin", groette zij. „Ik ben blij, dat je ge
nen het werk daar ook niet doen, meenen ze.
O, hoe stevig houden ze de hand van vader of
moeder vast, wanneer een van beiden hen naar
de school brengt.
Zoo'n kind lijdt aan wat men tegenwoordig
graag een minderwaardigheidsgevoel noemt. Het
kan maar niet gelooven, dat het ook even goed
als een ander kind mee kan doen. Ze vormen
dus een tegenstelling met de menschjes, die alles
kunnen, die nergens tegen op zien. 't Is duide
lijk, dat in het later leven zulk een houding voor
deze kinderen noodlottig kan worden. Niet te
vergeefs houdt de volkswijsheid ons voor, dat
de brutalen de halve wereld hebben. Dan komen
de verlegen menschen heelemaal niet aan de
beurt.
't Is daarom voor de ouders een vraag van
belang, hoe een kind dat gevoel kan krijgen.
Heel vaak gaat het gepaard met 'n lichamelijk
gebrekstotteren, scheel zien, kreupel loopen,
gebocheld zijn. 't Komt ook voor, dat de „ge-
teekenden" zich onderscheiden door 'n vlijm
scherpe tong, maar dikwijls schuilen ze weg,
wanneer onbarmhartige kameraden ze plagen.
Wat heeft menig roodharig kind daardoor al
een zwaar leven gehad
't Kan ook veroorzaakt worden door gemis
aan aanleg. Ze zijn minder vlug van begrip en
worden gemakkelijk door de anderen overtroefd.
Ze krijgen echt het idee, dat ze niet mee kunnen.
In een klas op school zijn er allicht een paar,
die er moeite mee hebben en als een looden last
legt het gevoel van niet te kunnen zich op de
kinderen. En dan zijn wij als ouders ook nog
wel eens zoo dwaas, dat wij niet al te gauw
willen zien, dat onze kinderen in een of ander
opzicht minder begaafd zijn dan anderen. Wat
een getob heeft dat al gegeven bij kinderen, die
moesten en zouden studeeren en die er toch niet
voldoende aanleg voor hadden. Dof en moede
loos zaten zulke kinderen bij hun boeken. Zij
konden niet meekomen, terwijl ze van anderen
wisten, dat die het spelend leerden, 't Is natuur
lijk niet zoo gemakkelijk precies te zeggen, waar
onze kinderen aanleg voor hebben, maar we
moeten ze in geen geval dringen in een richting,
die hun niet past, al zouden we dat toch zoo
graag willen. Onze ijdelheid mag aan onze kin
deren geen minderwaardigheidsgevoel bezorgen.
Zoo zal zeker in de naaste toekomst menig ouder
er van af moeten zien, dat zijn kinderen gaan
studeeren, ook al mede, omdat het geen toe
komst biedt. Die is daar alleen weggelegd voor
de hoogst begaafden. De arbeid met de handen
zal er weer meer door in eere komen.
En als onze luitjes in de put zitten Als ze
klagen Er komt van mij toch niets terecht
Wel, dan gaan we eens rustig met hen praten.
Dan zoeken we met hen de lichtpunten eens
op. Dan maken v/e hun duidelijk, dat de Heere
aan ieder een plaats en een taak geeft en dat
Hij in overeenstemming daarmee aan ieder de
noodige gaven verleent.
Ook heeft de school hier een ernstige taak.
De onderwijzer staat hier voor een zware ver
antwoordelijkheid. De begaafde kinderen wat te
leeren, is zoo'n kunst niet. Die leeren het wel,
en wanneer we daar wat al te hoog van op
geven, kunnen we hen nog gemakkelijk verwaand
maken ook. Maar de minder begaafden op de
been te houden, die het besef bij te brengen, dat
ze ook wel wat kunnen, dat de aanhouder wint,
zie, dat is moeilijker, maar toch ook weer dank
baarder werk. Zoo'n klein lampje brandende te
houden, dat anders zoo licht zou worden uitge-
bluscht, dat is een fijner werk, waarbij onze eer
niet zoo uitblinkt, maar waarbij onze voetstap
pen drukken die van den Heiland, die immers
oog had voor de kleinen en de verdrukten. Dat
is het mooie in een instituut als de school. Daar
komen de verschillende talenten aan den dag
en daar moeten ze worden gewaardeerd, ieder
naar eigen kwaliteit.
Hoe groot is hier ook de zegen, die van het
kerkelijk leven kan uitgaan. Daar ziet het kind
voor oogen, dat grooten en kleinen, voornamen
en geringen, geleerden en eenvoudigen en ge
ringen, geleerden en eenvoudigen allen worden
geacht, om bij te dragen tot de verheerlijking
van Hem, die allen schiep en een plaats en een
taak toewees.
Waar de wereld scheiding maakt, vooropstelt
en achteruitschuift, daar komen school en kerk
als de twee machten in het leven van het kind,
die het weer kunnen verlossen van alle minder
waardigheidsgevoel. O, heerlijk, in de school,
daar geniet het achterlijke kind de bijzondere
aandacht van de juffrouw, van den meester en
in de kerkdaar wordt het penningske
van de weduwe meerdere eere gegeven dan de
schatten van den rijkaard.
komen bent. Nu Stien weet, dat mijn man je
gaan halen is, roept zij aldoor, of je nog niet
komt."
„Zullen we dan direct naar boven gaan
vroeg de schoenmaker.
Aan praatjes had hij niet de minste behoefte.
Weldra vatte hij de hand van het meisje en
vroeg deelnemend „Wat is er met je, Stien
Landman en zijn vrouw stonden er bij en
vroegen zich af, hoe Bazuin het klaar zou spelen.
Beiden twijfelen er aan, of het hem gelukken
zou, Stien te kalmeeren. Als zij, de ouders er
geen kans toe zagen, zou een vreemde het dan
kunnen
„Ik ben zoo bang, Bazuin", stamelde het meisje.
„Bang Waarvoor
Het was verbazingwekkend, zoo innemend
zacht de stem van den schoenmaker klonk
„Ik ben bang. Ik heb verkeerd gedaan. O, mijn
zonden
„Bang voor de zonden, die je bedreven hebt
en eiken dag nog bedrijft Maar, kind, daar
behoef je niet bang voor te zijn, want als wij
er om vragen, oprecht vragen, worden onze
zonden ons vergeven."
„Is het heusch waar Ook mijn zonden
„Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat
Hij Zijn eeniggeboren Zoon heeft gegeven. Voor
hen, die in Hem willen gelooven, heeft Jezus
geleden en is Hij gestorven."
„Voor mij ook
„Als je in Hem gelooft, ja. Dan ook voor
jou."
„Is het nog niet te laat? 'k Heb vanavond
gevoeld, dat ik een groot zondares ben. Als ik
Onze Vorstin Hare Majesteit Koningin Wil-
helmina viert heden haar 54sten verjaardag.
De omstandigheden leiden er toe, dat ditmaal
het vreugdbetoon getemperd wordt.
Het heeft God behaagd in den loop van dit
jaar tweemaal een lid van het Koninklijk gezin
door den dood weg te nemen. Eerst is op hoogen
leeftijd H.M. de Koningin-Moeder overleden en
kort daarop moest de Koninklijke grafkelder
worden ontsloten voor Z. K. H. Prins Hendrik,
die stierf in de kracht zijner jaren.
Daardoor hangt er over dezen dag een don
kere schaduw die luidruchtige feestelijkheden
uitsluit.
Maar al is er op dezen verjaardag minder dan
anders plaats voor feestelijkheden, de vreugde
en de dankbaarheid dat onze geliefde en geëer
biedigde Vorstin weer een jaar tot hare levens
jaren zag toegedaan, zijn er niet minder om.
Integendeel. Het feit, dat de Koninklijke Fa
milie zoo zwaar werd getroffen, zal juist ver
meerderen en verinnigen de vreugde en de dank
baarheid, dat Koningin Wilhelmina gespaard
bleef voor haar kind en haar volk.
En meer en inniger nog dan anders zal het
gebed opgaan, dat het den Allerhoogste moge
behagen, H. M. de Koningin nog vele jaren te
sparen, hare ingezonken krachten te vernieuwen
en haar bij den voortduur te sterken voor hare
gewichtige en verantwoordelijke taak.
(„De Zeeuw")
TWEETAL TE
Loppersum W. J. van Enk te Vries.
G. J. Hoytema te Kooten.
BEROEPEN TE
Hoek van Holland Cand. H. de Jong,
hulppred. te Voorburg.
Dwingeloo Cand. M. Geertsema te Zuidwolde.
Dokkum J. R. Sybrandy te Zwartebroek.
AANGENOMEN NAAR
VinkeveenH. P. Rutgers, Cand. te Sneek.
Tzum Cand. Dr. J. van der Linden
te Leeuwarden.
BEDANKT VOOR
Makkum J. R. Hommes te Zuidwolde (Gr.)
Nieuwolda en Opeinde-Nyega
Cand. Dr. J. van der Linden te Leeuwarden.
Leens G. J. Hoytema te Kooten.
De bouw van de Gereformeerde Kerk te
Doorwerth (gem. Renkum) is door den Kerke-
raad der Geref. Kerk voor 15118 gegund aan
firma Woudstra en Draaisma, wien tevens de
bouw van kosterswoning is gegund (voor 2800)
Bij Koninklijk Besluit is benoemd tot rid
der in de Orde van Oranje-Nassau, Dr. H. Beets
van the Christian Reformed Church in Noord-
Amerika, te Grand Rapids, bekend door de
verzorging der geestelijke belangen van de Ge
reformeerde Nederlanders in Canada. Ook voor
de Zending heeft Dr. H. Beets groote verdien
sten.
Ds. G. J. Sybesma, tot voor kort predi
kant te Vinkeveen, die het beroep aannam van
Palembang, de jongste Geref. Kerk in Ned.-
Indië, zal 5 September a.s. van Amsterdam ver
trekken met de „Marnix van St. Aldegonde".
Waarschijnlijk doet hij dan 14 October a.s. in
trede te Palembang, op den datum dus waarop
de Afscheiding herdacht zal worden. Dit treft
wel bijzonder, daar Ds. Sybesma 2 Januari 1902
in de pastorie te Ulrum, de bakermat der Af
scheiding, geboren werd.
nu toch eens sterven moet
„Wie in den Heere Jezus gelooft, behoeft niet
bang te zijn voor den dood. Want Christus heeft
den dood overwonnen."
„Maar wat moet ik dan doen
„In Jezus gelooven. Dat is het eenige, wat je
doen moet."
„Ik zou het wel willen, maar ik kan het niet",
klaagde Stien.
„We zullen er om vragen, kind. En dan zal
de Heere ons gebed hooren. Ga dan rustig sla
pen en dan spreken wij elkaar deze week nog
wel nader."
Met stomme verbazing bespeurden vader en
moeder Landman, hoe hun dochter al rustiger
werd en hoe zij de woorden van den schoen
maker als het ware indronk.
Deze vouwde de handen en zond een gebed
tot God omhoog, zóó kinderlijk, zóó eenvoudig,
maar ook zóó roerend, dat vrouw Landman de
tranen in de oogen sprongen.
„En ga nu kalm slapen, Stien. De Heere onze
God heeft ons gebed gehoord. Als je oprecht
Hem blijft zoeken, zal Hij je in de ruimte stel
len en dan zul je het oogenblik zegenen, waarop
je onrustig geworden bent. Vertrouw op God,
op Hem alleen."
Vol sympathie drukte Bazuin het meisje de
hand en verliet het bed, gevolgd door Landman
en zijn vrouw.
„Zij is al veel rustiger", zei de landbouwer,
toen zij beneden gekomen waren.
,,'k Weet het natuurlijk niet", antwoordde
Bazuin, „maar ik geloof, dat zij nu rustig zal
blijven en in slaap vallen."