No* 35 Vrijdag 31 Augustus 1934 48e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE. A. B. W. M. KOK. F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. BEPROEFT ALLE DINGEN. Beproeft alle dingen behoudt het goede. 1 Thessal. 5 21. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 dat ,,zij dagelijks de Schriften onderzochten, of deze dingen alzoo waren". Zoo ziet dus deze vaak misbruikte Bijbelplaats eenig en alleen op dit toetsen aan het Woord van wat door de leeraars voortgebracht wordt. Eveneens ver maant de apostel Johannes in zijn eersten brief (hfdst. 4:1): „geliefden, gelooft niet een iege- lijken geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn want vele valsche profeten zijn uit gegaan in de wereld. Beproeft alle dingen. Toets aan het Woord van God en de confessie der kerk zoo alles wat zich aan u voordoet in het dagelijksch leven. Wat de critiek van dat heilig Woord niet kan verdragen is veroordeeld. Toets aan dat Woord uw innerlijk leven, uw gedachten, maar ook uw uitwendig bestaan, uw woorden en handelingen. Dat Woord ziet scherp, het openbaart vele on gerechtigheden. Maar ook zult ge dan kunnen „het goede behouden". Behoudt het goede, d.w.z. houdt vast aan wat echt is, zuiver, onvervalscht. Wacht u voor namaak. Echt is datgene wat de critiek kan doorstaan, hier dus wat in overeen stemming is met de wil Gods. Zijt er werkzaam mee. Wandelt overeenkomstig het evangelie van onzen Heere Jezus Christus. Laat door dat evan gelie u beïnvloeden. Houdt vast aan het onver- valschte Woord van God in alles wat zich op ethisch, sociaal, politiek en kerkelijk gebied aan u voordoet. Het echte is dat ik weet dat ik een zondaar ben, maar dat Christus Jezus is de Borg voor zondaren, de Middelaar tusschen God en menschen. Hij alleen is de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot den Vader, dan door Hem. Colijnsplaat. H. VEENSTRA. DE PREEK EN HET PUBLIEKE LEVEN. III. Het is hoogst interessant te lezen hoe Calvijn in zijn prediking zich met heel het publieke leven bemoeit. Wat het maatschappelijk leven aangaat spreekt hij zich zeer vrijmoedig uit over sociale misstan den wie in zaken of dienstverhoudingen den mensch niet als broeder behandelt lijkt op een os, leeuw of beer of een ander wild dier (preek over Job 31 13v.). In een preek over Deut. 23 18v. handelt hij niet alleen over het geoor loofd zijn van rente, maar hij noemt ook geval len waarbij men de behoorlijke rente van 5 niet mag vragen. En in een preek over Joh. 29:31 houdt hij een rhetorisch gesprek met rechters en stelt hun zonden in het licht o.a. dat ze hun oog sluiten voor het recht van den arme en sociaal zwakke. Wat het staatkundig leven betreft laat hij het licht van Gods Woord vallen over de meest uiteenloopende kwesties. Zoo brengt hij het vraagstuk van oorlog en vrede ter sprake en verklaart dan, dat een vorst, die zonder reden een oorlog begint een struikroover is hij spreekt zelfs van een „struikroover met eere" (homilie 29 op I Samuël). Ook geeft hij het groote be ginsel aan, dat de overheden er niet zijn voor hun eigen belang (pour leur personnes) maar dat ze aangesteld zijn om het algemeen welzijn (preek over Ef. 5: 18v.). Hij zegt zelfs en dat alles in zijn preeken dat het beter is voor een vorst zich honderd maal de keel te laten afsnijden (sic Calvijn gebruikt dit beeld blijk baar bijzonder graag, want het komt nog al eens voor in zijn preeken) dan een zwaard uit de schede te trekken voor een onrechtvaardige zaak (Deut. preek 117). Wat het kerkelijke leven betreft waarschuwt hij de gemeente er voor de predikanten toch niet tekort te laten komen (zoo in preek 70 en 84 over Deut.hij zegt zelfs dat het een list van Satan is geweest de kerk van goede leeraars te willen berooven door ze honger te laten lijden uit gebrek aan behoorlijk tractement (preek 40 over den brief aan de Galaten)! En om nog één voorbeeld aan te halen ter illustratie hoe ook de literatuur een plaats kreeg in zijn prediking toen een zekere Pantagruel een boek geschreven had, waarin hij een dwaze devotie als een nieuwe religie voordroeg, han delde hij in een preek heel uitvoerig over deze zaak en wel zoo, dat hij naam en toenaam van den schrijver duidelijkheidshalve erbij vermeldde. Die toenaam was niet bepaald vleiend: hij noemt den man een lomperd (rustre) en een duivel Ik geef deze citaten wat uitvoerig, omdat men soms zoo'n eigenaardig begrip heeft van de re formatorische prediking. Er zijn er zelfs, die mompelen op de Roomsche lijn te komen als we de dingen zoo speciaal van den kansel gaan zeggen. Men acht dat zoo de vrijheid van het christelijk geweten in het gedrang komt. Toch is de houding van Rome principieel te onder scheiden van de Calvinistisch Reformatorische, pok al is er in de praktijk van de prediking bij hen en ons wel eenige overeenkomst. Het ligt niet op mijn weg dit hier nader uit te werken belangstellenden verwijs ik voor het Roomsche standpunt naar het boek van Jansen Heeft de Kerk macht in wereldlijke zaken Nog beter en nieuw (van dit jaar) is Charles Journet Ka jurisdiction de L'Eglise sur la cité. Samenvattende kunnen wij zeggen, dat de Calvinistische Reformatie een groote, geweldige worsteling geweest is om de soevereiniteit Gods pver heel het publieke leven erkend te zien. Dat |s niet enkel de strijd van Calvijn geweest, de kerken der Reformatie zijn hem hierin gevolgd t— ook wat de prediking betreft. Ik herinner u paar aan Zondag 37 van de katechismus, over ple eedzwering. De eed is een teeken van de soevereiniteit Gods over het maatschappelijk |even (zie o.a. Colijn Saevis tranquillus in un- flis bl. 126). Dat onze vaderen bij de bediening des Woords een ganschen avond wilden wijden pan deze kwestie, bewijst wel, dat ze iets anders pnder troost en stichting verstonden dan velen n onzen tijd zoowel op als onder den kansel, a tot in hun gebeden waren ze gedachtig aan iet publieke leven. In het tweede deel van zijn )A. R. Staatkunde (bl. 287) maakt Kuyper dien aangaande deze opmerking „zelfs zou de vraag piet overtollig zijn, of het kerkelijk gebed in veel gemeenten niet sinds lang te eenzijdig gees telijk is geworden en of niet op het voorbeeld van onze Formuliergebeden, die steeds allen pood der christenheid, ook wat het burgerlijk leven betreft, Gode opdragen, meer geregeld ook in de Kerk de nood van het ordinaire, bui tenkerkelijke leven Gode ware voor te houden". En om nog een paar voorbeelden bij te brengen: Jean Taf fin, de bekende hofprediker van Prins Willem I, heeft in een stichtelijk werk (Van de boetveerdigheydt des levens, 3e boek) zeer uit voerig gehandeld over de wijze van oorlogvoe ren en het voorkomen ervan. Wat hij b.v. over laatstgenoemd onderwerp te berde brengt, zou in onzen tijd van arbitrage kunnen geschreven zijn. En Willem Teellinck een halve eeuw later beveelt in zijn verhandeling over Lev. 26:2326 (De schending van het recht des verbonds gewroken) naast geestelijke middelen ook lichamelijke middelen aan tot bestrijding van de pestziekte, die in zijn dagen woedde. Hij geeft zelfs allerlei raadgevingen, die wij nu maar liever en veiliger aan den arts overlaten. Doch in elk geval is hier nog niet dat eenzijdig han delen over geestelijke dingen waaraan de predi king van later dagen zou laboreeren, alsof de mensch alleen maar ziel is, en dat in den piëtis- tischen zin van het woord. Dit vrome individua lisme begon langzaamaan de prediking te beder ven. Het Woord Gods werd al meer een woord voor eigen ziel en zaligheid de bediening des Woords hield geen verband meer met het pu blieke leven en verliest zoo zijn invloed tot her vorming en heiliging van het leven. Het licht is verborgen onder een korenmaat. Een man als Groen van Prinsterer vindt in het begin van de vorige eeuw de belijders van den naam des Hee- ren als een ongewapend volk, dat „schier voor elke aansluiting aan een politieke partij huiverig is". Men had den vollen Christus niet gebracht in de prediking des Woords. De deformatie was gekomen. Al had men ook voor zijn prediking een woord Gods gekozen, dat duidelijk een so ciale of dergelijke kwestie aanroerde, dan wist men met vergeestelijking de bedorven smaak der gemeente wel te streelen. Zoo verminkte men tot onherkenbaar wordens toe gelijkenissen als van den barmhartigen Samaritaan en van den rijken man en den armen Lazarus. Men pleegde op allerlei wijze geweld aan het Woord Gods. Met de Reformatie van 1834 en '86 kwam daarin verandering. Eerst kreeg men oog voor het ko ningschap van Christus over zijn kerk. En van de kerk ging de blik over heel de wereld met erkenning van Christus' koningschap over elk terrein der wereld. De kerk kwam weer in be weging en in aanvalsstelling men kreeg opnieuw het sterkend besef, dat de vernieuwing van de wereld van de kerk uitgaat door de bediening des Woords. Gods soevereiniteit werd gepre dikt over alle levensordening en levensverhou ding. Men bleef met zijn gedachten niet einde loos cirkelen in den kring van de geestelijke be vinding en zieleschouwing. Men zag het gevaar van deformatie. Niemand heeft dat zoo sterk gesignaleerd als Fabius in zijn „Voortvaren". Hij schreef daar (bl. 15): Het is een aangrijpen de gedachte, dat een leeraar (en hij bedoelt dan een dienaar des Woords, die den Christus der Schriften belijdtveertig jaren en langer de waarheid kan hebben gepredikt en nochtans in de richting van den afval gewerkt, wijl hij week aan week opnieuw de eerste beginselen heeft verkondigd". En hij heeft daarbij de Schrift ge heel op zijn hand. Zelf zegt hij op bl. 13 van datzelfde werk„Wij Calvinisten blijven niet staan bij Calvijn en zijn medestanders". En hij voegt eraan toe „Doch evenmin zetten wij hen terzijde om voorts op eigene hand, zonder de leiding, die in dit historisch werk des Geestes ligt, als ware nog nooit over de Schrift gedacht en in haar gearbeid, inzichten uit den Bijbel bijeen te garen". Dit geldt ook ten opzichte van het onderwerp, dat ons bezig houdt. Wat Calvijn en de Calvi nistische Reformatie ons leert, kan ons geen richtlijn geven, als het ook niet geheel naar het Woord Gods is. Daarom kunnen we niet vol staan met citaten van Calvijn en zijn geestver wanten. Wij hebben hier te vragen naar wat de Schrift zelf ons leert. Wel kan een orientee- ren in de geschriften van Calvijn geen kwaad, vooral nu in deze dagen „terug naar Calvijn" nog maar al te veel een leuze is zonder meer en zelfs apert misbruik gemaakt wordt van zijn naam. En voorts ik geloof niet, dat er velen uit de kerkgeschiedenis te noemen zijn, die met zooveel illuminatie des H. Geestes de Schrift hebben kunnen lezen. Wie dat erkent is het een eer Calvinist te heeten. Maar dat sluit dan ook in bij alles te vragen naar wat het Woord des Heeren tot ons spreekt. Daarom willen we nu voor ons onderwerp onderzoeken wat de Schrift ons zegt. Goes. W. H. VAN DER VEGT. P.S. Bij het vorig stuk, dat over ons onder werp geplaatst werd, kwamen enkele drukfouten voor. Ook werden een paar haakjes onnoodig gezet. Ik wil nog even den titel afschrijven van het boek, dat aan den voet van de bladzij werd aangegevenJezus Christus en het menschen- leven. UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING. 12. Een klein geschrift. In geschrift is er van Ds. van der Meulen niet veel verschenen. Wel zijn enkele brieven van hem bewaard gebleven, waarvan we een twee tal hebben opgenomen, maar overigens heeft zijn pen niet veel voor het nageslacht vastgelegd. Dat kan ons niet zoo verwonderen. Het breede terrein, dat hij te bearbeiden had, gaf hem altijd handen vol werk, zoodat er voor bijzondere studie geen tijd overbleef, zoomin als voor schrij ven. Daarbij was Ds. van der Meulen niet een man van wetenschappelijke vorming. Zijn studie tijd, mag nauwlijks studietijd heeten. Het was meer een jaar van practische toebereiding dat hij had bij Ds. Scholte. Maar hij was een man met „singuliere gaven". Hij ontving een helder inzicht in de Schriften, was begaafd met een helder oordeel en goed verstand had een bij zondere gevatheid en wist in allerlei omstandig heden „een woord op zijn tijd" te spreken. Dat is ook wel de reden, dat de Provinciale Synode van Zeeland hem opdracht gaf om een „opwek king" in het licht te geven „tot het houden van een algemeenen dank-, vast- en bede-dag op den 25sten Februari 1846". En dat kleine geschrift is het eenige geweest, dat van zijne hand, terwijl hij in Nederland was, verschenen is. Er is een exemplaar van dit geschrift te vinden in de Bi bliotheek der Theol. School te Kampen. De aanleiding tot die opdracht was de nood dier tijden, die zeer groot was en drukkend. Ons volk was nog niet opgerezen uit de ellende en verarming van den Napoleontischen tijd, toen de oorlog met België de lasten weer kwam ver zwaren. „Er vertoonde zich een geweldige in zinking, zoowel op stoffelijk als op geestelijk ge bied." In eiken stand werd de druk der tijden gevoeld, maar toch wel het meest onder de ar men en in den kring van den kleinen burger stand. Er werd in den letterlijken zin honger geleden. En nog werd die ellende verzwaard door de vreeselijke aardappelziekte in het jaar 1845. De aardappel was het voornaamste volksvoedsel geworden, daar het koren veel te duur was. En door die aardappelziekte viel het voedsel voor de armen weg. Gevolg was een enorme stijging der prijzen van de andere levensmiddelen, zoo dat de zuchtingen steeds hooger rezen. De boerenstand werd daarbij ook nog getrof fen door allerlei ziekten onder het vee. En nog voegden zich daar bij geweldige stormen, in sommige streken van ons land, waardoor alles op het veld verwoest werd. Zoo werd de be volking, van het eens zoo rijke Nederland, arm. „Daarenboven waren er groote verstoringen in de arbeiderswereld, door den invoer van al lerlei machines, waardoor vele handwerkslieden broodeloos werden, en een ondragelijke concur rentie werd gevonden als gedeeltelijk gevolg van 't bovengenoemde. Daarbij kwam eindelijk een onrechtmatig belastingstelsel „dat de kleine lui den het zwaarst drukte". Deze veelal misbruikte Schriftuurplaats wordt dikwijls onjuist geciteerd, en welonderzoekt alle dingen. Maar wat erger is, ze wordt ook vaak op een verkeerde en zondige wijze toege past. Men grijpt deze woorden dan zoo maar uit het verband waarin ze voorkomen een ge liefkoosde bezigheid van hen die het met den Bijbel als Gods Woord niet zoo nauw nemen. En zoo zag en ziet men hier een vrijbrief om kennis te maken met alles, wat zich maar aan onze oogen vertoont, rijp en groen. Zoo zijn er al velen met deze spreuk op de lippen het pad der zonde opgegaan heeft men kermisvieren en bioscoop- of dancingbezoek verdedigd. Het staat immers nog wel in den Bijbelonderzoekt alle dingen Op wat er evenwel achter of vóór staat let men niet. Heeft zoo echter ook de duivel niet gedaan toen hij Jezus wilde verleiden om van de tinne des tempels Zichzelven nederwaarts te werpen. Hij misbruikte toen dat schoone psalm woord „Hij zal Zijn engelen van u bevelen dat zij u bewaren in al uwe wegen. Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uwen voet aan geen steen stoot (Ps. 91 11 en 12). Schriftverdraaien is dus werk des duivels, waartoe hij al menigeen verleid heeft. Het is God verzoeken. Wat is nu de klaarblijkelijke zin van dit Schriftwoord In het vorige vers 20 zegt de apostel Paulus„Veracht de profetieën niet". De „profetie" was één van de charisma's of „geestelijke gaven", die het deel waren van som migen in de eerste Christelijke Kerk. Deze „pro fetie" was niet alleen een voorspelling van de toekomst, maar bestond in een „vertolken van den wil Gods". Ze sloot zich dus aan bij de reeds geschonken openbaring, het Oude Testa ment en de prediking van Jezus en de apostelen. „Naarmate in den loop der tijden de Kerk des Heeren ook het Nieuwe Testament ontving, werd „de profetie" allengs de gave om het Woord Gods te verstaan en te verklaren. Deze gave mocht men niet verachten. Ook niet, al werd als wil Gods verkondigd wat niet was naar het hart der hoorders. Wat dan Moet men maar voetstoots aannemen, wat door iemand, die meent profeet te zijn, gezegd wordt Neen, ook dat niet, zegt de apostel. Maar beproeft alle dingen. Beproeft de woorden, die hij spreekt, d.w.z. onderwerpt ze aan een onderzoek, gaat ze keuren, opdat de waarheid in het licht ge steld, en het onware weggeworpen worde. Toetst alles. Iets verachten wil zeggen zon der critiek verwerpen. Maar toetsen beteekent iets van alle zijden beschouwen en zien of het overeenkomt met de toetssteen. Er wordt veel als waarheid verkondigd tegen woordig. Niet alleen prijst men in de handels wereld zijn artikelen aan als „de beste", maar dit is ook het geval op de markt des levens wat betreft de hooge ideëele goederen. Om strijd wil de een aan den ander zijn meening opdrin gen. En als ge niet onverschillig zijt, hebt ge het niet gemakkelijk om te beoordeelen wie nu waarheid spreekt en wie niet. Gij moogt er u ook niet afmaken als Pilatus die zeide „wat is waarheid" maar verder geen moeite deed ze te vinden. Beproeft, toetst alles. Dat is de roeping van een ieder, aan wien de een of andere leering verkondigd wordt. Ge hebt een toetssteen, waar naar ge bepalen kunt of iets echt of onecht is. Die toetssteen is het Woord van God, de Bijbel. Het is ook de belijdenisgeschriften der kerk, die gegrond zijn op dat Woord. Dien toetssteen hebben we dus te kennen. We vinden hiervan een schoon voorbeeld in het verhaal van Paulus' tweede zendingsreis. Als in Handel. 17 gezegd wordt dat hij in Berea gekomen, het evangelie bracht in de synagoge •der Joden, wordt van die mannen verder gemeld

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 1