FEUILLETON KENTERING. Wie dien honger wil helpen stillen, zende maar een gift aan Prof. Dr. Schilder. Met deze enkele opmerkingen kan volstaan. Zij de Heere verder der Theologische School in gunste gedachtig. A. SCHEELE. Kapelle-Biezelinge, 15-8-1934. UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING. 10. Man des vredes. Vóór we Ds. van der Meulen verder volgen op zijn levensgang, willen we trachten hem eens nader te leeren kennen, door op zijn karakter en wijze van werken te letten. Het geheim zijner kracht lag niet meer in zijn natuurlijke geaard heid, maar in zijn geloof. Als man des geloofs heeft hij zich doen kennen. En door het geloof heeft hij in de eerste jaren aan den opbouw van de kerken der Afscheiding mogen arbeiden en straks aan de planting dier kerken in het verre Westen. Maar mannen des geloofs kunnen door hun onstuimig karakter den goeden voortgang van 's Heeren zaak wel eens verstoren of be lemmeren, terwijl een zachtmoedige geest in zachtmoedige wijsheid ze bevordert, en veel kwaad tegenhoudt. Zulk een zachtmoedige geest was Ds. van der Meulen. Bij de beslistheid van handelen was hij er toch steeds op bedacht twist en tweedracht te voorkomen. Ofschoon leider, gedurig geroepen als boven het volk staande de richting aan te wijzen en voor te gaan, deed hij dit niet als heerschappij voerende, maar in zacht moedigheid, als een voorbeeld der kudde. En daar was een rijke zegen in verborgen. Ds. van der Meulen leefde en arbeidde in een tijd van veel woeling en strijd, verwarring en tweedracht. Zoowel binnen als buiten den kring van de kerken der Afscheiding was er onrust en twist. Dat maakte hem het leven moeilijk, want hij was een man des vredes. Steeds was hij er op uit, als het vuur van den twist oplaaide te trachten het te dooven door zachtmoedigheid, gedachtig aan het woord der Schrift: (Spr. 15:1) ,,Een zacht antwoord keert de grimmig heid af". Zoo is er in die rumoerige tijden veel kwaad van scheuring voorkomen. Reeds in den eersten tijd zijner ambtelijke be diening toen hij nog te Middelharnis was, werd dit openbaar. Hij zocht niet alleen den vrede in eigen omgeving, maar voor al de kerken. Meer dan hij zeggen kon smartte het hem, dat er in den kring der Afgescheidenen zooveel twist en tweedracht was. Hij zag ook wel, dat een op bruisend karakter als van zijn leermeester Scholte en een stijfhoodigheid als Van Velzen kenmerk te, dat twistvuur zoo licht deed ontbranden. Begeerig was hij om iets te kunnen doen dat tot bevordering van den vrede was. Maar wat kon hij doen Daar hoorde hij in Dec. 1840, dat de kerken in Synode vergaderd waren te Amsterdam. Hij trok, na overleg met de kerken van Middelharnis en Rotterdam er heen. Niet om als toehoorder die vergadering bij te wonen, maar om er deel aan te nemen, want door het vuur van den twist scheen het erfdeel des Heeren te worden ver teerd. Een vreemde gang ter Synode. Voor ons, die geordend kerkelijk leven kennen, haast ondenk baar, maar in die verwarde tijden scheen alles mogelijk. Wie wilde kon aan deze vergadering deelnemen. Ook Ds. L. G. C. Ledeboer ver scheen er toen nog Hervormd predikant, sedert vier dagen wel geschorst, echter niet Afgeschei den. Zonder lastbrief kreeg hij zitting en stem. Ook Ds. van der Meulen werd wel toegelaten, hoewel de wettigheid van zijn ambt werd be twist, omdat hij door Ds. Scholte was geëxami neerd en toegelaten en bevestigd, zonder de kerkelijke vergaderingen daarin te erkennen. Hij kon zitting krijgen, zonder dat daarmee de wet tigheid van zijn ambt erkend werd. Toen Ds. van der Meulen ter vergadering verscheen hadden ze reeds enkele dagen verga derd. Kalm hoorde hij de uitspraak der vergade ring aan en het verbitterde hem niet. Maar wel begeerde hij de erkenning van wettig Dienaar des Woords te verkrijgen. Op wettige wijze wilde hij deelnemen aan deze Synode, vooral omdat ook de twistzaak tusschen Scholte en Van Velzen zou worden behandeld. Vrede be geerde hij, vrede Hij begon met de verklaring, dat hij met goed vinden van de kerken van Middelharnis en Rot terdam ter vergadering was gekomen en deed een verhaal 'van de wijze waarop hij tot het ambt was toegelaten, er bij voegende, dat hij 68) Froukje Bazuin gaf er zich verder geen reken schap van, of er werkelijk een stem sprak of dat er binnen in haar dergelijke gedachten wer den opgewekt zij luisterde. En zij stond op; knielde neer. En bad... Zij kon zich later niet meer herinneren, welke woorden zij gebruikt had. Ongeveer een half uur nadat Froukje de wo ning van Landman had verlaten, klopte Arie er aan. De landbouwer en zijn vrouw hadden hun voornemen, om naar bed te gaan, opgegeven. Zij delibereerden samen over het geval met Stientje, die nu in bed lag, maar bleef roepen en klagen en steunen. Zachte, sussende woorden van moeder baatten al evenmin, als strenge uit vallen van vader. De ouders waren radeloos over het geval en vroegen zich af, wat zij toch doen moesten. Landman ging naar de deur, toen de klink werd opgelicht. „Landman." „Ben jij dat, Arie „Ja, baas. Is Froukje hier nog „Neen, Froukje is al lang naar huis." „Naar huis Naar de schoenmakerij was de verbaasde vraag. „Neen, naar den dokter." die toelating tot heden als wettig had beschouwd. Evenwel was hij bereid alle mogelijke inlichtin gen te geven, wanneer er bezwaar mocht zijn in eenig stuk van leer, tucht, of dienst. Ook was hij bereid zich te laten examineeren. „Nadat alle leden in de gelegenheid waren gesteld den genoemden Broeder te onderzoeken, en deze ook verklaard had van harte in oprecht heid voor zijn persoon, de kerkeordening van Dordrecht, overeenkomstig de voorgestelde wijze aan te nemen, beloovende tevens de vereischte attestatiën en verklaring der Gemeente over te zenden, is Z. E. W. door alle leden als Herder en Leeraar erkend." Van der Meulen heeft zelf over zijn deelnemen aan deze vergadering geschreven, op een wijze, die duidelijk doet zien hoe hij den vrede der broederen begeerde. Hij was een man, die het hart op Jeruzalem zette en in wiens binnenste het gedurig klonk„Bidt om den vrede van Jeruzalem wel moeten ze varen, die U bemin nen". Aan wie hij dit schrijven gericht heeft is niet duidelijk. Vermoedelijk aan kerkeraadsleden van Utrecht. Hoe deze brief later in Zeeland is ge komen is evenmin duidelijk maar dit is zeker, dat de brief later in bezit was van Jan de Pree van Axel, door wiens bemiddeling hij in druk verscheen. Zoo kunnen ook wij nog iets van de vredelievendheid van Ds. van der Meulen daar uit lezen. De brief is van den volgenden inhoud Middelharnis, 11 Dec. 1840. Eerw. en Hartelijk Geliefde Broeders in Christus! Hiernevens ingesloten ontvangen UE. een brief van de Synode, gehouden te Amsterdam, daar ik de laatste dagen lid van ben geweest. Het was mij tot droefheid, dat ik het niet ge weten heb, dat zij vergaderd waren, doch toen ik zulks vernam, heb ik mij dadelijk derwaarts begeven. Ik gevoelde mijne verplichting om tot welzijn van Gods Kerk mede te werken tot rust en vrede, want wie, die Zion bemint, zal niet treurig en bedroefd zijn als hij ziet, dat twist en haat in onze dagen hand over hand toenemen? Wat kan hier anders het gevolg van zijn, dan dat de Heere zich verbergt om rechtvaardige redenen en de gemeente verwoest en verstrooit? Ik hoop, dat de Heere door dezen weg mag opstaan om ons in den regten weg te leiden, en niet verder te gaan dan de Heere opent, opdat wij meer en meer onze eigene sterkten mogen verliezen en eigen zin en wil door al machtige genade ten onder gebracht worde. Om de rust der kerk en omdat mijn eenige begeerte is, dat de Heere mij als den minste en onwaar digste mogt gebruiken in Zijne gemeente en om aan Zijne schapen, die nog in de wereld leven, als een middel de roepende stem van bekeering te brengen om de treurige Zions kinderen te vertroosten, en de meer bevestigde zoowel de breuken te ontdekken als de vertroostingen van den onveranderlijken Verbondsgod voor te hou den om die reden, zeg ik ben ik naar Amsterdam gegaan. Zwaar was mij de strijd en aanvechting, zoo als gij denken kunt, doch het werd mij gegeven des Heeren aangezicht te zoeken, en mij voor Hem neder te leggen, dat ik liever alles wilde verlaten, liever te schande worden, dan iets te doen, dat tegen den Heere aanliep. Ik ben even wel niet beschaamd, den Heere zij eer en lof. Ik ben minzaam ontvangen. Ik heb mijne zaken oprecht en blank blootgelegd, mij overgegeven tot geruststelling der kerk, om in alles onder zocht te worden of ik dwaling koesterde en ik mij aan de kerk en hare ordening onderwierp. Ik heb mij overgegeven aan alle leeraars en ouderlingen, en nadat zij van alles voldoening hadden ontvangen, ben ik van allen broederlijk en hartelijk erkend. Daarop werd ik verzocht te sluiten wij zon gen Ps. 119:14, daarna mocht ik den Heere aanloopen en na het gebed verzocht Ds. de Cock nog te zingen Ps. 133 2. Ik was ootmoedig verblijd in den Heere, die mij onder alle strijd en moeite in- en uitwendig niet gescheurd had van zijn volk. Ook, dat de Heere ze allen mogt brengen om niet tegen el kander over te gaan staan in den strijd, want daar kan de Heere niet wonen. Wij hebben de Dordtsche kerkorde aangenomen als een alge- meenen band. Mocht dit nu ook eens een weg zijn voor uw geliefden leeraar. Och, doe uw best maar. Maar wat zeg ik Mogt gij tot den Heere vlugten, dat gij eens broederlijk en harte lijk mogt vereenigen, dat we eens mogten zingen Ps. 122. Nu, broeders, ik hoop, dat gij veel den Heere moogt ontmoeten en dat in een arm uit- „Wat mankeert zij nu? Dan kan ze mij dat toch wel even zeggen Het was duidelijk merkbaar, dat Arie Vreede geducht verstoord was. „Kom even binnen, Arie", noodde Landman. ,,'k Moet je wat vragen. Wat is er toch „Moeder Van boven klonk een door merg en been dringende gil. „Ja, ik kom", riep vrouw Landman, zich spoe dend naar den zolder, waar jongere broertjes en zusjes mopperden, dat zij niet slapen konden van het lawaai of angstig zich en elkaar afvroe gen, wat Stien nu toch eigenlijk mankeerde. „Zoo gaat het nu doorloopend met Stien", verklaarde Landman aan Arie. „Het kind is heelemaal van streek. Zij roept aldoor, dat zij verloren is. Soms zou je denken, dat ze gek geworden is. Zóó kwam ze met Froukje thuis. Wat is er toch gebeurd in jullie gezelschap." „Niets. We zaten gezellig bij elkaar en had den veel pret. Toen zei Stien, dat zij zich ziek gevoelde en heeft Froukje haar thuis gebracht. Ik dacht natuurlijk, dat zij terug zou komen, maar nu hoor ik, dat zij naar huis is gegaan. Een mooie manier van doen Jannetje Agema is woedend, dat die wichters zoo den boel be derven. Maar ja, met Stien in het niet in orde. Dat verneem ik nu wel. Doch wat haalt Froukje in haar hoofd „Die is ook al in de war. Misschien niet zoo erg. Ik zeg nog tegen haar moet Arie dan niet weten, waar je bent Maar dat kon niet schelen, zeide zij." Landman zag, hoe de aderen op het voorhoofd geledigd zondaars bestaan. Vreest voor slaaf- sche en wettische dienstbaarheid, voor werk heilige gronden maar aan de andere zijde wacht voor een opgedrongen geloof, dat niet door den Heiligen Geest is gewerkt laat uw geloof geen Christus worden. Staat veel naar ontblootende genade, naar de rechte kennis van de twee ver bonden in Adam en Christus, opdat Hij tot alles in allen mag worden en dat niet alleen in den aanvang, maar ook in den voortgang vooral. Wij mogen bij ons nog al bewaard blijven voor verdeeldheden. Ook mogen wij nog zien, nadat de Heere zijn stem uitwendig laat hooren, dat Hij ook inwendig roept en er nog zondaars in Zion geboren worden. Onze Koning is ook tegen de vervolging. De Commissie uit onze vergadering heeft Z. M. trouw en ernstig behandeld. Hij had een hoorend oor. Over het algemeen is er nog veel voor hein te bidden onder Gods kinderen. Hoe of het met Ds. Scholte is, weet ik niet op dit oogenblik ik vrees, dat hij niet zal toe stemmen, het zijn twee strijdende karakters tegen elkander. Ik hoop de Heere zal hem veranderen; en laten wij voorzichtig handelen, want wij zijn maar al te dikwijls blind in de handelingen van den Heere. Wat hebben wij toch noodig: „Heere ontdek mijne oogen Nu, broeders, de Heere zij met u. Hij zij uw voor- en achtertocht, uw wolk- en vuurkolom. Groet al de broeders van mij, vergeet ook uwen leeraar niet, groet hem ook van mijn vrouw en van mij. En na mij en Gods kerk aan Uwe ge beden te hebben aanbevolen, ben ik UEw. in Christus verbonden Broeder, C. VAN DER MEULEN, Herder en Leeraar. F. STAAL Pz. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 34. Een zegen voor uw huis. Een wonderlijk organisme is het gezin. Door het wijs bestel onzes Gods. Als één lid lijdt, lijden alle leden als één lid verblijd is, zijn alle leden verheugd. Zóó heeft de Schepper het ge wild zóó mag het nog zijn in duizenden gezin nen, dank zij des Heeren gunst. In de Christelijke kerk mogen de leden elkan der broeders en zusters noemen. Naar het woord van den Heiland zelf. Maar geeft die benaming dan ook niet aan een teedere band der saam- hoorigheid en der liefde Van het gezin over gebracht op de gemeente des Heeren. Wat een onwaardeerbare zegen ligt er in die onderlinge liefde. De schrijver van de Hebreën had er ook oog en hart voor, toen hij als zijn hartewensch voor de verstrooide Christenen in Hebr. 13:1 uitsprak „Dat de broederlijke liefde blijve Ja, dat hadden de verstrooiden zeker dubbel noodig. Ze moesten toch al zoo veel missen. En allerlei moeilijkheden brachten even zoo vele gevaren mee, dat die broederlijke liefde niet goed meer functioneerde, en in het gedrang zou ko men. En dan zou het leven niet alleen nog moei lijker worden, maar dan zou ook de zegenrijke invloed der Christenen op de wereld een knak krijgen. Want die wereld moet als schoon voor beeld kunnen zien het Christelijk leven in liefde, door hooge, geestelijke drang. Maar wat moet dan ook het Christelijk gezin, als de cel voor het huis der Christelijke gemeen te, wel een schoon voorbeeld zijn van „in liefde bloeiende" En dat kan, door Gods goedheid Het wordt ook gezien, menigmaal Toch Hoe komt het, dat ook zoo vaak niet wordt gezien de zegen van het blijven in de broederlijke liefde Ik bedoel nu in het gezin, in de enge kring van ons huis. Dan sluipen er zonden in. En de zonde ver deelt, brengt ongenoegen, ontevredenheid, boos heid, haat „Dat de broederlijke liefde blijve zoo houdt ook vandaag nog het Woord uws Gods u voor. Voor u en voor uw gezin voor ouders en kin deren. En ja, dat willen we allen wel. Niemand is er op gesteld, in onmin en in onvrede te leven. De bittere onaangenaamheid te moeten dragen van een leven zonder liefdebetoon. Vooral niet in het gezin, waar dat dubbel pijnlijk schrijnt. Maar hoe komt het dan toch, dat desondanks de voorbeelden niet zeldzaam zijn, dat de broe derlijke liefde weg is Door de zonde van eigen wil en eigen zin door de zonde van egoïsme, van Arie zwollen van toorn. „Nu moet je dat niet zoo erg opvatten", suste de ander. „Want zij was bepaald in de war. Wat is er toch bij jullie gebeurd „Niets, man", herhaalde Arie. „Zooals ik zeg, we zaten vroolijk bij elkaar „Froukje zei, dat er uit een boek was voor gelezen „O, dat deed die femelaar Stuivinga. Die ver dween even en kwam terug met een boek van de Cocksen. En daar ging die gek uit voorlezen. We hebben er maar wat om gelachen." Tóch sprak Arie niet meer zoo zeker, als in het begin. Hij ging begrijpen, dat de toestand der meisjes verband hield met dat voorlezen. Landman tenslotte hielp hem geheel uit den droom. „Nu, de wichters zijn er danig van overstuur. Met Stien is het al heel erg. Dat komt alleen van dat voorlezen." „Wat een gekheid", vond Arie. „Ja, dat vind ik ook. Maar wij zitten er mee. Moet je weer eens hooren, hoe zij daar boven te keer gaat. 'k Wou, dat die Berend Stuivinga wijzer was geweest. Hadden jullie dat niet kun nen verhinderen Arie haalde de schouders op. „Wie denkt daaraan vroeg hij. „Berend zei wat te zullen voordragen, maar het was ernstig. En toen bleek het uit een boek van de Cocksen te zijn. Wie had dat nu kunnen denken Nu, we hebben er wat om gelachen." „Maar Stien en Froukje lachen er niet om. 'k Had gedacht, dat zij wel gauw zou gaan sla pen en dat het dan morgenochtend wel voorbij dat is het allereerst en allermeest denken aan zich zelf. Met een veronachtzamen van den an der. Dan is er een tekort aan zelfverloochening. Dan is het oog gesloten voor de eisch des Hee ren, God lief te hebben boven alles en de naaste als zich zelf. Dat de broederlijke liefde blijve Want er is toch zulk een rijke zegen. „Ja, maar daar is zoo veel, dat die liefde wel noodzakelijk moet doen verkoelenAls je let op dien jongen, op dien moeilijken vader, op die nukken van sommige gezinsleden, op zoo vele teleurstellingen en tegenvallers, dan moet je wel kriebelig en kregel en kil worden Maar waarom let ge dan niet meer op uzel- ven Is bij u alles zoo teeder en goed en bemin nenswaardig Hoe brengt gij zelf het er af te genover uw God Als de Heere nu Zijn liefde eens inhield en eerst eens ging wachten, tot gij meer beminnenswaardig voor Hem waart Als God u eens niet telkens en telkens weer opzocht? Dat dan de broederlijke liefde blijve, vooral in uw gezin. Daartoe moeten we als ouders en ouderen het voorbeeld geven. Doen we dat Altijd Omdat God dat eischt en het is tot Zijn eere Dan is het ook ons tot zegen Van W. te W. U WACHT IK OOK. Nog niet zoo heel lang geleden ging ik elders een wandeling maken en kwam uit in een laan. In die laan was een groot zwart hek waarop met gouden letters van boven was ingewerkt U wacht ik ook. Alles was zoo dik begroeid dat ik in 't geheel niet kon uitmaken wat er achter dat hek ver scholen lag. Alleen zag ik enkele meters van het hek een kap van een vrij groot gebouw. Wat kan dit zijn? Een ziekenhuis Neen Een gesticht Neen Een stil begroeide villa Neen Dat alles hield geen verband met het opschrift. Ik was daar echter op dat moment niet alleen en trad wat nader toe en vroeg Wat ligt hier achter verscholen Het antwoord luidde Dat is hier het „kerk hof". Och, jaDat beantwoordt geheel aan het opschrift. Het groote dak ziende heeft mij mis leid waardoor ik aan geen „kerkhof" dacht. Ik bleef daar nog enkele oogenblikken staan en dacht mij in dat ook daar eenmaal mijn plaats zal zijn. Het kille graf waar alles zwijgt en waar nie mand aan ontkomt. Dat is het eindstation van ons aller leven. Toen ik verder ging wandelen gingen mijn gedachten ook verder. Dat gitzwarte hek een symbool van den zwar ten dood. De donkerste kleur van alle kleuren die het leven bieden. De gouden letters een symbool naar het volk van God van het gouden Jeruzalem. Door de donkere doodsvallei tot het Licht des Konings Paleis. Dan is het Komt gij gezegenden mijns Va ders, beërft het Koninkrijk hetwelk voor u be reid is van voor de grondlegging der wereld. Dan zal men ingaan in het huis des Vaders met Zijn vele woningen. Wij leven in een tijd dat de menschen veel willen zien. Menschen die nu letterlijk overal bij moeten zijn en bij elke aangeboden gelegen heid te vinden zijn. Maar het „kerkhof" dat is voor velen in één woord een afschuw. Daar rilt men van. De dood daar wil men niet aan denken. Wie denkt graag aan den dood? Zeer zeker haken wij altijd meer naar het le ven tenzij wij een hemel verlangen deelachtig mogen zijn. Wat wordt er ook niet gedaan om een kost baar leven te redden. Maar de dood gaat door en het „kerkhof" zegtU wacht ik ook. Wij doen echter goed om onze schreden daar ook eens heen te richten. Laten wij daar ook eens gaan zien en te vinden zijn. Dan worden wij er weer eens bij bepaald dat wij ook daar eenmaal zullen komen. Het leidt ons tot de eeuwige dingen. Als wij door onze aanwezigheid de laatste zou zijn. Maar 't wordt veel erger." „Wat deed Froukje „Och, ze zei niet veel. Maar zij was ook van streek, dat bemerkte ik wel. Zou je niet eens even bij den dokter gaan informeeren „Dank je wel", zei Arie op harden toon. „Is dat een manier van doen Zij had mij toch zeker behoorlijk kunnen waarschuwen. Ik ga het nu even bij Agema zeggen en dan ga ik ook maar weg. De pret is er nu toch af. Froukje spreek ik wel nader." Hij wilde vertrekken, maar keerde zich plot seling om en vroeg „Heb je wel eens meer wat gemerkt bij Stien, Landman?" „Weineen. We snappen er niets van. Ze was altijd even vroolijk en had veel zin naar Jannetje Agema te gaan." „Ja, zij was in het begin ook zoo vroolijk als wat. We hadden schik in haar. En toen ineens ging het mis. Ja", herinnerde hij zich dan, „dat was onder het lezen van het vrome gekwezel van Berend. Dus je hebt nooit iets aan Stien gemerkt „Weineen, jongen. Waarom vraag je dat toch „Och, zoo maar. Froukje heeft al lang een tik van den mallemolen beet. 'k Heb het wel ge merkt. Dat komt natuurlijk van thuis. Je pro beert het dan uit haar hoofd te praten, maar dat is niet zoo eenvoudig. Zij moet me geen kuren gaan uithalen. Dat kan me mijn baantje kosten. De boer wil niet, dat zijn arbeider met een Cock- sche trouwt." Deze mededeeling was nieuw voor Landman. Hij was het er niet mede eens.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 2