No* 33 Vrijdag 17 Augustus 1934 48e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD, REDACTIE: Ds* A, C* HEI] TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A, B, W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A, SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 BLIJDSCHAP, DIE BLIJFT. Want hij reisde zijn weg met blijdschap. Handel. 8:39 (slot). Blijdschap kan armer worden of rijker. Het kan zijn een genieten van het oogenblik, dat straks noodzakelijk verdrongen wordt in de alledaagsche bestaansstrijd. Als de blijdschap daarin vereenzaamt en niet onderhouden wordt, dan verarmt ze en sterft, hoe rijk en opgewekt ze eens ook was. Ook de blijdschap, die er in 't geloof is, kan niet leven, zonder dat ze onderhouden wordt. Als de blijdschap leeft en gevoed wordt, kan ze ook rijker worden. Daar is gemeenschap voor noodig. Vreugd moet gedeeld worden, om te verdubbelen Blijd schap over het heil in Christus, is er alleen in gemeenschap met Hem. En waar die gemeen schap onderhouden wordt, dat is, waar bij zijn Woord geleefd wordt, daar wordt de blijdschap rijker. Blijvende blijdschap genoot ook de kamerling op zijn thuisreis na de ontmoeting met Filippus. „Verstaat gij ook hetgeen gij leest ,,Hoe zou ik toch kunnen, zoo mij niet iemand onderricht?" Dat was de eerste aanraking ge weest met de kerk van Christus. Toen heeft Filippus gepreekt. Het Woord bediend en ont sloten. Den Christus der Schriften getoond, van wien de profeet Jesaja sprak. Waar die twee tezamen waren, daar was Christus in het midden. Hij zelf legde die band der gemeenschap en opende het hart van den kamerling voor Zijn Woord, zoodat hij het ge loofde. En die gemeenschap met Christus en Zijn kerk werd door den doop voor den kamerling betee- kend en verzegeld. Maar dan schijnt 't wel, of al dat schoons ineen zal vallen. De Geest des Heeren neemt Philippus weg en de kamerling zag hem niet meer. Geweldadig scheurt de Geest des Heeren uiteen, wat Hijzelf had samenge voegd. Een verbreken der gemeenschap door uitbanning der gemeente had niet radicaler kun nen zijn, dan deze scheiding zonder afscheid, die den kamerling eenzaam bij het doopwater ach terlaat. Daarom treft het temeer, dat er nu eerst van blijdschap gesproken wordt. Dat er blijd schap was tijdens de „bediening van Woord en Sacrament" wordt niet uitdrukkelijk gezegd. Het komt eerst naar voren, nu dat alles voorbij is. En dan niet maar als een blijdschap van een enkel uur, die als een kaars uitbrandt, maar een, die hem bijblijft gedurende heel zijn reis, die stellig nog dagen in beslag neemt. Hij zette zich niet bij het doopwater neer, om nog eens na te genieten van wat Filippus hem zeide, van wat hij in den doop doorleefde. Hij bleef niet staan, bij wat hij eenmaal ontving, tenslotte verdrietig omdat die heerlijke uurtjes toch voorbij waren. Hij klom weer op zijn wagen en reisde verder. Hij zat dan weer precies zooals Filippus hem vond met als eenig gezelschap„de profeet Jesaja". Als 't nu waar is, wat de Roomschen zeggen, dat alleen de priester, alleen de kerk de Schrift kan ontvouwen, dan zal die kamerling Filippus gemist hebben, dan heeft de rol van den profeet Jesaja naast hem op de bank gelegen. Dan had zijn reizen met blijdschap niet meer kunnen zijn, dan een teeren op wat hij had, een voortdurende verarming. Een mediteeren met gekruiste armen en gesloten oogen over wat was en voorbij is. Dat is niet heel een reis lang vol te houden. Maar de kamerling had aan Jesaja's troostboek nu genoeg om zijn weg met blijdschap te kunnen reizen. Door de bediening des Woords, die tot hem kwam, was zijn persoonlijk bijbellezen vruchtbaar geworden. Hij heeft nu de sleutel der SchriftJezus Christus. Hem kent hij. Daarom verstaat hij nu de Schrift. En door de Schrift komt hij wederom tot den Christus en vindt hij gemeenschap met hem. Zijn blijdschap zonk niet ineen na Filippus' weggaan, maar ze wordt gevoed. Dat kan toch wel niet anders. Zou hij, die het Woord onver moeid onderzocht, reeds voor hij 't begreep, dat Woord ter zijde hebben gelegd, nu het hem tot blijdschap des geloofs had gebracht in de kennis van Jezus Christus 't Geheim van zijn blijd schap is, dat hij bij het Woord onderhoudt, wat hij uit het Woord ontvangen had. En dat was zegen op Filippus' prediking. Wij hebben 't ook wel eens over zegen bij de bediening des Woords. Maar dan is dat meest, dat wij een blijdschap kenden tijdens de preek, die we dan soms uit de kerk nog meenemen, maar voor hoe lang Blijdschap wordt armer, als ze niet onderhouden wordt, als de vrucht van de bediening des Woords niet onderhouden wordt door een per soonlijk leven bij dat Woord. Dan pas kunnen we van zegen spreken. Daar moeten we niet Zondagsavonds naar vragen, maar Zaterdags avonds, als er weer een week tusschenligt. Als de kamerling zijn weg met blijdschap reist, dan is dat, omdat hij bij het Woord van God leeft in gemeenschap met den Christus. Want nu hem de Schrift geopend is, leest hij daarin van zijn eigen zwakheden, zonden en ongerech tigheden, maar ook van den Christus, die ze op Zich nam en droeg. En hij weet, dat, nu hij ge looft, die Christus ook de zijne is. Dat heeft hem de bediening van Woord en Sacrament gezegd. Filippus had maar een zeer algemeene tekst dat gedeelte uit Jesaja 53, dat de kamerling juist las. En zooals Filippus het zeide, kan 't aan ieder gepredikt wordenbeginnende van die Schrift, verkondigde hij hem Jezus. Maar de persoonlijke toepassing, die alleen voor hem was, heeft de kamerling wel gevonden, toen hij alleen voor zichzelf las „En de vreemde, die zich tot den Heere gevoegd heeft, spreke niet, zeggende De Heere heeft mij gansch en al van zijn volk gescheiden, en de gesnedene zeggen niet: Zie, ik ben een dorre boom" (Jes. 56:3). Blijdschap, die bij het Woord leeft, verarmt niet, maar wordt rijker. De kamerling reisde zijn weg naar het verre Zuiden met blijdschap, omdat hij bij het Woord onderhouden kon, wat hij had de gemeenschap met Christus. Aardenburg. JOH. A. TIEMENS. DE PREEK EN HET PUBLIEKE LEVEN. I. Het is nog niet zoo lang geleden, dat Karl Barth op haast beklemmende wijze den nood klaagde van den prediker, die jaar in jaar uit den gang naar den kansel maakt„moetende en willende, maar toch niet kunnende". Zijn eerste klacht klonk tot ons door uit het inleidend woord, waarmee hij den tweeden druk van zijn kommentaar op den brief aan de Romeinen liet verschijnen. Een jaar later in 1922 heeft hij die klacht nog eens grondig herhaald en ver sterkt. Dat was op een theologenconferentie te Schulpforta. Dan zit er wel een heel tragische klank in zijn woord, als hij uitvoerig beschrijft hoe op Zondagmorgen de klokken vroolijk lui den en de verwachting der geloovigen gespan nen is maar die enkeling, die preeken moet, staat hulpeloos achter het opengeslagen Bijbelboek. Sedert is de nood van den prediker haast tot een dwangvoorstelling geworden. Ik noem alleen maar den naam van prof. Haitjema, die in zijn geschriften wel gaarne het tragisch accent van Barth overneemt. Trouwens ook Karl Barth is in zijn klagen niet oorspronkelijk. Reeds Christoph Blumhardt sprak het uit in een Kerstpreek van 1888 hon derden predikanten bestijgen zuchtend den kan sel en komen beschaamd er weer af, omdat het toch eigenlijk niets geweest is. Ondanks alle moeite werkt het toch haast niets uit. Nu wil ik allerminst ontkennen, dat een pre diker, die zich zelf kent, niet zwaar tillen kan aan den last om Gods Woord te verkondigen. Wij zullen er altijd van doordrongen moeten zijn, dat Christus zelf ons opgetrokken heeft tot de hooge plaats, waar wij Gods Woord mogen bedienen. Doch dat geeft allerminst reden om zoo tragisch te spreken van nood. Wanneer ik van prof. Haitjema lees in „Het Woord Gods in de moderne cultuur" „de pneu matische, existentieele, theologische exegese kan niet als methode worden toegelicht, omdat in het cultuurleven van onze dagen alle veronder stellingen ontbreken, die deze exegese eenigs- zins normaal zouden kunnen doen beoefend worden" zie ik daarin een soort défaitisme, alsof de nood van het cultuurleven met dwin gende noodzakelijkheid ook moet meebrengen den nood van de theologische wetenschap. En wanneer hij dan verder verklaart„aangezien ik u geen rustig stroombed van echt theologi sche exegese kan wijzen, zult ge moeten varen in een ander rivierbed der historische, gods- dienstwetenschappelijke exegese, maar ge zult er van doordrongen moeten zij, dat ge de zware taak hebt tegen den stroom op te roeien" wordt het me al duidelijker. De nood van den prediker is hier de nood van een theologische opleiding, die op allerlei wijze openbaar maakt de ontzaglijke noodtoestand van kerk en theo logie in die kringen, waar men o.i. veel te weinig ernst maakt met het koningschap van Jezus Christus op het kerkelijk en wetenschappelijk terrein. Daarom lijkt het me vooral in dit jaar van de herdenking der Afscheiding op z'n minst ondankbaar te spreken van den nood van den prediker. Het zou zijn alsof wij niet wisten uit hoe grooten kerkdijken d.i. ook theologischen nood wij reeds honderd jaar geleden verlost zijn. Nood onderstelt gebrek, dat het noodige niet aanwezig is. Ik spreek hierom liever van strijd. Vooral, omdat ik daarmee toch de spanning be waar, die in „nood der prediking" tot overspan ning is geworden. De spanning van den strijd ligt in het bewe gelijke en bewogene van den prediker in zijn dienst, in dezen zin wij mogen van onze amb telijke bediening geen „vak" maken. De diena ren van het heiligdom onder het oude verbond zagen hun taak aangewezen als een strijd (Num. 4 al wie tot dezen strijd inkomt om het werk in de tent der samenkomst te doen). Dezelfde gedachte vinden wij uitgedrukt in het nieuwe testament als Timotheüs wordt aanbevolen den goeden strijd des geloofs te strijden. Dat is de militia Christi, zooals Calvijn dat uitdrukt. Die militia is tweezijdig n.l. persoonlijk en ambtelijk. Persoonlijk, omdat de dienaar des Woords in zijn bediening staan moet in het geloof. Wan neer dat er niet is kan men met reden spreken over den nood van den prediker. Calvijn spreekt zich op dit punt krasser uit dan wij gewoonlijk doenzij, die door den Geest van God niet wedergeboren zijn, hebben een doode prediking. (Zie zijn inleiding op den I brief aan de Co- rinthiërs.) De andere kant aan de militia Christi is de ambtelijke strijd om als prediker het volle Woord Gods te verkondigen. Hier geldt ten volle de zinspreuk van het Zeeuwsche wapen. In een belijdenis, die oorspronkelijk door den opvolger van Zwingli n.l. Bullinger is opgesteld (Con- fessio Helvetica Posterior) staat als opschrift boven een onderdeel van het eerste artikelde prediking van het Woord Gods is het Woord van God. De bedoeling hiervan is zeker niet geheel letterlijk te nemen, alsof het Woord Gods identiek kan geacht met het gesprokene van een prediker, die niet anders wil dan gehoorzaam het Woord Gods dienen. Dat klopt al niet met de werkelijkheid. De dienaar des Woords kan als dwalend mensch nooit zoo het instrument Gods zijn, dat zijn prediking voor de volle honderd procent als Woord Gods aangemerkt mag wor den. Onze vaderen schreven in de „Slotredenen" op onze geloofsbelijdenis en wat hierin met het Woord Gods niet overeenkomt, houden wij voor vervloekt. Wat van een kerkelijk stuk geldt, in gemeenschap met onderscheiden kerken opge steld, geldt nog te meer van een preekéén- dagswerk van één enkeling. Reeds de wijze, waarop men zich uitdrukt, kan aan den inhoud der Schrift te kort doen. Een frappant staaltje hiervan levert Luther. In 1519 had hij een preek gehouden over Joh. 2 1 v.v., maar even later komt er een andere uit over denzelfden tekst met deze merkwaardige inleidinger is een preek over dezen tekst onder mijn naam uitge komen, wat mij veel liever niet overkomen was... verzoeke een ieder vroom christenmensch de eerste preek te willen vernietigen. De reden van dit verzoek was nog niet, dat hij in de eerste preek zooveel onjuistheden gezegd had, maar wel was zijn wijze van uitdrukking zoo geweest, dat hij op verschillende punten totaal was mis verstaan door hen, die zijn preek hadden opge schreven. Doch het materieele geeft wel den meesten strijd. Het doel van de prediking is dat God zelf hardop spreekt in de vergadering der ge loovigen. Niet, dat Hij op den kansel staat, maar wel dat die predikers Hem vertegenwoordigen als zijn plaatsvervangers, zooals Calvijn in zijn Institutie dat uitdrukt. (Hij gebruikt dan dezelfde termen als voor de overheden, die in den staat Gods plaatsvervangers zijn, zie op Deut. 5:16, preek 36.) Hiermee is onze roeping gegeven om zoo zuiver mogelijk het Woord Gods te benaderen. Het valt niet te ontkennen, dat ook ten op zichte hiervan op een of ander front gemakkelijk een noodtoestand kan ontstaan. Wijlen Ds. Sik kel schreef bij den dood van Ds. Hoekstra in zijn blad Hollandia een woord van bijzondere waardeering voor dezen Schriftgeleerde, die op verrassende wijze nieuwe en oude dingen voort gebracht had. Maar dan voegt hij er de klacht aan toe tuinharkers en stukadoors in overvloed maar ontsluiters der Schriften als echte met merg gevoede zonen van Calvijn, als echte die naren des Woords Sikkel liet hier het vraagteeken staan en het staat er nog. Goes. W. H. VAN DER VEGT. 1) Referaat gehouden op de 1.1. Zeeuwsche Predikantenconferentie. HANDELINGEN VAN DE CURATOREN DER THEOLOGISCHE SCHOOL. Verleden week is onder de rubriek „Kerk nieuws" opgenomen een uitvoerig overzicht over de Handelingen van de buitengewone Vergade ringen en van de 94e vergadering van de Cura toren der Theol. School. Ieder kan er zich weer eenige voorstelling van maken. Toch kan het goed zijn er nog enkele opmerkingen aan toe te voegen, vooral wat de finantiën betreft, wat ge beuren kan met te meer vrijmoedigheid nu ook de Part. Synode van Zeeland weer de kerken opwekte de behoeften der School blijvend met alle kracht te behartigen. In het afgeloopen jaar gingen de contributiën achteruit 1143.10 en de collecten daalden 1875.49 en dat toch de rekening kan gesloten met een batig saldo is veroorzaakt door de vrije giften, die 1382.81 hooger waren dan het vorige jaar. Er is dus wel reden tot dank, maar toch roept het tot waakzaamheid om niet te verslap pen in liefde en giften voor de School der Kerken. Wat doet Zeeland voor de Theol. School De totaalsom is 3649.51 wat procentsgewijze berekend te weinig is. Uit de Classis Axel is ontvangen aan contributiën 224.en aan col lecten 475.89 en aan giften 25.Classis Goes in dezelfde volgorde 334.50, 639.86]^ en 7.50 Classis Middelburg 230.ƒ945.13 en 12.50 Classis Tholen 31.216.31 Classis Zierikzee 91.75, 376.07 en 40. zoodat uit de Classis Axel inkwam 724.89 Goes 981.86^: Middelburg 1187.63; Tho len 247.31 en Zierikzee 507.82. Het is een verblijdend teeken, dat reeds jaren ter Part. Synode van Zeeland kan gerapporteerd, dat al onze Kerken trouw 2 maal 's jaars voor de Theol. School collecteeren en we vertrouwen, dat dit gebeurt in beide diensten op die 2 Zon dagen, iets, wat werkelijk niet overal gebeurt. Hetzelfde feit schijnt zich ook voor te doen in sommige Kerken bij de collecten voor de Theol. Fac. der V. U., volgens een woord van Ds. Meynen in het jongste Jaarverslag. Dit nu moest zoo niet zijn, want als eene kerk dat mag en daarin vrij is, dan kunnen wel alle volgen op dien weg. Aan afspraken moeten wij ons houden. Evenwel voor zooverre bekend komen zulke gevallen in Zeeland niet voor. Alleen zou het kunnen zijn, dat het niet overal werkelijk col lecten zijn, waarbij allen kerkbezoekers het collecte-zakje wordt voorgehouden, maar een busje aan de uitgangsdeur de gaven voor bij zondere collecten opvangen moet, wat wel eens gemakkelijk doet voorbijloopen zonder die col lecte te gedenken. En nog is er iets, waarop wel even mag ge wezen n.l. de contributiën. Uit de Classis Axel ontbreekt eene kerk in Goes eene in Middel burg zeven in Tholen zes en in Zierikzee vier, die dit jaar geen contributies opzonden. Nu zijn daar ook weer enkele kerken bij, die anders geregeld daarvoor zorgden, maar dit jaar misschien iets te laat waren. In elke kerk zal toch wel een correspondent zijn, door den ker- keraad daartoe aangewezen. Laat de kerkeraden den correspondent eens opwekken om zijn door hem aanvaarde taak op tijd te vervullen. In elke gemeente zijn wel enkelen te vinden, die bij verzoek gaarne ook eene contributie voor de Theol. School willen geven, maar zij moeten daartoe bezocht en opgewekt. Mocht een correspondent het liever niet doen en niet werken voor de School der Kerken, dat de kerkeraad dan een ander benoeme en wel met deze vrucht, dat weldra kan gezegd in alle kerken van Zeeland zijn contribuanten voor de Theol. School. Wat zou dat mooi zijn en tevens een teeken van eendrachtig samenwerken ook voor deze zaak. Ook hier zij het „Luctor et Emergo". De bibliotheek der Theol. School behoeft noodzakelijk uitbreiding en ook dat kan niet ge beuren, als de collecten en contributies niet meerder worden. De uitbreiding is broodnoodig. Dit woord is niet te sterk, als we letten op het woord van een der jongere Professoren, dat „het jaarlijksche bedrag daarvoor toegestaan niet voldoende is om den rechtvaardigen honger der hoogleeraren te stillen".

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 1