FEUILLETON
KENTERING.
KERKNIEUWS.
zoeken wij hiervan mededeeling te doen aan den
tweeden ondergeteekende.
Wat zou het een waardige herdenking der
Afscheiding zijn, indien bij den overvloed van
werk en van werkkrachten, dit vraagstuk van
hoog geestelijk belang, met de financieele moei
lijkheden daaraan verbonden, in beginsel tot
oplossing kon worden gebracht.
Daarom bevelen wij dezen voorslag in de wel
willende overweging van allen ten zeerste aan
Met broedergroete en heilbede,
F. W. GROSHEIDE.
J. L. SCHOUTEN.
Arasterdam, Juli 1934.
Christclijk-Sociale beginselen door C
Smeenk. Uitg.: J. H. Kok N.V., Kampen
1934.
Op het hierbovengenoemde boek willen we
om z'n groote belangrijkheid op deze plaats de
aandacht vestigen.
Op het sociale terrein heeft het christenvolk
een hooge roeping te volgen. Ook hier geldt het
Woord des Heeren Laat uw licht alzóö schij
nen voor de menschen dat zij Uw goede werken
mogen zien en Uwen Vader, die in de hemelen
is, verheerlijken. En helaas moet gezegd, dat die
roeping velen nog niet helder voor den geest
staat, en dat alzoo de goede werken ontbreken,
om welke de Vader, die in de hemelen is, zou
verheerlijkt worden.
Daarom zijn we zeer dankbaar, dat de heer
Smeenk dit handboek schreef, waarin hij een
toelichting geeft over de eerste acht artikelen
van het sociaal program van Partimonium en we
nog een tweede deel mogen verwachten over de
resteerende tien artikelen van dat Program.
Zoo iemand dan is de heer Smeenk in staat
hier de principieele voorlichting te bieden. En
als man van de practijk wacht hij zich voor alle
principiën-ruiterij. Voor dwaze consequenties
behoeft men bij hem niet bevreesd te zijn.
Blijke het nu, dat men ook metterdaad voor
lichting begeert en te weten, welke de roeping
is, waarmee Christus ons, tot eere Zijns Vaders,
roept en dat men daarom van dit boek ernstig
studie maakt.
Het spreekt vanzelf, dat in de a.s. winter-
campagne de afdeelingen van Patrimonium dit
boek tot leidraad nemen voor de besprekingen,
die dan zeer vruchtdragend kunnen worden.
Maar ook onze Jongelingsvereenigingen moe
ten dit boek zich aanschaffen, opdat er met ken
nis van zaken gehandeld kan worden over maat
schappelijke onderwerpen.
Opdat men zich eenig idee zal kunnen vormen
van den belangrijken inhoud, schrijven we hier
de opschriften der hoofdstukken even af. 1
Naar de herstelling van alle dingen 2) De roe
ping der Overheid 3) Oud- en nieuw liberalis
me 4) Het moderne socialisme 5) Gezin en
eigendom 6) De kerk te midden van het mo
derne wereldleven 7) De rustdag 8) De vrije
ontplooiing van het Christelijk onderwijs 9)
Volksgezondheid en Volksontwikkeling 10) De
internationale verhoudingen.
Zooals men ziet wordt hier breede voorlich
ting gegeven. Worde het den schrijver geschon
ken ook het tweede deel te zijner tijd het licht
te doen zien.
HEIJ.
UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING.
9. In Goes.
De arbeid van Ds. van der Meulen was zeer
gezegend, zooals openbaar werd in den groei
der kerken, waarvan sommige alras een eigen
leeraar hadden. Te Nieuwdorp kwam in Juli
1842 Ds. C. Steketee, die daar al de jaren zijner
bediening gebleven is tot Juni 1882. Van uit
deze kleine plaats heeft deze veel tot opbouw
van het kerkelijk leven in Zeeland mogen werk
zaam zijn.
In September van hetzelfde jaar ontving Wol-
faartsdijk zijn eigen dienaar in Ds. W. Garde
nier, die tot 1853 deze kerk diende en toen naar
N. Amerika vertrok. Hij behoorde tot de eerste
predikanten in Michigan, nadat Van der Meu
len daar voorbereidend gearbeid had, met IJpma,
Bolks, Klijn, Van der Schuur en Oggel. Ds.
^Gardenier was gehuwd met Mejuffr. Barendine
Visser, afkomstig uit Colijnsplaat, van welke
familie sommige behooren tot de Gereformeerde
Kerk te Colijnsplaat. Te Wolfaartsdijk ontviel
zijne vrouw hem door den dood. Een zoontje
was uit dat huwelijk geboren, Cornelis, dat on
geveer 3 jaar oud was toen het zijn moeder
verloor. Met dat kind trok hij in 1853 naar N.
Amerika, waar hij in gemeenschap van Ds. Ver-
67)
,,Hoor eens. Stien kan hier niet blijven zitten
en Froukje kan hier niet blijven staan. En een
dokter hebben we niet noodig, want Stien man
keert niets. Zij is alleen wat overstuur, 'k weet
niet waarvan. Maar dat gaat weer wel over.
Het beste is, dat zij naar bed gaat en slapen
gaat. Dan lacht zij morgenochtend om haar eigen
dwaasheid. Welke jonge, gezonde meid kraamt
er nu zulk een onzin uit
De oplossing was er. Stien stond op en begaf
zich naar den zolder, gevolgd door haar moeder,
die haar zooveel mogelijk hielp. Want het meisje
beefde over al haar leden, stootte allerlei angst
kreten uit en hield vol, dat zij een verloren
schepsel was.
Intusschen verliet Froukje, geheel en al ont
daan, het vertrek, uitgeleide gedaan door Land
man, die haar bemoedigend toevoegde,,Het
zal weer wel in orde komen, hoor. Ga jij maar
terug naar de vrienden, wees vroolijk en morgen
lach je er hartelijk om."
,,Ik ga niet meer terug", zei Froukje toonloos.
„Ik ga naar huis."
„Naar je vader en moeder
„Janeen, ik bedoel naar den dokter."
„En Arie dan
„Dat geeft nietHij zal het wel begrijpen".
Zonder te groeten, in de war als zij was, stap
te Froukje over den weg in de richting van des
meulen in dezelfde nederzetting werkzaam was.
Genoemde zoon Cornelis gevoelde zich meer tot
den krijgsmansstand aangetrokken dan tot het
predikambt. Hij vond dan ook later een plaats
in het Amerikaansche leger en klom daarin tot
hoogen rang op. Het is nu ongeveer 20 jaar ge
leden, dat hij Europa bezocht en daarbij Wol
faartsdijk in Zeeland niet vergat. Hij bezocht
daar het graf zijner moeder en liet er een steen
plaatsen. Mij werd meegedeeld, dat die steen
later bij de Gereformeerde Kerk werd gebracht,
maar de waarheid daarvan kan ik niet bevestigen.
In Middelburg kv/am in 1844 Ds. L. Lanlc-
horst, die na één jaar opgevolgd werd door Ds.
A. Kleijn.
In 1846 kwam er een combinatie tot stand
van de gemeenten AxelTer NeuzenZaam-
slag, die achtereenvolgens bediend zijn door Ds.
A. G. de Waal en Ds. S. O. Los tot 1867. Van
toen af kreeg elk dezer kerken een eigen Dienaar
des Woords. Te Axel Ds. W. Sieders, in Ter
Neuzen Ds. A. Brink en in Zaamslag Ds. A.
Steketee. Al de overige kerken waren zoover
gegroeid, dat ze ook een eigen kerkgebouw had
den, maar een eigen Dienaar des Woords te
hebben, was een voorrecht voor later jaren be
waard.
Toen er nu zooveel meer leeraars kwamen,
werd de taak voor Ds. van der Meulen verlicht.
Hij was nu niet meer noodig als „Provinciaal
leeraar". De gemeente van Goes was intusschen
evenzeer gegroeid en beriep hem nu voor Goes
alleen, welk beroep hij aannam, zoodat hij de
meeste jaren van zijn verblijf in Zeeland, deze
gemeente diende.
Al den tijd, dat hij te Goes als Dienaar des
Woords stond, bleef hij voor velen de geliefde
prediker. De kerk was iederen Zondag vol. En
dat de toewijding der gemeente groot was blijkt
wel hieruit, dat de groote som die gevraagd
werd voor den verbouw van kerk en pastorie
geheel gevonden werd in wat de collecten op
brachten, niettegenstaande er zooveel aan boete
gedurig moest worden betaald. Menigmaal stond
hij voor den rechter als pleitbezorger voor de
verdrukte Kerk des Heeren.
Ds. W. P. de Jong, oud-catechisant van Ds.
van der Meulen uit Goes, zeide in de lijkrede
bij zijn begrafenis „Me dunkt, ik zie hem nog
staan voor de aardsche rechtbank, waar een
vonnis tegen hem was uitgesproken van honderd
gulden boete, omdat hij zijn hemelschen Koning
gediend had. Krachtig en vol moed verdedigde
hij de zaak van den Koning der koningen, zoo
dat het vonnis in naam des Konings uitgespro
ken, werd vernietigd en in een boete van drie
gulden veranderd.
Ds. Budding, die na zijn terugtreden uit den
kerkelijken kring der Gescheidenen, nu afzon
derlijk met zijn volgelingen samenkwam, en een
eigen gemeente vormde, zonder eenig kerkelijk
verband te zoeken, bleef ook in Goes, en preekte
week aan week daar. Afbreuk deed dat verder
niet aan de Christelijk Afgescheiden Kerk. Te
gen de prediking van dien rijk begaafden Die
naar, die in kinderlijke vroomheid, zoo betoo-
verend wist te boeien, moest Van der Meulen
gedurig waarschuwen, omdat ze van de Schriften
afvoerde en op onkerkelijke paden dreef. Hij
deed het evenwel op eene wijze, die niet ver
bitterde, hoe beslist ook en vast. Het mocht hem
zelfs gelukken, trots dat alles de vriendschap
en achting van Ds. Budding te winnen. Deze
kwam bij weekdiensten meermalen bij hem ter
kerk.
Ds. Buddings leven was een aaneenschakeling
van „bevindingen" en „teekenen", en deze be
paalden zijn gangen. Slechts één voorbeeld om
de geestesrichting van dien man, wiens invloed
zoo sterk was, te teekenen. Op zekeren avond
in de week toen Ds. van der Meulen zou pree-
ken, kwam Ds. Budding bij hem ter kerk. Hij
zette zich dicht bij den ingang neer. Toen hij
daar nog maar even was neergezeten, zag hij
een man in de kerk komen, die volgens ge
woonte een stil gebed deed voor hij zich neer
zette. Dat bracht Ds. Budding het woord in
gedachten „Mijn huis zal een huis des gebeds
genaamd worden, allen volke". Hij maakte daar
uit de conclusie, dat het een stem Gods was
voor hem. Een aanwijzing van God, dat hij niet
met zijn werk in Goes moest doorgaan maar
dat deze kerk het Huis Gods was en hij dus
Goes uit moest. Hij wekte zijn volgelingen op
om bij Ds. van der Meulen ter kerk te gaan.
Zelf vertrok hij naar Groningen en deed daar
weer mee met de Afgescheidenen, die vrijheid
hadden aangevraagd, tot groote ergernis en
smart van zijne vrienden.
Deze daad teekent de wijze van handelen van
dokters woning.
Daar aangekomen ontmoette zij in de gang
den dokter, die nog naar een patient moest. Hij
was zeer verbaasd, dat het dienstmeisje nu reeds
thuis kwam, daar zij verlof had ontvangen, laat
terug te komen en dan ook den huissleutel had
mede gekregen.
Op zijn vraag antwoordde Froukje alleen, dat
zij zich niet geheel wel gevoelde en het liefst
maar naar bed ging. Neen, 't was niet erg. Als
zij geslapen had, zou het wel over zijn. Dokter
behoefde haar niets te geven.
De arts haalde de schouders op en vermoedde,
dat zij ruzie met haar vrijer had gehad. Nu, dat
zou dan vanzelf wel voorbij waaien. „Een on
weertje zuivert de lucht", lachte hij tot zijn
vrouw, wie hij even ging zeggen nog, dat Frouk
je al thuis was. Dan verliet hij de woning.
Froukje liep niet eens meer de keuken in, maar
spoedde zich naar haar zolderkamertje, waar 't
koud was.
Maar zij voelde geen koude. Integendeel, zij
gloeide, alsof zij koorts had.
Haastig ontkleedde zij zich en was spoedig
in bed, hopende te kunnen slapen.
Daarvan was evenwel geen sprake.
Zij wentelde zich om en om, terwijl haar on
rust toenam. Duidelijk hoorde zij Berend Stui-
vinga lezen. Heele zinnen klonken haar na. En
als zij dan dacht aan Stien Landman, dan werd
het haar duidelijk, dat deze door dezelfde on
rust als zij gekweld werd. Stien zei niet te veel,
dat zij verloren was. Zij was het óók.
Maar dat behoefde toch niet. Vader en
moeder zeiden het toch anders En Berend Stui-
Ds. Budding en zijn wonderlijk omspringen met
de Heilige Schrift. Een invallend tekstwoord
was een bijzondere stem Gods. En waar hij op
gelijke wijze sprak in zijn preeken is het te ver
staan dat het de belijders des Heeren dreigde
te voeren in de wateren der valsche mystiek
Immers wel te verstaan, dat Van der Meulen
het noodig achtte tegen zulk gebruik van de
Heilige Schrift te waarschuwen en het heldere
licht des Woords te doen schijnen. Een der
ouderlingen uit Rotterdam, later ook naar A.me-
rika vertrokken, schreef dat Ds. van der Meulen
een bijzondere voorliefde had voor Schriftuitleg
ging. Dat kwam ook uit in zijn prediking. Hij
was zich diep bewust het Evangelie als een
boodschap Gods aan de menschen te moeten
brengen, het Woord des Heeren te moeten ont
sluiten en de gemeente met het Woord Gods
te moeten voeden. Bij voorkeur preekte hij uit
de Zendbrieven van Paulus, van welke hij in
vervolgstoffen enkele geheel verklaard heeft in
Goes. Hij stelde zich steeds ten eisch een zorg
vuldige voorbereiding voor de bediening des
Woords.
Een van de droeve strijdpunten uit zijne dagen
betrof het ambtsgewaad. Ds. Scholte, zijn leer
meester had het ambtsgewaad al spoedig afge
legd, en het is misschien niet zonder invloed
geweest om ook Van der Meulen er mee te
doen breken. De reeds genoemde Ds. W. P.
de Jong schreef er van „Van der Meulen was
veel te nuchter om daar eenige waarde aan te
hechten. Hij vond het zelfs belachelijk om in
zoo'n balcostuum van 't Fransche hof voortdu
rend rond te wandelen en het hinderde hem, dat
sommigen het begeerden om de begroeting uit
te lokken„Wees gegroet RabbiHij legde
het ambtsgewaad af en wachtte zonder vrees
de stoute veroordeeling van velen af".
Hij kreeg een afkeer van dat ambtsgewaad,
vooral toen het bleek het volk tot afgoderij te
verleiden. Immers ze waren er, die niet alleen
„de steek" voor heiliger achtten dan een anderen
hoed, maar ze zagen in die driekanten hoed een
teeken van de Godheid. De drie punten van den
hoed, zeiden ze, wijzen op de drie personen in
de goddelijke Drieëenigheid, Vader, Zoon en
Heilige Geest. Die gruwel kon hij niet verdra
gen. Dat dwaze ding werd als de koperen slang
in Hiskia's dagen weggeworpen, opdat het geen
oorzaak tot zonde zou zijn. Een stroom van be
zoeken volgde op die aflegging van het ambts
gewaad en menig uur moest besteed aan de ver
dediging van die handeling. Maar zijn verdedi
ging was steeds een onderwijzing uit de Heilige
Schrift, zoodat de gemeente, in plaats van haar
leeraar er geringer om te achten, hem te meer
hoogachtte.
Door zich steeds aan het Woord Gods te
houden, in woord en wandel, heeft Ds. van der
Meulen, de gemeente van Goes, te midden van
veel onkunde en dwaling, bewaard voor ver
vloeiing.
F. STAAL Pz.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, Augustus 1934.
Kort geleden vermelden de bladen, dat de
leider van de Germaansche religieuze beweging,
hoogleeraar Wilhelm Hauer te Tübingen twee
aanhangers van de nieuwe leer in den echt ver
bonden had. De ritus der ceremonie bij dit Ger
maansche huwelijk was geïnspireerd door de
Edda.
Het jonge paar deed zijn intrede in een met
bloemen en groen versierde zaal en nam plaats
op zetels, onder de schaduw van jonge berke-
boomen. Er waren drie tafels opgesteld, bedekt
met witte lakens en versierd met roode tulpen
en gele en blauwe bloemkransen. Op een daar
van waren de ringen neergelegd. Op de beide
andere stond een toorts met drie armen, die
gele kaarsen droegen. De aanwezigen zetten een
hymne aan de Lente in, waarna Hauer het jonge
paar de legende vertelde van Sigurd, die terwijl
hij te paard door de bergen reed, een groot vuur
naar den hemel zag opstijgen. Bij zijn nadering
bemerkte hij de strijdbare Brunhilde, met harnas
en helm. Met zijn degen doorboorde hij haar
harnas, terwijl zij door Wodan in slaap was
gebracht.
Daarna las Hauer een fragment uit Zarathoe-
stra voor over de plichten der gehuwden. Ten
slotte zegende hij het jonge paar, waarbij hij
bad tot „de aarde, onze moeder, en den hemel,
onzen vader, die al het menschelijke dragen en
voortbrengen."
vinga las het toch ook anders voor
Plotseling nam zij een besluit, dat haar even
rust gaf. Zij zou den volgenden avond de juf
frouw vragen, of zij een uurtje naar huis mocht.
De juffrouw was nog al goedig. Vanavond was
zij immers vroeg thuis gekomen
Ja, dat zou wel mogen. En dan zou zij eens
met vader en moeder praten en alles vertellen,
wat haar verontrustte. Vader zou er wel raad
op weten.
Dat voornemen kalmeerde haar. Doch slechts
even. Want met geen mogelijkheid kon zij den
slaap te pakken krijgen. Zij hoorde den dokter
weer thuis komen. Zij vernam het slaan van de
klokken in huis, waar het nu geheel stil gewor
den was. En telkens de wind was er dien
avond en dien nacht gunstig voor hoorde zij
het dreunen van de torenklok.
Uur na uur verstreek. Zij lag wakker, alsof
het morgen was. Met kracht nam haar onrust
weer toe. Zij moest veranderen. Anders was het
niet goed met haar. Dat ging langzamerhand
voor haar vast staan. Maar zij wist niet hoe.
Dan dacht zij weer aan Arie. Was het niet
verkeerd van haar geweest, hem geheel onkundig
te laten van haar gaan naar huis Hij zou ver
bazend boos zijn. En had zij die boosheid niet
verdiend
Maar dan als zij veranderde, en dat moest,
kwam het dan niet tot een breuk met Arie Hij
werd al vijandiger en sprak over haar vader en
moeder op de meest kwetsende wijze. En dien
avond was hij ook één van de ergsten geweest.
Arie loslaten Dat kon immers niet Als er
geen kink in de kabel gekomen was door de
Zoo vallen in het Christelijk Europa velen
terug tot het heidendom.
We leven wel in een bangen tijd, waarin de
fundamenten van het Christendom worden weg
geslagen. Vooral het huwelijksleven en de goede
zeden zijn in gevaar. Eén ding zie 'k als een
lichtpuntde middenstof is bezig te vedwijnen.
't Komt op kiezen vóór of tegen aan. En ge
lukkig dat velen terughuiveren, nu ze in onze
dagen zien dat de zonde inderdaad een hellend
vlak is en dat stilstaan op den weg naar de
diepte niet mogelijk is.
We moeten terugkeeren tot God, den leven
den God, die heel ons leven opeischt en opheft
en blijde maakt.
Ons huwelijksformulier spreekt gezonder taal
dan de hooggeleerde Hauer. 't Is waar dit for
mulier is niet het mooiste van alles. Gelukkig
dat enkele minder gelukkige uitdrukkingen in het
gewijzigde formulier door andere zijn vervangen.
De wijze, waarop in het oude formulier werd
gesproken over de oorzaken, waarom God den
huwelijken staat ingezet heeft, bevredigde niet,
met name de uitdrukkingswijze, wat betreft de
derde oorzaak.
De onderdanigheid van de vrouw werd wel
wat heel sterk naar voren gebracht, wanneer
daartegenover gelet werd op de plaats, die het
formulier aan de onderlinge liefde gaf.
Nu luidt hetMaar opdat gij in dezen staat
godvruchtig leven moogt, zult gij, ten andere,
ook weten, tot welk einde God den huwelijken
staat heeft ingezet.
Ten eerste, opdat man en vrouw, door op
rechte liefde verbonden, elkander trouw helpen
en bijstaan in alle dingen, die tot het tijdelijke
en eeuwige leven behooren.
Ten andere, opdat door het huwelijk het men-
schelijk geslacht worde gebouwd, en de ouders
hun kinderen, indien het Gode belieft ze hun te
geven, in de waarachtige kennis en vreeze Gods,
Hem ter eer en tot hun zaligheid groot brengen.
Zoo vermaant ons dan het Evangelie, dat wij
dezen heiligen staat zullen eeren als een inzet
ting, niet gegrond in het goeddunken van het
schepsel, maar in het welbehagen van God,
onzen Schepper.
Het oude formulier begon wel wat somber.
Tweemaal werd reeds in den eersten zin over
kruis gesproken.
Nu is 't waar dat in een huwelijk ook de
tegenspoed een ruime plaats heeft. Voor som
migen is er zelfs niet alleen kruis in het huwelijk,
maar is het huwelijk zelf een kruis.
Toch is 't niet aan te bevelen een formulier
terstond zoo in mineur te zetten. Ik heb althans
steeds getracht bij een huwelijksbevestiging,
staande voor het gelukkige, blije bruidspaar, dat
woord kruis zoo opgewekt en vriendelijk moge
lijk uit te spreken, zoodat 't niet te sterk opviel.
In het gewijzigd formulier luidt de aanhef
Aangezien gij N. en N. begeerd hebt, uw ech
telijke verbinding openlijk in de kerk alhier te
laten bevestigen en hiertegen geen wettig be
zwaar van de zijde der gemeente is ingebracht,
zullen wij thans in den naam des Heeren daar
toe overgaan.
In de andere formulieren is niet veel wijziging
gekomen.
Dat in het Bevestigingsformulier van ouder
lingen en diakenen de woorden „gelijk in het
Oude Testament de gemeene Levieten in den
dienst des Tabernakels den Priesters bijgevoegd
waren, als medehelpers in hetgeen de Priesters
alleen niet hadden kunnen doen" niet meer voor
komen, zal niemand als een leemte beschouwen.
Het „alle gemeene Christenen" is blijven staan.
Mij klinkt dat „gemeen" altijd een beetje
vreemd in de ooren.
De ongunstige beteekenis van het woord is
tegenwoordig vrijwel de algemeene.
Aan het slot stond in het oude formulier de
vermaning tot de armen„Die gestolen heeft,
stele niet meer". Daar konden de armen 't mee
doen
'k Ben blij dat deze woorden, die evengoed
den rijken gelden, vervallen zijn.
Nu staat er heel wat beter (ik bedoel natuur
lijk beter in het verband): En gij, die in nood
druft verkeert, ziet in uw nood op God, en dankt
Hem, die door zijn Heiligen Geest zijn gemeente
gewillig en bekwaam maakt om u te verzorgen.
A. B. W. M. KOK.
TWEETAL TE
Borne-Delden M. Geertsema te Zuidwolde.
K. G. Idema te Winsum.
"""TV-'vr-.
ziekte van de juffrouw, die nu gelukkig hand
over hand in beterschap toenam, dan waren zij
reeds getrouwd geweest. En langer dan twee
maanden wilde Arie hun huwelijk niet meer uit
stellen. „Als we getrouwd zijn, zal je gepieker
wel ophouden", had hij pas nog gezegd. „Dan
heb je wat anders te doen. Als je nu maar niet
te veel naar huis gaat, want dat deugt heelemaal
niet voor je."
Niet naar huis En zij was juist vast besloten,
met vader en moeder te gaan praten, om van
haar onrust af te komen Deugde dat niet voor
haar Neen, in de oogen van Arie niet. Natuur
lijk nietDat was juist de klove
Maar als zij dan gehoor gaf aan de verma
ningen van vader en moeder en hun aanwijzin
gen volgde, wat natuurlijk beteekende, dat zij
geregeld in het gezelschap komen zou, dan was
er immers de breuk met Arie
Neen, dat nietdat niet
Twee uur sloeg de dorpsklok.
„Moet je wachten tot je vader en moeder ge
sproken hebt
Het angstzweet brak haar uit. Wie had daar
gesproken Duidelijk had zij een stem gehoord.
Of was dat maar verbeelding geweest Kwam
dat, omdat zij zoo in de war was
Zou Stien nu slapen Of zou die ook zoo
onrustig in haar bed liggen te woelen
„Je hebt met Stien niets te maken. Je moet
zelf voor God in het reine komen. Je moet we
ten, dat je een zondares bent, maar dat Jezus
je zonden wil verzoenen, als je tot Hem vlucht
in diep berouw over je zonden. Waarom zou
je daarmede wachten? (Wordt vervolgd)