FEUILLETON KENTERING. KERKNIEUWS. zoeken wij hiervan mededeeling te doen aan den tweeden ondergeteekende. Wat zou het een waardige herdenking der Afscheiding zijn, indien bij den overvloed van werk en van werkkrachten, dit vraagstuk van hoog geestelijk belang, met de financieele moei lijkheden daaraan verbonden, in beginsel tot oplossing kon worden gebracht. Daarom bevelen wij dezen voorslag in de wel willende overweging van allen ten zeerste aan Met broedergroete en heilbede, F. W. GROSHEIDE. J. L. SCHOUTEN. Arasterdam, Juli 1934. Christclijk-Sociale beginselen door C Smeenk. Uitg.: J. H. Kok N.V., Kampen 1934. Op het hierbovengenoemde boek willen we om z'n groote belangrijkheid op deze plaats de aandacht vestigen. Op het sociale terrein heeft het christenvolk een hooge roeping te volgen. Ook hier geldt het Woord des Heeren Laat uw licht alzóö schij nen voor de menschen dat zij Uw goede werken mogen zien en Uwen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. En helaas moet gezegd, dat die roeping velen nog niet helder voor den geest staat, en dat alzoo de goede werken ontbreken, om welke de Vader, die in de hemelen is, zou verheerlijkt worden. Daarom zijn we zeer dankbaar, dat de heer Smeenk dit handboek schreef, waarin hij een toelichting geeft over de eerste acht artikelen van het sociaal program van Partimonium en we nog een tweede deel mogen verwachten over de resteerende tien artikelen van dat Program. Zoo iemand dan is de heer Smeenk in staat hier de principieele voorlichting te bieden. En als man van de practijk wacht hij zich voor alle principiën-ruiterij. Voor dwaze consequenties behoeft men bij hem niet bevreesd te zijn. Blijke het nu, dat men ook metterdaad voor lichting begeert en te weten, welke de roeping is, waarmee Christus ons, tot eere Zijns Vaders, roept en dat men daarom van dit boek ernstig studie maakt. Het spreekt vanzelf, dat in de a.s. winter- campagne de afdeelingen van Patrimonium dit boek tot leidraad nemen voor de besprekingen, die dan zeer vruchtdragend kunnen worden. Maar ook onze Jongelingsvereenigingen moe ten dit boek zich aanschaffen, opdat er met ken nis van zaken gehandeld kan worden over maat schappelijke onderwerpen. Opdat men zich eenig idee zal kunnen vormen van den belangrijken inhoud, schrijven we hier de opschriften der hoofdstukken even af. 1 Naar de herstelling van alle dingen 2) De roe ping der Overheid 3) Oud- en nieuw liberalis me 4) Het moderne socialisme 5) Gezin en eigendom 6) De kerk te midden van het mo derne wereldleven 7) De rustdag 8) De vrije ontplooiing van het Christelijk onderwijs 9) Volksgezondheid en Volksontwikkeling 10) De internationale verhoudingen. Zooals men ziet wordt hier breede voorlich ting gegeven. Worde het den schrijver geschon ken ook het tweede deel te zijner tijd het licht te doen zien. HEIJ. UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING. 9. In Goes. De arbeid van Ds. van der Meulen was zeer gezegend, zooals openbaar werd in den groei der kerken, waarvan sommige alras een eigen leeraar hadden. Te Nieuwdorp kwam in Juli 1842 Ds. C. Steketee, die daar al de jaren zijner bediening gebleven is tot Juni 1882. Van uit deze kleine plaats heeft deze veel tot opbouw van het kerkelijk leven in Zeeland mogen werk zaam zijn. In September van hetzelfde jaar ontving Wol- faartsdijk zijn eigen dienaar in Ds. W. Garde nier, die tot 1853 deze kerk diende en toen naar N. Amerika vertrok. Hij behoorde tot de eerste predikanten in Michigan, nadat Van der Meu len daar voorbereidend gearbeid had, met IJpma, Bolks, Klijn, Van der Schuur en Oggel. Ds. ^Gardenier was gehuwd met Mejuffr. Barendine Visser, afkomstig uit Colijnsplaat, van welke familie sommige behooren tot de Gereformeerde Kerk te Colijnsplaat. Te Wolfaartsdijk ontviel zijne vrouw hem door den dood. Een zoontje was uit dat huwelijk geboren, Cornelis, dat on geveer 3 jaar oud was toen het zijn moeder verloor. Met dat kind trok hij in 1853 naar N. Amerika, waar hij in gemeenschap van Ds. Ver- 67) ,,Hoor eens. Stien kan hier niet blijven zitten en Froukje kan hier niet blijven staan. En een dokter hebben we niet noodig, want Stien man keert niets. Zij is alleen wat overstuur, 'k weet niet waarvan. Maar dat gaat weer wel over. Het beste is, dat zij naar bed gaat en slapen gaat. Dan lacht zij morgenochtend om haar eigen dwaasheid. Welke jonge, gezonde meid kraamt er nu zulk een onzin uit De oplossing was er. Stien stond op en begaf zich naar den zolder, gevolgd door haar moeder, die haar zooveel mogelijk hielp. Want het meisje beefde over al haar leden, stootte allerlei angst kreten uit en hield vol, dat zij een verloren schepsel was. Intusschen verliet Froukje, geheel en al ont daan, het vertrek, uitgeleide gedaan door Land man, die haar bemoedigend toevoegde,,Het zal weer wel in orde komen, hoor. Ga jij maar terug naar de vrienden, wees vroolijk en morgen lach je er hartelijk om." ,,Ik ga niet meer terug", zei Froukje toonloos. „Ik ga naar huis." „Naar je vader en moeder „Janeen, ik bedoel naar den dokter." „En Arie dan „Dat geeft nietHij zal het wel begrijpen". Zonder te groeten, in de war als zij was, stap te Froukje over den weg in de richting van des meulen in dezelfde nederzetting werkzaam was. Genoemde zoon Cornelis gevoelde zich meer tot den krijgsmansstand aangetrokken dan tot het predikambt. Hij vond dan ook later een plaats in het Amerikaansche leger en klom daarin tot hoogen rang op. Het is nu ongeveer 20 jaar ge leden, dat hij Europa bezocht en daarbij Wol faartsdijk in Zeeland niet vergat. Hij bezocht daar het graf zijner moeder en liet er een steen plaatsen. Mij werd meegedeeld, dat die steen later bij de Gereformeerde Kerk werd gebracht, maar de waarheid daarvan kan ik niet bevestigen. In Middelburg kv/am in 1844 Ds. L. Lanlc- horst, die na één jaar opgevolgd werd door Ds. A. Kleijn. In 1846 kwam er een combinatie tot stand van de gemeenten AxelTer NeuzenZaam- slag, die achtereenvolgens bediend zijn door Ds. A. G. de Waal en Ds. S. O. Los tot 1867. Van toen af kreeg elk dezer kerken een eigen Dienaar des Woords. Te Axel Ds. W. Sieders, in Ter Neuzen Ds. A. Brink en in Zaamslag Ds. A. Steketee. Al de overige kerken waren zoover gegroeid, dat ze ook een eigen kerkgebouw had den, maar een eigen Dienaar des Woords te hebben, was een voorrecht voor later jaren be waard. Toen er nu zooveel meer leeraars kwamen, werd de taak voor Ds. van der Meulen verlicht. Hij was nu niet meer noodig als „Provinciaal leeraar". De gemeente van Goes was intusschen evenzeer gegroeid en beriep hem nu voor Goes alleen, welk beroep hij aannam, zoodat hij de meeste jaren van zijn verblijf in Zeeland, deze gemeente diende. Al den tijd, dat hij te Goes als Dienaar des Woords stond, bleef hij voor velen de geliefde prediker. De kerk was iederen Zondag vol. En dat de toewijding der gemeente groot was blijkt wel hieruit, dat de groote som die gevraagd werd voor den verbouw van kerk en pastorie geheel gevonden werd in wat de collecten op brachten, niettegenstaande er zooveel aan boete gedurig moest worden betaald. Menigmaal stond hij voor den rechter als pleitbezorger voor de verdrukte Kerk des Heeren. Ds. W. P. de Jong, oud-catechisant van Ds. van der Meulen uit Goes, zeide in de lijkrede bij zijn begrafenis „Me dunkt, ik zie hem nog staan voor de aardsche rechtbank, waar een vonnis tegen hem was uitgesproken van honderd gulden boete, omdat hij zijn hemelschen Koning gediend had. Krachtig en vol moed verdedigde hij de zaak van den Koning der koningen, zoo dat het vonnis in naam des Konings uitgespro ken, werd vernietigd en in een boete van drie gulden veranderd. Ds. Budding, die na zijn terugtreden uit den kerkelijken kring der Gescheidenen, nu afzon derlijk met zijn volgelingen samenkwam, en een eigen gemeente vormde, zonder eenig kerkelijk verband te zoeken, bleef ook in Goes, en preekte week aan week daar. Afbreuk deed dat verder niet aan de Christelijk Afgescheiden Kerk. Te gen de prediking van dien rijk begaafden Die naar, die in kinderlijke vroomheid, zoo betoo- verend wist te boeien, moest Van der Meulen gedurig waarschuwen, omdat ze van de Schriften afvoerde en op onkerkelijke paden dreef. Hij deed het evenwel op eene wijze, die niet ver bitterde, hoe beslist ook en vast. Het mocht hem zelfs gelukken, trots dat alles de vriendschap en achting van Ds. Budding te winnen. Deze kwam bij weekdiensten meermalen bij hem ter kerk. Ds. Buddings leven was een aaneenschakeling van „bevindingen" en „teekenen", en deze be paalden zijn gangen. Slechts één voorbeeld om de geestesrichting van dien man, wiens invloed zoo sterk was, te teekenen. Op zekeren avond in de week toen Ds. van der Meulen zou pree- ken, kwam Ds. Budding bij hem ter kerk. Hij zette zich dicht bij den ingang neer. Toen hij daar nog maar even was neergezeten, zag hij een man in de kerk komen, die volgens ge woonte een stil gebed deed voor hij zich neer zette. Dat bracht Ds. Budding het woord in gedachten „Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden, allen volke". Hij maakte daar uit de conclusie, dat het een stem Gods was voor hem. Een aanwijzing van God, dat hij niet met zijn werk in Goes moest doorgaan maar dat deze kerk het Huis Gods was en hij dus Goes uit moest. Hij wekte zijn volgelingen op om bij Ds. van der Meulen ter kerk te gaan. Zelf vertrok hij naar Groningen en deed daar weer mee met de Afgescheidenen, die vrijheid hadden aangevraagd, tot groote ergernis en smart van zijne vrienden. Deze daad teekent de wijze van handelen van dokters woning. Daar aangekomen ontmoette zij in de gang den dokter, die nog naar een patient moest. Hij was zeer verbaasd, dat het dienstmeisje nu reeds thuis kwam, daar zij verlof had ontvangen, laat terug te komen en dan ook den huissleutel had mede gekregen. Op zijn vraag antwoordde Froukje alleen, dat zij zich niet geheel wel gevoelde en het liefst maar naar bed ging. Neen, 't was niet erg. Als zij geslapen had, zou het wel over zijn. Dokter behoefde haar niets te geven. De arts haalde de schouders op en vermoedde, dat zij ruzie met haar vrijer had gehad. Nu, dat zou dan vanzelf wel voorbij waaien. „Een on weertje zuivert de lucht", lachte hij tot zijn vrouw, wie hij even ging zeggen nog, dat Frouk je al thuis was. Dan verliet hij de woning. Froukje liep niet eens meer de keuken in, maar spoedde zich naar haar zolderkamertje, waar 't koud was. Maar zij voelde geen koude. Integendeel, zij gloeide, alsof zij koorts had. Haastig ontkleedde zij zich en was spoedig in bed, hopende te kunnen slapen. Daarvan was evenwel geen sprake. Zij wentelde zich om en om, terwijl haar on rust toenam. Duidelijk hoorde zij Berend Stui- vinga lezen. Heele zinnen klonken haar na. En als zij dan dacht aan Stien Landman, dan werd het haar duidelijk, dat deze door dezelfde on rust als zij gekweld werd. Stien zei niet te veel, dat zij verloren was. Zij was het óók. Maar dat behoefde toch niet. Vader en moeder zeiden het toch anders En Berend Stui- Ds. Budding en zijn wonderlijk omspringen met de Heilige Schrift. Een invallend tekstwoord was een bijzondere stem Gods. En waar hij op gelijke wijze sprak in zijn preeken is het te ver staan dat het de belijders des Heeren dreigde te voeren in de wateren der valsche mystiek Immers wel te verstaan, dat Van der Meulen het noodig achtte tegen zulk gebruik van de Heilige Schrift te waarschuwen en het heldere licht des Woords te doen schijnen. Een der ouderlingen uit Rotterdam, later ook naar A.me- rika vertrokken, schreef dat Ds. van der Meulen een bijzondere voorliefde had voor Schriftuitleg ging. Dat kwam ook uit in zijn prediking. Hij was zich diep bewust het Evangelie als een boodschap Gods aan de menschen te moeten brengen, het Woord des Heeren te moeten ont sluiten en de gemeente met het Woord Gods te moeten voeden. Bij voorkeur preekte hij uit de Zendbrieven van Paulus, van welke hij in vervolgstoffen enkele geheel verklaard heeft in Goes. Hij stelde zich steeds ten eisch een zorg vuldige voorbereiding voor de bediening des Woords. Een van de droeve strijdpunten uit zijne dagen betrof het ambtsgewaad. Ds. Scholte, zijn leer meester had het ambtsgewaad al spoedig afge legd, en het is misschien niet zonder invloed geweest om ook Van der Meulen er mee te doen breken. De reeds genoemde Ds. W. P. de Jong schreef er van „Van der Meulen was veel te nuchter om daar eenige waarde aan te hechten. Hij vond het zelfs belachelijk om in zoo'n balcostuum van 't Fransche hof voortdu rend rond te wandelen en het hinderde hem, dat sommigen het begeerden om de begroeting uit te lokken„Wees gegroet RabbiHij legde het ambtsgewaad af en wachtte zonder vrees de stoute veroordeeling van velen af". Hij kreeg een afkeer van dat ambtsgewaad, vooral toen het bleek het volk tot afgoderij te verleiden. Immers ze waren er, die niet alleen „de steek" voor heiliger achtten dan een anderen hoed, maar ze zagen in die driekanten hoed een teeken van de Godheid. De drie punten van den hoed, zeiden ze, wijzen op de drie personen in de goddelijke Drieëenigheid, Vader, Zoon en Heilige Geest. Die gruwel kon hij niet verdra gen. Dat dwaze ding werd als de koperen slang in Hiskia's dagen weggeworpen, opdat het geen oorzaak tot zonde zou zijn. Een stroom van be zoeken volgde op die aflegging van het ambts gewaad en menig uur moest besteed aan de ver dediging van die handeling. Maar zijn verdedi ging was steeds een onderwijzing uit de Heilige Schrift, zoodat de gemeente, in plaats van haar leeraar er geringer om te achten, hem te meer hoogachtte. Door zich steeds aan het Woord Gods te houden, in woord en wandel, heeft Ds. van der Meulen, de gemeente van Goes, te midden van veel onkunde en dwaling, bewaard voor ver vloeiing. F. STAAL Pz. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Augustus 1934. Kort geleden vermelden de bladen, dat de leider van de Germaansche religieuze beweging, hoogleeraar Wilhelm Hauer te Tübingen twee aanhangers van de nieuwe leer in den echt ver bonden had. De ritus der ceremonie bij dit Ger maansche huwelijk was geïnspireerd door de Edda. Het jonge paar deed zijn intrede in een met bloemen en groen versierde zaal en nam plaats op zetels, onder de schaduw van jonge berke- boomen. Er waren drie tafels opgesteld, bedekt met witte lakens en versierd met roode tulpen en gele en blauwe bloemkransen. Op een daar van waren de ringen neergelegd. Op de beide andere stond een toorts met drie armen, die gele kaarsen droegen. De aanwezigen zetten een hymne aan de Lente in, waarna Hauer het jonge paar de legende vertelde van Sigurd, die terwijl hij te paard door de bergen reed, een groot vuur naar den hemel zag opstijgen. Bij zijn nadering bemerkte hij de strijdbare Brunhilde, met harnas en helm. Met zijn degen doorboorde hij haar harnas, terwijl zij door Wodan in slaap was gebracht. Daarna las Hauer een fragment uit Zarathoe- stra voor over de plichten der gehuwden. Ten slotte zegende hij het jonge paar, waarbij hij bad tot „de aarde, onze moeder, en den hemel, onzen vader, die al het menschelijke dragen en voortbrengen." vinga las het toch ook anders voor Plotseling nam zij een besluit, dat haar even rust gaf. Zij zou den volgenden avond de juf frouw vragen, of zij een uurtje naar huis mocht. De juffrouw was nog al goedig. Vanavond was zij immers vroeg thuis gekomen Ja, dat zou wel mogen. En dan zou zij eens met vader en moeder praten en alles vertellen, wat haar verontrustte. Vader zou er wel raad op weten. Dat voornemen kalmeerde haar. Doch slechts even. Want met geen mogelijkheid kon zij den slaap te pakken krijgen. Zij hoorde den dokter weer thuis komen. Zij vernam het slaan van de klokken in huis, waar het nu geheel stil gewor den was. En telkens de wind was er dien avond en dien nacht gunstig voor hoorde zij het dreunen van de torenklok. Uur na uur verstreek. Zij lag wakker, alsof het morgen was. Met kracht nam haar onrust weer toe. Zij moest veranderen. Anders was het niet goed met haar. Dat ging langzamerhand voor haar vast staan. Maar zij wist niet hoe. Dan dacht zij weer aan Arie. Was het niet verkeerd van haar geweest, hem geheel onkundig te laten van haar gaan naar huis Hij zou ver bazend boos zijn. En had zij die boosheid niet verdiend Maar dan als zij veranderde, en dat moest, kwam het dan niet tot een breuk met Arie Hij werd al vijandiger en sprak over haar vader en moeder op de meest kwetsende wijze. En dien avond was hij ook één van de ergsten geweest. Arie loslaten Dat kon immers niet Als er geen kink in de kabel gekomen was door de Zoo vallen in het Christelijk Europa velen terug tot het heidendom. We leven wel in een bangen tijd, waarin de fundamenten van het Christendom worden weg geslagen. Vooral het huwelijksleven en de goede zeden zijn in gevaar. Eén ding zie 'k als een lichtpuntde middenstof is bezig te vedwijnen. 't Komt op kiezen vóór of tegen aan. En ge lukkig dat velen terughuiveren, nu ze in onze dagen zien dat de zonde inderdaad een hellend vlak is en dat stilstaan op den weg naar de diepte niet mogelijk is. We moeten terugkeeren tot God, den leven den God, die heel ons leven opeischt en opheft en blijde maakt. Ons huwelijksformulier spreekt gezonder taal dan de hooggeleerde Hauer. 't Is waar dit for mulier is niet het mooiste van alles. Gelukkig dat enkele minder gelukkige uitdrukkingen in het gewijzigde formulier door andere zijn vervangen. De wijze, waarop in het oude formulier werd gesproken over de oorzaken, waarom God den huwelijken staat ingezet heeft, bevredigde niet, met name de uitdrukkingswijze, wat betreft de derde oorzaak. De onderdanigheid van de vrouw werd wel wat heel sterk naar voren gebracht, wanneer daartegenover gelet werd op de plaats, die het formulier aan de onderlinge liefde gaf. Nu luidt hetMaar opdat gij in dezen staat godvruchtig leven moogt, zult gij, ten andere, ook weten, tot welk einde God den huwelijken staat heeft ingezet. Ten eerste, opdat man en vrouw, door op rechte liefde verbonden, elkander trouw helpen en bijstaan in alle dingen, die tot het tijdelijke en eeuwige leven behooren. Ten andere, opdat door het huwelijk het men- schelijk geslacht worde gebouwd, en de ouders hun kinderen, indien het Gode belieft ze hun te geven, in de waarachtige kennis en vreeze Gods, Hem ter eer en tot hun zaligheid groot brengen. Zoo vermaant ons dan het Evangelie, dat wij dezen heiligen staat zullen eeren als een inzet ting, niet gegrond in het goeddunken van het schepsel, maar in het welbehagen van God, onzen Schepper. Het oude formulier begon wel wat somber. Tweemaal werd reeds in den eersten zin over kruis gesproken. Nu is 't waar dat in een huwelijk ook de tegenspoed een ruime plaats heeft. Voor som migen is er zelfs niet alleen kruis in het huwelijk, maar is het huwelijk zelf een kruis. Toch is 't niet aan te bevelen een formulier terstond zoo in mineur te zetten. Ik heb althans steeds getracht bij een huwelijksbevestiging, staande voor het gelukkige, blije bruidspaar, dat woord kruis zoo opgewekt en vriendelijk moge lijk uit te spreken, zoodat 't niet te sterk opviel. In het gewijzigd formulier luidt de aanhef Aangezien gij N. en N. begeerd hebt, uw ech telijke verbinding openlijk in de kerk alhier te laten bevestigen en hiertegen geen wettig be zwaar van de zijde der gemeente is ingebracht, zullen wij thans in den naam des Heeren daar toe overgaan. In de andere formulieren is niet veel wijziging gekomen. Dat in het Bevestigingsformulier van ouder lingen en diakenen de woorden „gelijk in het Oude Testament de gemeene Levieten in den dienst des Tabernakels den Priesters bijgevoegd waren, als medehelpers in hetgeen de Priesters alleen niet hadden kunnen doen" niet meer voor komen, zal niemand als een leemte beschouwen. Het „alle gemeene Christenen" is blijven staan. Mij klinkt dat „gemeen" altijd een beetje vreemd in de ooren. De ongunstige beteekenis van het woord is tegenwoordig vrijwel de algemeene. Aan het slot stond in het oude formulier de vermaning tot de armen„Die gestolen heeft, stele niet meer". Daar konden de armen 't mee doen 'k Ben blij dat deze woorden, die evengoed den rijken gelden, vervallen zijn. Nu staat er heel wat beter (ik bedoel natuur lijk beter in het verband): En gij, die in nood druft verkeert, ziet in uw nood op God, en dankt Hem, die door zijn Heiligen Geest zijn gemeente gewillig en bekwaam maakt om u te verzorgen. A. B. W. M. KOK. TWEETAL TE Borne-Delden M. Geertsema te Zuidwolde. K. G. Idema te Winsum. """TV-'vr-. ziekte van de juffrouw, die nu gelukkig hand over hand in beterschap toenam, dan waren zij reeds getrouwd geweest. En langer dan twee maanden wilde Arie hun huwelijk niet meer uit stellen. „Als we getrouwd zijn, zal je gepieker wel ophouden", had hij pas nog gezegd. „Dan heb je wat anders te doen. Als je nu maar niet te veel naar huis gaat, want dat deugt heelemaal niet voor je." Niet naar huis En zij was juist vast besloten, met vader en moeder te gaan praten, om van haar onrust af te komen Deugde dat niet voor haar Neen, in de oogen van Arie niet. Natuur lijk nietDat was juist de klove Maar als zij dan gehoor gaf aan de verma ningen van vader en moeder en hun aanwijzin gen volgde, wat natuurlijk beteekende, dat zij geregeld in het gezelschap komen zou, dan was er immers de breuk met Arie Neen, dat nietdat niet Twee uur sloeg de dorpsklok. „Moet je wachten tot je vader en moeder ge sproken hebt Het angstzweet brak haar uit. Wie had daar gesproken Duidelijk had zij een stem gehoord. Of was dat maar verbeelding geweest Kwam dat, omdat zij zoo in de war was Zou Stien nu slapen Of zou die ook zoo onrustig in haar bed liggen te woelen „Je hebt met Stien niets te maken. Je moet zelf voor God in het reine komen. Je moet we ten, dat je een zondares bent, maar dat Jezus je zonden wil verzoenen, als je tot Hem vlucht in diep berouw over je zonden. Waarom zou je daarmede wachten? (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 2