KERKNIEUWS*
FEUILLETON
KENTERING.
luchtvoorstelling de zaak van het werkloozen-
comité finantieel te helpen. Ge steunt daardoor
een goede zaak.
N.C.R.V.-PLAN.
De Ned. Christelijke Radio-Vereeniging zond
ons een meedeeling over haar plan om een ju
bileumfonds bijeen te brengen van anderhalve
ton, ten einde haar studio onder te kunnen bren
gen in een eigen gebouw, dat behoorlijke ruimte
biedt.
Dat ons die meedeeling werd verstrekt zal
wel zijn om die inzameling aan te bevelen.
Dit nu zouden we gaarne doen, wanneer de
Vereeniging voor haar inzameling een anderen
datum gekozen had.
Over de keuze van dien datum denken we als
Ds. C. Lindeboom van Amsterdam, die daarover
in N. H. Kerkblad zijn teleurstelling uitsprak.
Die datum is toch 8 October, en ieder weet, dat
Zondag 14 October is aangewezen, bij de her
denking der Afscheiding, als de dag, waarop
een mild dankoffer wordt gevraagd ten behoeve
van de hulpbehoevende kerken.
Hoe kan men nu verwachten, dat wij zouden
opwekken op 8 October mild te geven voor de
N.C.R.V. Gevolg daarvan zou zijn, dat de
collecte voor de hulpbehoevende kerken, die het
karakter van een dankoffer-collecte moet dra
gen, en die maar enkele dagen later gehouden
wordt, veel minder zou opbrengen.
We kunnen niet begrijpen, hoe het bestuur
tot de keuze van dien datum kwam. 't Begint
er wat op te lijken, dat men gedacht heeftwe
moeten die andere collecte vóór zijn anders vis-
schen we achter het net. Nu willen we aanne
men, dat dit niet de bedoeling was. Maar al is
dit niet de bedoeling, het zou zeker wel het ge
volg zijn. En we willen er niet aan meewerken,
dat we met deze kerkelijke collecte op 14 Oc
tober zouden komen in afgevischt water.
HEIJ.
Bijbei-Kiosk-Vereeniging, Keizers
gracht 756, Amsterdam. Gironummer
230703. VoorzitterDs. W. A.
Wiersinga Secr.-Penningm. H. J.
Heule.
Het is een mooi doel, dat deze Vereeniging
voorstaat en het werk aan strand en in woon
wagenkamp is verre van gemakkelijk.
Wat doet de B. K. V. is de vraag, die af-
t doend in eene brochure wordt beantwoord. Ver
der is er een mooi geschrift bij, verlucht met
platen van Copping, handelende over Jezus aan
het strand der Zee. Ds. W. A. Wiersinga, de
schrijver dezer stukjes, doet dat op duidelijke
en pakkende wijze, met allen ernst wijzend op
den Christus der Schriften.
Nog zijn toegezonden 12 verschillende trac-
taten, die juist in deze dagen aan de kerken in
Zeeland, die strandarbeid te verrichten hebben-
met aandrang ter uitreiking worden aanbevolen.
De B. K. V. stelt zooveel mogelijk haar lectuur
aan kerken en Evangelisatie-vereenigingen gratis
beschikbaar. Als wederdienst vraagt de B. K. V.
uw steun, die zij ten volle verdient. De lectuur,
die ze toezendt, is uitnemend geschikt en het
mag verblijden, dat ook van Gereformeerde zijde
deze tak van arbeid tot de komst van Gods
Koninkrijk wordt aangegrepen en gewaardeerd.
Mocht eene der Noordzeestrand-kerken er meer
van willen weten, dat zij schrijve aan dhr. H. J.
Heule. Verder zij steun, ook uit Zeeland, de
broeders der B. K. V. tot bemoediging het werk
met bezieling voort te zetten.
Kapelle-Biezelinge. A. SCHEELE.
UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING.
8. Te Kapelle en te Borssele.
Het eerste ontwaken kwam ook hier door de
prediking van Ds. Budding. Dat bracht de ge
loovigen bijeen en bewoog ze samenkomsten te
houden. De kring was heel klein, zoodat er geen
gemeente werd gevormd maar wel kwamen ze
gedurig tot onderlinge stichting bijeen. Sommi
gen leefden kerkelijk met Goes mee, waar ze als
lidmaat geboekt werden en des Zondags ter
kerk gingen. Al was het nog niet tot kerkfor-
matie gekomen, toch trad Ds. van der Meulen,
zoowel des Zondags als in de week hier wel
voor hen op. In het dorp heeft het tot kerk-
institueering nooit geleid, maar wel werd de
grond gelegd voor de kerk te Biezelinge, burger
lijk met Kapelle één, die eerst circa twintig jaar
later tot openbaring kwam.
In de -Herinneringen van Ds. Jacob van der
Meulen", de oudste zoon van den Goeschen pre
dikant, maakt hij melding van zulk een dienst
te Kapelle. ,,Te Kapelle", zoo schrijft hij, ,,had
men, zooals men het noemde, nog geen vrijheid
aangevraagd. Daar vervulden mijn vader eens
een predikdienst, die door beboeting gevolgd
werd. Hoe de verkondiging des Woords ge
waardeerd werd, blijkt wel daaruit, dat het geld
voor de boete bijeenkwam uit dien kleinen, ar
men kring, 't Beste werd geofferd, wat misschien
zuinig als spaarpenning, in goud bewaard was.
Ik kan mij, mijn vader nog voorstellen, de gou
den tientjes tellende, die hij voor die zaak naar
het Stadhuis moest brengen en hoe hij zich uit
liet over de verregaande goddeloosheid van die
vervolging."
Onvermoeid arbeidde de trouwe dienaar voort.
Onder de Zuid-Bevelandsche dorpen waar be
geerte was naar het V/oord des levens en alras
onder leiding van Ds. Budding in 1836 een kleine
gemeente gevormd was, behoorde Borssele. Daar
woonde een boer, door God rijk met aardsche
goederen bedeeld, die van het zijne gaarne den
Heere offer bracht. Hij liet andere rijken 's we
relds geneugten najagen, zelf leefde hij gaarne
met het arme verdrukte volk van God, „ver
kiezende liever met het volk van God kwalijk
gehandeld te worden, dan voor een tijd de ge
nieting der zonde te hebben. Achtende de ver-
smaadheid van Christus' meerderen rijkdom te
zijn, dan de schatten van Egypte, want Hij zag
op de vergelding des loons". Het was Jannis
van de Luyster. In zijn schuur hadden de samen
komsten plaats. Van verschillende plaatsen kwam
men daar bijeen. Van Heinkenszand, Nisse,
Nieuwdorp. Oude lieden, die aan die samenkom
sten deelnamen uit Heinkenszand heb ik wel
hooren vertellen wat blijde optochten ze hadden,
als ze de spot en verachting der vijanden ver
durende, met heele scharen gingen om Gods
Woord te hooren. Hoe meer de smaad, hoe
stouter de verachting, hoe blijder ze voortgingen,
terwijl het klonk in hun ziel
Dan ga ik op tot Gods altaren
Tot God, mijn God, de Bron van vreugd.
Dan zal ik juichend stem en snaren
Tot roem van zijne goedheid paren
Die na kortstondig ongeneugt
Mij eindeloos verheugt.
Onder degenen, die van Heinkenszand zich bij
de kerk van Borssele voegden was ook een zer
kere Bart van Loon, in het vorige No. der
Zeeuwsche Kerkbode door Br. A. Schout nog
genoemd. Van Loon (hij was klein van gestalte)
door de gemoedelijke Zeeuwen vaak „Van
Lootje" genoemd, was persoonlijk medestrijder
met de kleine schare der geloovigen, maar amb
telijk stond hij vaak voor hen als vervolger
want hij was Deurwaarder. Dat gaf een voort
durende tweestrijd in zijn leven. Zooveel moge
lijk zocht hij Gods volk te sparen, dat onrecht
vaardig verdrukt en vervolgd werd, en toch
dwong hem zijn ambt zich tegen hen te stellen.
Ofschoon getrouw in zijn roeping moest hij toch
de haat ondervinden van zijn meerderen, en het
behoorde tot het lijden om Christus' wil, dat hij
't verdragen moest uit zijn ambt te worden ge
zet. Dat bracht wel moeilijke dagen voor hem,
maar Gods zorgende hand was steeds over hem.
De blijmoedigheid des geloofs verloor hij niet
en zijn God heeft het hem op de verdere levens
reis niet aan het noodige doen ontbreken. Wij
herinneren uit onze jeugd nog dien vriendelijken
blijmoedigen oude, die meermalen enkele dagen
in onze ouderlijke woning doorbracht. Ook wij
jongeren gevoelden ons tot hem aangetrokken,
als hij sprak over de dagen van ouds en de
trouw zijns Gods.
Ds. van der Meulen kwam ook gedurig te
Borssele den dienst des Woords vervullen. Op
zekeren dag als hij daar zou preeken, liep dat
gerucht als een vuur geheel Zeeland door. Ook
doe", besliste Froukje, die weldra met Stien
Landman in de dorpsstraat stond.
„Wat heb je toch herhaalde Froukje een
vroeger gedane vraag.
Zij v/as zeer beangst eenerzijds. Maar ander
zijds ging zij meenen, dat de toestand van het
meisje verband hield met het gehoorde.
Stien Landman greep haar arm.
„Ik heb het zoo benauwd. Ik ben verloren,
ik ben verlorenHeb je het gehoord
Meteen nam de onrust van Froukje, afgeleid
door het gebeuren met het ongestelde meisje,
waar in hevige kracht toe.
„Verloren?" vroeg zij toonloos.
„Ja, verloren, verloren. Je hebt het toch ge
hoord We moeten van onze zonden verlost.
We moeten wedergeboren worden. Hoe kan
dat Hoe kan dat O, als ik nu eens sterven
moet
„Houd op gilde Froukje bijna. „Houd op
Het was het denkbeeld, dat ook haar steeds
verontrustte. Begon de anders zoo vroolijke
Stien Landman daarover nu ook
„Dat kan toch", steunde deze. „En wat dan
Ik ben verloren, ik ben verlorenWat moet
ik toch doen? Weet je het niet? Je vader
„Ik weet het ook niet", stamelde Froukje.
„O, wist ik het maar
„Weet je het ook niet Zou jij kunnen ster
ven Geloof je, wat Berend voorlas Ik v/el.
Het is vast waar. Maar dan ben ik verloren."
„Ik ook", schreide Froukje. „Wat moeten we
toch doen
„Ik weet het niet. Zijn we nog niet thuis?"
„Nog even."
te Axel werd het vernomen. Velen uit „het land
van Axel" voeren toen vroegtijdig met een schip
van Ter Neuzen de Schelde over en waren reeds
voor negen uur te Borssele. De schuur kwam
vol tot den nok. Overal werden menschen ge
zien, op hooi en graan sommigen op balken en
zolders. Een man stond op een ladder wel 15
of 16 voet hoog. Hij kon het echter ten laatste
niet meer uithouden op die moeilijke staanplaats
en viel tot grooten schrik van de vergaderde
menigte van boven neer. Men vreesde een droef
ongeval, maar hij was wonderlijk bewaard en
stond ongedeerd weer op, zoodat de dienst
voortgang kon hebben.
Het v/as een dag van rijken zegen. Het bracht
menigeen ook den vijanden tot andere gedach
ten. Velen werden verslagen in het hart als de
schare op den Pinksterdag te Jeruzalem en rie
pen „Wat zullen wij doen mannen broeders
Zoo groeide de kerk van Borssele en be
loofde een der bloeiendste kerken te worden van
de Afgescheidenen in Zeeland. Wie de gesloten
kerk van Borssele later zag of de kleine kerk
worstelend om het zelfstandig bestaan te bewa
ren, zou denken, dat alles was weggekwijnd en
verstorven. Toch is dat zoo niet. De kerk van
Borssele heeft belangrijke elementen geleverd
voor de in Amerika overgeplantte kerk. We zien
het later nog. Een van de meest vooraanstaande
mannen in de nederzetting te Zeeland in Michi
gan v/as uit Borssele, n.l. Jannis van de Luyster.
Rijk waren de vruchten op den arbeid van
Van der Meulen allerwege gezien. „De zegen",
zoo schreef Ds. A. Zv/emer, „die God aan de
bediening van Ds. van der Meulen gaf, v/as
buitengewoon groot". Hij verhaalde er van
„Eens had hij op Oudejaarsavond gepreekt over
het v/oord„Geef rekenschap van Uw rent
meesterschap". Niet slechts de gemeente was
trouw opgekomen, maar ook velen van rondom
waren tegenwoordig, die eens wilden hooren,
wat zulk een leeraar op Oudejaarsavond te zeg
gen had. Zij kwamen en hoorden en velen van
hen gingen met zware lasten op 't hart terug,
in 't besef van een ontrouw rentmeesterschap,
dat hen veroordeelde en tot God deed roepen
toen ze terugkeerden. Tot in late uren werden
er aan den weg gevonden en aan de dijken,
onder den blooten hemel neergeknield, roepend
tot God onder den last hunner zonden."
Ds. Zwemer kon niet nalaten ook te getuigen
van den zegen, dien hij zelf door Ds. van der
Meulen had ontvangen. In zijn jeugd had hij
nooit de zuivere prediking van het Evangelie
gehoord. Het onderwijs van een vrome moeder
en lezing van sommige geschriften spraken hem
wel van zijn verloren toestand, maar het ging
zijn oor voorbij hoezeer het hem ook met ernst
werd voorgehouden. Op Gods tijd evenwel drong
het als een pijl in zijn hart, zoodat hij tot God
begon te roepen in de eenzaamheid.
„In den tijd der kerkelijke bewegingen", zoo
schreef hij (18351840), „las ik de geschriften
van Groen van Prinsterer e.a. En door de le
zing daarvan werd ik overtuigd van het goed
recht der Afgescheidenen, hoe wel ik niet met
hen meeging. Steelsgewijze ging ik soms eens bij
hen ter kerk om Ds. van der Meulen te hooren,
en onder die prediking brak het licht Gods in
mij door. Toen werd met beslistheid mijn keuze
bepaald, waarvan heel Nederland mij niet had
kunnen terughouden. Dat ik onder de dienaren
des Evangelies mag worden geteld is genade
van God, maar ik vergeet nooit, dat Ds. van
der Meulen de roepende stem was, die in mij
de begeerte opwekte en aanvuurde, die mij dag
en nacht, met vasten en gebeden deed vragen
om Gods boodschap te mogen brengen tot het
volk."
Die begeerte is vervuld. Ds. Zwemer was
reeds in Amerika toen de Heere hem onder lei
ding van Dr. van Raalte en Ds. van der Meulen
tot de bediening des Woords riep.
Vele jaren dus nadat Ds. van der Meulen in
Zeeland gearbeid had, werd van den zegen die
er door ontvangen werd getuigd, hier en over
den oceaan ook na zijn sterven. Daarin werd
het v/oord bevestigd „De gedachtenis des recht
vaardigen zal tot zegening zijn (Spr. 10:7).
F. STAAL Pz.
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE
SCHRIFT.
33. Een kwaad der lippen.
„De kinderen durven veel zeggen tegenwoor
dig Dat is een klacht, die alom vernomen
wordt. En niet zoo weinig huisgezinnen lijden
aan dat kwaad der lippen.
Vol angst en onrust liepen de twee meisjes
verder, om eindelijk de lage woning te bereiken,
waar de kleine landbouwer Landman woonde,
die juist aanstalten maakte, naar bed te gaan.
Het zou wel diep in den nacht worden, eer Stien
terugkeerde. En daarop verkoos hij niet te wach
ten.
Ten hoogste verbaasd was de man, toen de
beide meisjes binnentraden, terwijl zijn vrouw
uitriep, ziende het doodsbleeke gelaat en de
verwilderde oogen van haar dochter „Wat is
er gebeurd Er is toch niet gevochten Ruzie
gehad I"
Alleen Froukje was eenigszins tot antwoorden
in staat.
„Neen, vrouw Landman, niets van dat alles.
Stien is niet erg goed. Zij wilde liever naar huis."
„Maar wat scheelt er dan aan?"
„Vader!MoederIk ben verloren",
jammerde Stien. „Wat moet ik toch doen Wat
moet ik toch doen O, als ik nu eens sterven
ging
„Dat kind is heelemaal in de war", meende
de landbouwer. „Wat is er toch gebeurd
vroeg hij aan Froukje, die al even hulpeloos daar
stond, als de anders zoo kordate Stien.
„Niets", zei Froukje. En dan aarzelend „Ja...
er werd voorgelezen... uit een boek
„Van de Coxianen misschien?" vroeg Land
man, wien een licht opging.
Over de actie van dominé De Cock werd alom
gesproken. In de snikken werden godsdienstige
twistgesprekken gevoerd. In zijn werkplaats nam
Bazuin geen blad voor den mond en zeide hij
zijn bezoekers het oordeel aan, indien zij zich
Nu weet ik niet met zekerheid, of vroeger dat
kwaad zoo veel minder voorkwam. Dat zou een
heel onderzoek worden, als men daaromtrent
zekerheid wilde verkrijgen. Maar wat zou ons
dat ten slotte verder brengen Een feit is het,
dat in de gezinnen van heden meermalen wordt
gelaboreerd aan de kwaal der loslippigheid. En
het is wel goed, daarop eens extra te wijzen.
De zonde is op zich zelf altijd al erg. Maar
de nasleep er van is dikwijls ook zoo veelszins
droevig. En dat is wel in sterke mate het geval
bij de zonde, die we hier bedoelen. Alles maar
te durven zeggen vergiftigt steeds meer het eigen
hart der jongeren, en is niet minder een steeds
sterker gevaar voor heel de omgeving, hier aller
eerst het gezin. Terwijl bovendien het verdriet
der ouders zoo geweldig diep gaat.
Breng dan uw kinderen weer onder het beslag
van het Woord Gods. Dat is het beste, wat ge
doen kunt. Omdat dit voor ouders en kinderen
immers is en moet zijn het einde aller tegen-
spreking.
En een voorrecht is het steeds weer, te mogen
opmerken, dat de Heilige Schrift toch zoo rijk
is. Ook ten opzichte van het „te veel zeggen"
blijkt wel, dat het in ieder geval een oude zonde
is. Waartegen niemand minder dan de wijze
Prediker al gewaarschuwd heeft. En wat zegt
hij het rustig, kalm maar ook onweerlegbaar.
„Wees niet te snel met uv/en mond en uw
harte haaste niet een woord voort te brengen
voor Gods aangezicht want God is in den he
mel en gij zijt op de aarde daarom laat uwe
woorden weinig zijn." Zoo onderwees reeds
Salomo zijn tijd en hij doet het nog in onze
dagen: zie Prediker 5:1.
Tegen dit rustige, diep ernstige en klare woord
is zelfs geen jongen of meisje van onze tijd be
stand. De jeugd gevoelt hier aanstonds dat is
een waar en waardig woord Daar valt niets
tegen in te brengen, dat hebben we rnaar op
te volgen
En zeker, nu weet ik wel, dat Salomo hier
volgens de kantteekenaars allereerst het oog heeft
op het naderen tot God in het gebed. En hij
wil ons leeren, dat daarbij bescheidenheid past
en weinige, sobere woorden. Dat hierbij aller
eerst een ootmoedige gestalte in acht genomen
dient te worden ootmoedig in houding en woor
den, ook in het aantal v/oorden.
Maar spreken we dan niet al, ja al onze
woorden „voor Gods aangezicht" Voor Zijn
aangezicht, die in den hemel woont terwijl wij
op de aarde zijn Dat bedenken we veel te wei
nig Daarom mogen we nooit, nooit te snel zijn
met onze mond en ons hart mag zich nooit on
voorzichtig haasten een woord voort te brengen!
Laten we dat toch onze kinderen rusteloos
voorhouden En ons zelf Ja, vergeet ook dat
tweede vooral niet
Wat spreken we toch dikwijls onvoorzichtig.
En bedenken dan niet, dat we onze woorden
„voor Gods aangezicht", dat is in Zijn tegen
woordigheid, in Zijn alwetendheid, uitspreken.
Dat moeten wij en onze kinderen altijd beden
ken. Altijd
Onze tijd leent zich zoo zeer in het bijzonder
om maar gauw wat te zeggen en gauw veel te
veel te zeggen. Maar dan behooren wij dubbel
waakzaam te zijn. Wees dan niet té snel met
uw mond Hang dat woord op in uw kamer
Beter nog leg het weg in uw hart en bid om
genade, het in toepassing te mogen brengen
Van W. te W.
TWEETAL TE
Sleen D. W. v. d. Laar, Cand. te Driebergen.
H. J. Meyerink, Cand. te Ede.
BEROEPEN TE
Nieuwolda: Dr. J. van der Linden te Leeuwarden
Hazerswoude S. R. Smilde te Geesteren-
Gelselaar.
AANGENOMEN NAAR
Wanswerd c.a. R. Schippers
te Drachtster Compagnie.
Ds. A. H. Oussoren te Ambt-Vollenhove
hoopt Maandag 8 October a.s. intrede te doen
te Middelburg. Zondag 7 October zal D.V.
ZEerw. worden bevestigd door zijn vader, Ds.
K. Oussoren te Broek onder Akkerwoude.
Ds. J. Versteegt nam afscheid van de
Geref. Kerk van Nieuwerkerk a. d. IJssel, met
een predikatie over Hand. 8 30 en 40. Het the
ma der predikatie was Een door God ge-
wenschte scheiding. Achtereenvolgens werd stil-
niet bekeerden. Er konden in Groningerland
geen drie, vier menschen bij elkaar zijn, of het
gesprek kwam op de Afgescheidenen en hun
beweegredenen. Dus begreep ook Landman on
middellijk ook op het verjaarpartijtje was over
dominé De Cock en zijn volgelingen gesproken.
Het bleek nu, dat er zelfs uit een boek was
voorgelezen. Zij geleken wel gek.
Intusschen zaten hij en zijn vrouw nu met de
gevolgen. Want met Stien was niets aan te van
gen. Zij was geheel van streek. En dat scheen
met Froukje ook het geval te zijn.
„Wat moeten wij daaraan nu doen?" vroeg
hij radeloos zijn vrouw.
Want het meisje jammerde ontzettend, steeds
uitroepend, dat zij verloren was. En dan barstte
zij weer uit in een huilbui.
Landman vreesde, dat dit trieste wel eens op
krankzinnigheid kon uitloopen en zeide daarom
„Het beste zal zijn, dat Froukje even den dokter
haalt."
Maar Stien schudde het hoofd en riep uit
,,'k Heb geen dokter noodig. Ik ben niet ziek.
Maar ik ben verloren, als ik niet gered word."
De landbouwer haalde de schouders op. Dat
kind had het dus wel verbazend te pakken Die
jongelui hadden waarschijnlijk elkaar het hoofd
op hol gebracht. Alleen begreep hij niet, hoe het
gekomen was. Want bij Jannetje Agema kwamen
toch geen Coxianen op visite
Vrouw Landman nam resoluut een besluit.
(Wordt vervolgd)
Als de zevenduizend, in Elia's dagen, die de
knie voor Baal niet gebogen hadden, waren de
weinige geloovigen in Zeeland, als verborgen
voor het oog, in die dagen van geestelijke don
kerheid. Maar ze traden te voorschijn overal
waar het licht des Woords straalde.
Ook te Kapelle, in Zuid-Beveland, was het
dónker. De plaats, waar eens de godvruchtige
Ds. Hannepier, zelf door wonderlijke leiding
Gods uit de duisternis van Rome tot het licht
gebracht en tot het ambt van Dienaar des
Woords geleid het woord des levens had
gebracht, v/as als een dorre heide, waar alle
plant des geloófs scheen uitgeroeid en wegge
storven te zijn. Maar de Heere had er toch nog
de zijnen.
66)
En dat kreunen trok de opmerkzaamheid van
Froukje, die even opkeek en fluisterde „Wat
heb je
Maar het meisje weerde af met de hand en
staarde naar Berend Stuivinga, die onverstoor
baar verder las, zich er over verheugend, dat
naar hem geluisterd werd.
Eindelijk dan verklaarde hij, voldoende te
hebben gelezen.
,,'t Was weer eens wat anders", spotte Jan
Fresinga.
„Er is een dominé in je verloren gegaan, Be
rend", vond Arie, die terzijde naar Froukje keek.
Maar deze was druk bezig met Stien Land
man, die ongesteld scheen te zijn. Want nog
steeds was zij doodsbleek en zij leunde zwaar
op de tafel.
„Wat scheelt er toch aan?" vroeg zij.
„Ik ben ziek", steunde het meisje. „Ik ga naar
huis."
De opmerkzaamheid van allen werd nu ge
trokken. Raadgevingen v/erden verstrekt. Maar
Stien Landman stond op en wankelde door het
vertrek.
„Ik ga naar huis", zeide zij hakkelend. „Ik
ben ziek."
„Breng haar even thuis, Froukje", zeide Arie.
„Wacht, ik zal meegaan."
„Neen, blijf maar. t Is beter, dat ik het alleen