KERKNIEUWS* FEUILLETON KENTERING. luchtvoorstelling de zaak van het werkloozen- comité finantieel te helpen. Ge steunt daardoor een goede zaak. N.C.R.V.-PLAN. De Ned. Christelijke Radio-Vereeniging zond ons een meedeeling over haar plan om een ju bileumfonds bijeen te brengen van anderhalve ton, ten einde haar studio onder te kunnen bren gen in een eigen gebouw, dat behoorlijke ruimte biedt. Dat ons die meedeeling werd verstrekt zal wel zijn om die inzameling aan te bevelen. Dit nu zouden we gaarne doen, wanneer de Vereeniging voor haar inzameling een anderen datum gekozen had. Over de keuze van dien datum denken we als Ds. C. Lindeboom van Amsterdam, die daarover in N. H. Kerkblad zijn teleurstelling uitsprak. Die datum is toch 8 October, en ieder weet, dat Zondag 14 October is aangewezen, bij de her denking der Afscheiding, als de dag, waarop een mild dankoffer wordt gevraagd ten behoeve van de hulpbehoevende kerken. Hoe kan men nu verwachten, dat wij zouden opwekken op 8 October mild te geven voor de N.C.R.V. Gevolg daarvan zou zijn, dat de collecte voor de hulpbehoevende kerken, die het karakter van een dankoffer-collecte moet dra gen, en die maar enkele dagen later gehouden wordt, veel minder zou opbrengen. We kunnen niet begrijpen, hoe het bestuur tot de keuze van dien datum kwam. 't Begint er wat op te lijken, dat men gedacht heeftwe moeten die andere collecte vóór zijn anders vis- schen we achter het net. Nu willen we aanne men, dat dit niet de bedoeling was. Maar al is dit niet de bedoeling, het zou zeker wel het ge volg zijn. En we willen er niet aan meewerken, dat we met deze kerkelijke collecte op 14 Oc tober zouden komen in afgevischt water. HEIJ. Bijbei-Kiosk-Vereeniging, Keizers gracht 756, Amsterdam. Gironummer 230703. VoorzitterDs. W. A. Wiersinga Secr.-Penningm. H. J. Heule. Het is een mooi doel, dat deze Vereeniging voorstaat en het werk aan strand en in woon wagenkamp is verre van gemakkelijk. Wat doet de B. K. V. is de vraag, die af- t doend in eene brochure wordt beantwoord. Ver der is er een mooi geschrift bij, verlucht met platen van Copping, handelende over Jezus aan het strand der Zee. Ds. W. A. Wiersinga, de schrijver dezer stukjes, doet dat op duidelijke en pakkende wijze, met allen ernst wijzend op den Christus der Schriften. Nog zijn toegezonden 12 verschillende trac- taten, die juist in deze dagen aan de kerken in Zeeland, die strandarbeid te verrichten hebben- met aandrang ter uitreiking worden aanbevolen. De B. K. V. stelt zooveel mogelijk haar lectuur aan kerken en Evangelisatie-vereenigingen gratis beschikbaar. Als wederdienst vraagt de B. K. V. uw steun, die zij ten volle verdient. De lectuur, die ze toezendt, is uitnemend geschikt en het mag verblijden, dat ook van Gereformeerde zijde deze tak van arbeid tot de komst van Gods Koninkrijk wordt aangegrepen en gewaardeerd. Mocht eene der Noordzeestrand-kerken er meer van willen weten, dat zij schrijve aan dhr. H. J. Heule. Verder zij steun, ook uit Zeeland, de broeders der B. K. V. tot bemoediging het werk met bezieling voort te zetten. Kapelle-Biezelinge. A. SCHEELE. UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING. 8. Te Kapelle en te Borssele. Het eerste ontwaken kwam ook hier door de prediking van Ds. Budding. Dat bracht de ge loovigen bijeen en bewoog ze samenkomsten te houden. De kring was heel klein, zoodat er geen gemeente werd gevormd maar wel kwamen ze gedurig tot onderlinge stichting bijeen. Sommi gen leefden kerkelijk met Goes mee, waar ze als lidmaat geboekt werden en des Zondags ter kerk gingen. Al was het nog niet tot kerkfor- matie gekomen, toch trad Ds. van der Meulen, zoowel des Zondags als in de week hier wel voor hen op. In het dorp heeft het tot kerk- institueering nooit geleid, maar wel werd de grond gelegd voor de kerk te Biezelinge, burger lijk met Kapelle één, die eerst circa twintig jaar later tot openbaring kwam. In de -Herinneringen van Ds. Jacob van der Meulen", de oudste zoon van den Goeschen pre dikant, maakt hij melding van zulk een dienst te Kapelle. ,,Te Kapelle", zoo schrijft hij, ,,had men, zooals men het noemde, nog geen vrijheid aangevraagd. Daar vervulden mijn vader eens een predikdienst, die door beboeting gevolgd werd. Hoe de verkondiging des Woords ge waardeerd werd, blijkt wel daaruit, dat het geld voor de boete bijeenkwam uit dien kleinen, ar men kring, 't Beste werd geofferd, wat misschien zuinig als spaarpenning, in goud bewaard was. Ik kan mij, mijn vader nog voorstellen, de gou den tientjes tellende, die hij voor die zaak naar het Stadhuis moest brengen en hoe hij zich uit liet over de verregaande goddeloosheid van die vervolging." Onvermoeid arbeidde de trouwe dienaar voort. Onder de Zuid-Bevelandsche dorpen waar be geerte was naar het V/oord des levens en alras onder leiding van Ds. Budding in 1836 een kleine gemeente gevormd was, behoorde Borssele. Daar woonde een boer, door God rijk met aardsche goederen bedeeld, die van het zijne gaarne den Heere offer bracht. Hij liet andere rijken 's we relds geneugten najagen, zelf leefde hij gaarne met het arme verdrukte volk van God, „ver kiezende liever met het volk van God kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de ge nieting der zonde te hebben. Achtende de ver- smaadheid van Christus' meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten van Egypte, want Hij zag op de vergelding des loons". Het was Jannis van de Luyster. In zijn schuur hadden de samen komsten plaats. Van verschillende plaatsen kwam men daar bijeen. Van Heinkenszand, Nisse, Nieuwdorp. Oude lieden, die aan die samenkom sten deelnamen uit Heinkenszand heb ik wel hooren vertellen wat blijde optochten ze hadden, als ze de spot en verachting der vijanden ver durende, met heele scharen gingen om Gods Woord te hooren. Hoe meer de smaad, hoe stouter de verachting, hoe blijder ze voortgingen, terwijl het klonk in hun ziel Dan ga ik op tot Gods altaren Tot God, mijn God, de Bron van vreugd. Dan zal ik juichend stem en snaren Tot roem van zijne goedheid paren Die na kortstondig ongeneugt Mij eindeloos verheugt. Onder degenen, die van Heinkenszand zich bij de kerk van Borssele voegden was ook een zer kere Bart van Loon, in het vorige No. der Zeeuwsche Kerkbode door Br. A. Schout nog genoemd. Van Loon (hij was klein van gestalte) door de gemoedelijke Zeeuwen vaak „Van Lootje" genoemd, was persoonlijk medestrijder met de kleine schare der geloovigen, maar amb telijk stond hij vaak voor hen als vervolger want hij was Deurwaarder. Dat gaf een voort durende tweestrijd in zijn leven. Zooveel moge lijk zocht hij Gods volk te sparen, dat onrecht vaardig verdrukt en vervolgd werd, en toch dwong hem zijn ambt zich tegen hen te stellen. Ofschoon getrouw in zijn roeping moest hij toch de haat ondervinden van zijn meerderen, en het behoorde tot het lijden om Christus' wil, dat hij 't verdragen moest uit zijn ambt te worden ge zet. Dat bracht wel moeilijke dagen voor hem, maar Gods zorgende hand was steeds over hem. De blijmoedigheid des geloofs verloor hij niet en zijn God heeft het hem op de verdere levens reis niet aan het noodige doen ontbreken. Wij herinneren uit onze jeugd nog dien vriendelijken blijmoedigen oude, die meermalen enkele dagen in onze ouderlijke woning doorbracht. Ook wij jongeren gevoelden ons tot hem aangetrokken, als hij sprak over de dagen van ouds en de trouw zijns Gods. Ds. van der Meulen kwam ook gedurig te Borssele den dienst des Woords vervullen. Op zekeren dag als hij daar zou preeken, liep dat gerucht als een vuur geheel Zeeland door. Ook doe", besliste Froukje, die weldra met Stien Landman in de dorpsstraat stond. „Wat heb je toch herhaalde Froukje een vroeger gedane vraag. Zij v/as zeer beangst eenerzijds. Maar ander zijds ging zij meenen, dat de toestand van het meisje verband hield met het gehoorde. Stien Landman greep haar arm. „Ik heb het zoo benauwd. Ik ben verloren, ik ben verlorenHeb je het gehoord Meteen nam de onrust van Froukje, afgeleid door het gebeuren met het ongestelde meisje, waar in hevige kracht toe. „Verloren?" vroeg zij toonloos. „Ja, verloren, verloren. Je hebt het toch ge hoord We moeten van onze zonden verlost. We moeten wedergeboren worden. Hoe kan dat Hoe kan dat O, als ik nu eens sterven moet „Houd op gilde Froukje bijna. „Houd op Het was het denkbeeld, dat ook haar steeds verontrustte. Begon de anders zoo vroolijke Stien Landman daarover nu ook „Dat kan toch", steunde deze. „En wat dan Ik ben verloren, ik ben verlorenWat moet ik toch doen? Weet je het niet? Je vader „Ik weet het ook niet", stamelde Froukje. „O, wist ik het maar „Weet je het ook niet Zou jij kunnen ster ven Geloof je, wat Berend voorlas Ik v/el. Het is vast waar. Maar dan ben ik verloren." „Ik ook", schreide Froukje. „Wat moeten we toch doen „Ik weet het niet. Zijn we nog niet thuis?" „Nog even." te Axel werd het vernomen. Velen uit „het land van Axel" voeren toen vroegtijdig met een schip van Ter Neuzen de Schelde over en waren reeds voor negen uur te Borssele. De schuur kwam vol tot den nok. Overal werden menschen ge zien, op hooi en graan sommigen op balken en zolders. Een man stond op een ladder wel 15 of 16 voet hoog. Hij kon het echter ten laatste niet meer uithouden op die moeilijke staanplaats en viel tot grooten schrik van de vergaderde menigte van boven neer. Men vreesde een droef ongeval, maar hij was wonderlijk bewaard en stond ongedeerd weer op, zoodat de dienst voortgang kon hebben. Het v/as een dag van rijken zegen. Het bracht menigeen ook den vijanden tot andere gedach ten. Velen werden verslagen in het hart als de schare op den Pinksterdag te Jeruzalem en rie pen „Wat zullen wij doen mannen broeders Zoo groeide de kerk van Borssele en be loofde een der bloeiendste kerken te worden van de Afgescheidenen in Zeeland. Wie de gesloten kerk van Borssele later zag of de kleine kerk worstelend om het zelfstandig bestaan te bewa ren, zou denken, dat alles was weggekwijnd en verstorven. Toch is dat zoo niet. De kerk van Borssele heeft belangrijke elementen geleverd voor de in Amerika overgeplantte kerk. We zien het later nog. Een van de meest vooraanstaande mannen in de nederzetting te Zeeland in Michi gan v/as uit Borssele, n.l. Jannis van de Luyster. Rijk waren de vruchten op den arbeid van Van der Meulen allerwege gezien. „De zegen", zoo schreef Ds. A. Zv/emer, „die God aan de bediening van Ds. van der Meulen gaf, v/as buitengewoon groot". Hij verhaalde er van „Eens had hij op Oudejaarsavond gepreekt over het v/oord„Geef rekenschap van Uw rent meesterschap". Niet slechts de gemeente was trouw opgekomen, maar ook velen van rondom waren tegenwoordig, die eens wilden hooren, wat zulk een leeraar op Oudejaarsavond te zeg gen had. Zij kwamen en hoorden en velen van hen gingen met zware lasten op 't hart terug, in 't besef van een ontrouw rentmeesterschap, dat hen veroordeelde en tot God deed roepen toen ze terugkeerden. Tot in late uren werden er aan den weg gevonden en aan de dijken, onder den blooten hemel neergeknield, roepend tot God onder den last hunner zonden." Ds. Zwemer kon niet nalaten ook te getuigen van den zegen, dien hij zelf door Ds. van der Meulen had ontvangen. In zijn jeugd had hij nooit de zuivere prediking van het Evangelie gehoord. Het onderwijs van een vrome moeder en lezing van sommige geschriften spraken hem wel van zijn verloren toestand, maar het ging zijn oor voorbij hoezeer het hem ook met ernst werd voorgehouden. Op Gods tijd evenwel drong het als een pijl in zijn hart, zoodat hij tot God begon te roepen in de eenzaamheid. „In den tijd der kerkelijke bewegingen", zoo schreef hij (18351840), „las ik de geschriften van Groen van Prinsterer e.a. En door de le zing daarvan werd ik overtuigd van het goed recht der Afgescheidenen, hoe wel ik niet met hen meeging. Steelsgewijze ging ik soms eens bij hen ter kerk om Ds. van der Meulen te hooren, en onder die prediking brak het licht Gods in mij door. Toen werd met beslistheid mijn keuze bepaald, waarvan heel Nederland mij niet had kunnen terughouden. Dat ik onder de dienaren des Evangelies mag worden geteld is genade van God, maar ik vergeet nooit, dat Ds. van der Meulen de roepende stem was, die in mij de begeerte opwekte en aanvuurde, die mij dag en nacht, met vasten en gebeden deed vragen om Gods boodschap te mogen brengen tot het volk." Die begeerte is vervuld. Ds. Zwemer was reeds in Amerika toen de Heere hem onder lei ding van Dr. van Raalte en Ds. van der Meulen tot de bediening des Woords riep. Vele jaren dus nadat Ds. van der Meulen in Zeeland gearbeid had, werd van den zegen die er door ontvangen werd getuigd, hier en over den oceaan ook na zijn sterven. Daarin werd het v/oord bevestigd „De gedachtenis des recht vaardigen zal tot zegening zijn (Spr. 10:7). F. STAAL Pz. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 33. Een kwaad der lippen. „De kinderen durven veel zeggen tegenwoor dig Dat is een klacht, die alom vernomen wordt. En niet zoo weinig huisgezinnen lijden aan dat kwaad der lippen. Vol angst en onrust liepen de twee meisjes verder, om eindelijk de lage woning te bereiken, waar de kleine landbouwer Landman woonde, die juist aanstalten maakte, naar bed te gaan. Het zou wel diep in den nacht worden, eer Stien terugkeerde. En daarop verkoos hij niet te wach ten. Ten hoogste verbaasd was de man, toen de beide meisjes binnentraden, terwijl zijn vrouw uitriep, ziende het doodsbleeke gelaat en de verwilderde oogen van haar dochter „Wat is er gebeurd Er is toch niet gevochten Ruzie gehad I" Alleen Froukje was eenigszins tot antwoorden in staat. „Neen, vrouw Landman, niets van dat alles. Stien is niet erg goed. Zij wilde liever naar huis." „Maar wat scheelt er dan aan?" „Vader!MoederIk ben verloren", jammerde Stien. „Wat moet ik toch doen Wat moet ik toch doen O, als ik nu eens sterven ging „Dat kind is heelemaal in de war", meende de landbouwer. „Wat is er toch gebeurd vroeg hij aan Froukje, die al even hulpeloos daar stond, als de anders zoo kordate Stien. „Niets", zei Froukje. En dan aarzelend „Ja... er werd voorgelezen... uit een boek „Van de Coxianen misschien?" vroeg Land man, wien een licht opging. Over de actie van dominé De Cock werd alom gesproken. In de snikken werden godsdienstige twistgesprekken gevoerd. In zijn werkplaats nam Bazuin geen blad voor den mond en zeide hij zijn bezoekers het oordeel aan, indien zij zich Nu weet ik niet met zekerheid, of vroeger dat kwaad zoo veel minder voorkwam. Dat zou een heel onderzoek worden, als men daaromtrent zekerheid wilde verkrijgen. Maar wat zou ons dat ten slotte verder brengen Een feit is het, dat in de gezinnen van heden meermalen wordt gelaboreerd aan de kwaal der loslippigheid. En het is wel goed, daarop eens extra te wijzen. De zonde is op zich zelf altijd al erg. Maar de nasleep er van is dikwijls ook zoo veelszins droevig. En dat is wel in sterke mate het geval bij de zonde, die we hier bedoelen. Alles maar te durven zeggen vergiftigt steeds meer het eigen hart der jongeren, en is niet minder een steeds sterker gevaar voor heel de omgeving, hier aller eerst het gezin. Terwijl bovendien het verdriet der ouders zoo geweldig diep gaat. Breng dan uw kinderen weer onder het beslag van het Woord Gods. Dat is het beste, wat ge doen kunt. Omdat dit voor ouders en kinderen immers is en moet zijn het einde aller tegen- spreking. En een voorrecht is het steeds weer, te mogen opmerken, dat de Heilige Schrift toch zoo rijk is. Ook ten opzichte van het „te veel zeggen" blijkt wel, dat het in ieder geval een oude zonde is. Waartegen niemand minder dan de wijze Prediker al gewaarschuwd heeft. En wat zegt hij het rustig, kalm maar ook onweerlegbaar. „Wees niet te snel met uv/en mond en uw harte haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht want God is in den he mel en gij zijt op de aarde daarom laat uwe woorden weinig zijn." Zoo onderwees reeds Salomo zijn tijd en hij doet het nog in onze dagen: zie Prediker 5:1. Tegen dit rustige, diep ernstige en klare woord is zelfs geen jongen of meisje van onze tijd be stand. De jeugd gevoelt hier aanstonds dat is een waar en waardig woord Daar valt niets tegen in te brengen, dat hebben we rnaar op te volgen En zeker, nu weet ik wel, dat Salomo hier volgens de kantteekenaars allereerst het oog heeft op het naderen tot God in het gebed. En hij wil ons leeren, dat daarbij bescheidenheid past en weinige, sobere woorden. Dat hierbij aller eerst een ootmoedige gestalte in acht genomen dient te worden ootmoedig in houding en woor den, ook in het aantal v/oorden. Maar spreken we dan niet al, ja al onze woorden „voor Gods aangezicht" Voor Zijn aangezicht, die in den hemel woont terwijl wij op de aarde zijn Dat bedenken we veel te wei nig Daarom mogen we nooit, nooit te snel zijn met onze mond en ons hart mag zich nooit on voorzichtig haasten een woord voort te brengen! Laten we dat toch onze kinderen rusteloos voorhouden En ons zelf Ja, vergeet ook dat tweede vooral niet Wat spreken we toch dikwijls onvoorzichtig. En bedenken dan niet, dat we onze woorden „voor Gods aangezicht", dat is in Zijn tegen woordigheid, in Zijn alwetendheid, uitspreken. Dat moeten wij en onze kinderen altijd beden ken. Altijd Onze tijd leent zich zoo zeer in het bijzonder om maar gauw wat te zeggen en gauw veel te veel te zeggen. Maar dan behooren wij dubbel waakzaam te zijn. Wees dan niet té snel met uw mond Hang dat woord op in uw kamer Beter nog leg het weg in uw hart en bid om genade, het in toepassing te mogen brengen Van W. te W. TWEETAL TE Sleen D. W. v. d. Laar, Cand. te Driebergen. H. J. Meyerink, Cand. te Ede. BEROEPEN TE Nieuwolda: Dr. J. van der Linden te Leeuwarden Hazerswoude S. R. Smilde te Geesteren- Gelselaar. AANGENOMEN NAAR Wanswerd c.a. R. Schippers te Drachtster Compagnie. Ds. A. H. Oussoren te Ambt-Vollenhove hoopt Maandag 8 October a.s. intrede te doen te Middelburg. Zondag 7 October zal D.V. ZEerw. worden bevestigd door zijn vader, Ds. K. Oussoren te Broek onder Akkerwoude. Ds. J. Versteegt nam afscheid van de Geref. Kerk van Nieuwerkerk a. d. IJssel, met een predikatie over Hand. 8 30 en 40. Het the ma der predikatie was Een door God ge- wenschte scheiding. Achtereenvolgens werd stil- niet bekeerden. Er konden in Groningerland geen drie, vier menschen bij elkaar zijn, of het gesprek kwam op de Afgescheidenen en hun beweegredenen. Dus begreep ook Landman on middellijk ook op het verjaarpartijtje was over dominé De Cock en zijn volgelingen gesproken. Het bleek nu, dat er zelfs uit een boek was voorgelezen. Zij geleken wel gek. Intusschen zaten hij en zijn vrouw nu met de gevolgen. Want met Stien was niets aan te van gen. Zij was geheel van streek. En dat scheen met Froukje ook het geval te zijn. „Wat moeten wij daaraan nu doen?" vroeg hij radeloos zijn vrouw. Want het meisje jammerde ontzettend, steeds uitroepend, dat zij verloren was. En dan barstte zij weer uit in een huilbui. Landman vreesde, dat dit trieste wel eens op krankzinnigheid kon uitloopen en zeide daarom „Het beste zal zijn, dat Froukje even den dokter haalt." Maar Stien schudde het hoofd en riep uit ,,'k Heb geen dokter noodig. Ik ben niet ziek. Maar ik ben verloren, als ik niet gered word." De landbouwer haalde de schouders op. Dat kind had het dus wel verbazend te pakken Die jongelui hadden waarschijnlijk elkaar het hoofd op hol gebracht. Alleen begreep hij niet, hoe het gekomen was. Want bij Jannetje Agema kwamen toch geen Coxianen op visite Vrouw Landman nam resoluut een besluit. (Wordt vervolgd) Als de zevenduizend, in Elia's dagen, die de knie voor Baal niet gebogen hadden, waren de weinige geloovigen in Zeeland, als verborgen voor het oog, in die dagen van geestelijke don kerheid. Maar ze traden te voorschijn overal waar het licht des Woords straalde. Ook te Kapelle, in Zuid-Beveland, was het dónker. De plaats, waar eens de godvruchtige Ds. Hannepier, zelf door wonderlijke leiding Gods uit de duisternis van Rome tot het licht gebracht en tot het ambt van Dienaar des Woords geleid het woord des levens had gebracht, v/as als een dorre heide, waar alle plant des geloófs scheen uitgeroeid en wegge storven te zijn. Maar de Heere had er toch nog de zijnen. 66) En dat kreunen trok de opmerkzaamheid van Froukje, die even opkeek en fluisterde „Wat heb je Maar het meisje weerde af met de hand en staarde naar Berend Stuivinga, die onverstoor baar verder las, zich er over verheugend, dat naar hem geluisterd werd. Eindelijk dan verklaarde hij, voldoende te hebben gelezen. ,,'t Was weer eens wat anders", spotte Jan Fresinga. „Er is een dominé in je verloren gegaan, Be rend", vond Arie, die terzijde naar Froukje keek. Maar deze was druk bezig met Stien Land man, die ongesteld scheen te zijn. Want nog steeds was zij doodsbleek en zij leunde zwaar op de tafel. „Wat scheelt er toch aan?" vroeg zij. „Ik ben ziek", steunde het meisje. „Ik ga naar huis." De opmerkzaamheid van allen werd nu ge trokken. Raadgevingen v/erden verstrekt. Maar Stien Landman stond op en wankelde door het vertrek. „Ik ga naar huis", zeide zij hakkelend. „Ik ben ziek." „Breng haar even thuis, Froukje", zeide Arie. „Wacht, ik zal meegaan." „Neen, blijf maar. t Is beter, dat ik het alleen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 2