FEUILLETON
UIT DE PERS*
KENTERING.
En wanneer de Gereformeerden in Middel
burg en we schrijven hier voor de leden
onzer kerken zich afzijdig zouden houden,
in de meening, dat het hier op hun meewerking
niet aankwam, dan zouden zij zich ten zeerste
vergissen. Van de ruim 11.000 Gereformeerden
op Walcheren, ressorteeren er 3000 onder Mid
delburg, dat is meer dan één vierde deel. Ieder
moet dus begrijpen, dat, als een zoo groot deel
van de Gereformeerden zich afzijdig zou houden,
het niet zou gelukken die stichting in stand te
houden.
Het één en het ander is dunkt ons meer dan
voldoende om ons verzekerd te mogen houden
van de trouwe medewerking ook van onze broe
ders en zusters in Middelburg.
De volgende week hopen we deze artikelen
reeks te eindigen met nog een woord voor heel
Zeeland en een aanwijzing hoe de propaganda
voor „Bethesda" 't best te voeren is.
HEIJ.
UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING.
7. In Axel.
Axel was het centrum van het arbeidsveld van
Ds. Van der Meulen in Zeeuwsch Vlaanderen.
Van daaruit ging het ook naar Zaamslag en
Ter Neuzen, welke drie plaatsen na eenige ja
ren met elkander een eigen Dienaar des Woords
kregen in Ds. A. G. de Waal. In Juli 1846 werd
deze vriendelijke en beminnelijke man, die nog
meer door zijn leven dan door zijn prediking,
een krachtig getuige van Christus was, aan deze
kerken verbonden en mocht daar tot bevordering
van den groei der kerken werkzaam zijn.
Axel was de moederkerk van waar uit het
kerkelijk leven in Zeeuwsch Vlaanderen gevoed
werd. Ds. P. de Ree, predikant te Vreesland in
Michigan N. Amerika, die met Van der Meulens
dochter Maria huwde, deelde nog een en ander
uit dien tijd mede, ook uit aanteekeningen van
zijn vader Jan de Pree. Zelf was hij nog kind,
toen hij in Axel, zijn geboorteplaats, Ds. van der
Meulen leerde kennen. In zijn ouderlijk huis
verkeerde Ds. van der Meulen zeer veel.
't Was er dikwijls de vergaderplaats der vro
men. Hoe was de Ds. in 't land van Axel ge
liefd. Jong en oud verlangde naar den Zondag,
als ze vernamen Ds. Vermeulen zal a.s. Zondag
in Axel, Zaamslag of Ter Neuzen preeken. Zijne
catechisanten hingen hem even sterk aan als de
ouderen van dagen. Met zooveel warmte, leven
digheid en bezieling wist hij uit het Woord van
God te onderwijzen en welk een tact had hij
om jonge harten te lokken tot den weg der
vreeze Gods. Vele jaren is het werk van Van
der Meulen in gedachtenis gebleven."
In de aanteekeningen van Jan de Pree vinden
we nog een en ander vermeld over de omstan
digheden, waaronder de bediening des Woords
vaak plaats vond. „Het was toen nog in den
tijd der vervolging, toen er een wet was, dat
er niet meer dan negentien personen bij elkan
der mochten komen, of men moest een zware
boete betalen. Schipper Steketee van Baarland,
later ook naar Amerika vertrokken, bracht Ds.
van der Meulen over de Schelde te Axel, maar
kwam niet in Ter Neuzen, om onopgemerkt te
blijven voor 't oog der politie. De leeraar kwam
aan bij den ouderling G. Weijns, een landbou
wer, woonachtig tusschen Axel en Ter Neuzen.
Het werd spoedig alom bekend gemaakt aan
degene, die men kende als begeerig te zijn naar
de woorden des levens, zoodat we dien avond
met een groote schare bij dien landbouwer ons
in zijn huis bevonden en uit den mond des die
naars de blijde boodschap des evangelies moch
ten vernemen. De tekstwoorden waren „Den
armen wordt het evangelie verkondigd".
Toen het ongeveer elf uur was, werd er op
de deur geklopt, waarop de oude man opstond
en naar de deur ging met de vraag, wie daar
waren Hem werd geantwoord „de secretaris
van Ter Neuzen die door den Burgemeester ge
zonden was met twee mannen van 't gerecht
om te onderzoeken wat hier gaande was". De
oude man, die zelf wethouder was, zeide „Wel
hier zijn eenige menschen in mijn huis, maak u
niet ongerust. Ik kom morgen vóór den middag
wel bij den Burgemeester en zal hem alles daar
omtrent wel bekend maken". En daarop sloot
hij de deur.
Nu was die landbouwer een zeer geacht man
en zoo in aanzien bij het volk, dat die drie man
nen met hun eigen positie wat verlegen waren
en geen verdere moeite deden om het huis bin
nen te komen. Zoo wisten ze dus eigenlijk niets
aan den Burgemeester te rapporteeren. Deze
gaf ze evenwel een geduchte bestraffing, omdat
ze niet met geweld het huis binnengedrongen
waren. Nu kon er geen wettige aanklacht ge
schieden. Wel werd er proces-verbaal opge
maakt door den Burgemeester en naar Goes
gezonden en verder naar Middelburg de zaak
werd nog wel streng onderzocht, maar ze kon
den niet zoo tellen, dat ze tot de twintig per
sonen kwamen. Wel moesten de beschuldigden
een advocaat nemen om hun zaak te bepleiten,
dat ze 26 gulden kostte, maar tot veroordeeling
kwam het niet."
„Eenigen tijd later", zoo verhaalt dezelfde,
„kwam Ds. van der Meulen weer naar het land
van Axel, om op een rustdag te preeken, in de
schuur van Jochem van der Wege, die ook tus
schen Axel en Ter Neuzen woonachtig was.
Toen kwamen des morgens vroeg van alle kan
ten de menschen aan, zoodat die groote schuur
al vroeg vol volk was tot boven in de schuur
zat het al vol. Om 9 uur beklom Ds. van der
Meulen den kansel, een boerenwagen, die daar
toe op den dorschvloer was geplaatst. Voorge
lezen werd Psalm 92 en 93. Daarna ging hij
voor in gebed."
Nauwelijks begonnen kwamen er twee gewa
pende gerechtsdienaars, die op den wagen toe
traden en zeiden tot den prediker„In naam
des Konings komen wij u aanzeggen, dat gij
voor deze schare niet moogt preeken en bevelen
ulieden om uiteen te gaan en deze plaats te ver
laten."
Daarop gaf Ds. van der Meulen ten ant
woord „Gij hebt uw last volbracht, die gij in
des Konings naam te brengen hadt. Maar nu
moet ik u aanzeggen in den naam van den Ko
ning der koningen, dat het mij opgedragen is en
ik verplicht ben om hier op dezen dag het evan
gelie te verkondigen, aan het volk, dat saamge-
komen is. Gijlieden hebt u hierin bezondigd om
't mij te verbieden, doch die u gezonden hebben,
hebben grooter zonde".
Na dit gezegd te hebben, sprak hij nog een
kort woord over „De eilanden zullen naar zijne
leer wachten", deed het gebed en preekte over
Hosea 2: 18, 19: „En Ik zal u Mij ondertrou
wen in gerechtigheid en in gericht en in goeder
tierenheid en barmhartigheid. En Ik zal u Mij
ondertrouwen in geloof en gij zult den Heere
kennen."
Het was een genotvolle ure. 't Was of de
prediker na dit bezoek met nog meer bezieling
sprak dan anders. Ook in den middag en
's avonds preekte hij en God gaf rijken zegen
tot vertroosting en bemoediging van zijn volk."
Men begreep, dat er nu wel veroordeeling zou
volgen en zware boete. De collecte was goed en
bedroeg tweehonderd zestig gulden. Broeder de
Pree wist nog wel, dat het twintig gulden ver
schil was met de boete, maar kon zich niet meer
herinneren of ze twintig gulden over hadden,
dc.n wel of ze er nog twintig gulden hadden moe
ten bijtellen.
Dezelfde broeder wist niet aan aan 't eind te
komen als hij sprak over de rijke geestelijke ze
geningen, die de Heere over zijn volk uitgoot.
De trekkende kracht des Vaders werd open
baar, om zondaren te trekken uit de macht der
duisternis en over te brengen in het Koninkrijk
van den Zoon zijner liefde. Zelf deelde hij met
zijn huis in dien geestelijken zegen.
„Op dien bewusten Zondag", zoo deelde hij
mee, „kwam ook mijn geliefde vrouw zeer op
gewekt uit de kerk thuis, die al lang treurende
haar pad gegaan had vanwege haren verloren
staat en dagelijks het aangezicht des Heeren
zocht. En zij verklaarde met blijdschap dat ze
nu zichzelf kwijt geworden was en zich aan den
Heere Jezus had overgegeven voor tijd en
eeuwigheid. Sinds heeft ze meestal in dat volle
geloofslicht mogen wandelen en in dat volle licht
is ze in 1849 gestorven."
Vreugdepsalmen als er in zijn huis weerklon
ken werden in vele andere woningen gehoord.
Het woord werd bevestigd „En zij zullen uit
spruiten tusschen in het gras, als de wilgen aan
de waterbeken. Deze zal zeggen „Ik ben des
Heeren, en die zal zich noemen met den naam
van Jacob, en gene zal met zijn hand schrijven
Ik ben des Heeren en zich toenoemen met den
naam Israels (Jer. 44:4, 5)."
Broeder de Pree eindigt zijn vele herinnerin
gen met te zeggen „Het was toen een wonder
heerlijke tijd. Het ging zooals in de Handelingen
des Apostelen geschreven staat„De gemeenten
werden gesticht en ze wandelden in de vreeze
des Heeren en de vertroostingen des Heiligen
Geestes, en werden vermenigvuldigd" (Hand.
9:31)."
F. STAAL Pz.
werd de naam van dominé De Cock genoemd
en er waren er, die zeiden, vast te zullen gaan
luisteren, als dominé De Cock in het dorp ko
men zou.
Want het was nu wel algemeen bekend, dat,
eenmaal uit de gevangenis ontslagen, de afge
zette predikant van Ulrum, de verschillende
plaatsen bezoeken zou, om er gemeenten te
vestigen.
„We moesten hem het dorp uitranselen", zeide
Jan Fresinga grimmig. „Ik wil best van de partij
zijn."
„Ik ook, kameraad", merkte Arie op.
Hij kreeg een duw van Froukje.
„Stil, Arie", zeide zij, „verkoop niet zulk een
onzin."
„O, ik doe het vast", antwoordde hij. „Als er
maar liefhebbers zijn. We zijn wel gek, dat we
dat in Uithuizermeeden toelaten."
Froukje zuchtte, maar vond het verstandig
niet verder door te redeneeren. Dat kon zij des
noods beter doen, als zij met Arie alleen was.
Hij was nu door alles heen en geheel onder den
invloed van Jan Fresinga, die in Marie een bond-
genoote had. Want die stond vierkant en heftig
tegen haar ouders. Froukje kwam niet veel meer
bij de Laukema's. 't Was er zoo ongezellig.
Want al hielden Laukema en zijn vrouw zich
kalm, Marie was des te heftiger en werd steeds
kribbiger.
„Wat flauw van Berend, hé, om zóó te keer
te gaan", fluisterde Stien Landman haar buur
vrouw in. „Hij bederft de heele stemming met
zijn kletspraatjes. En Jan meende het niet zoo
erg."
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE
SCHRIFT.
32. „Gelooft het niet
Er is in onze tegenwoordige tijd geen gebrek
aan leidslieden Wie werpen zich al niet op,
om aan het leven richting en stuur te geven
De één weet het al beter dan de ander som
migen zeggen u, dat het al heel gemakkelijk is.
in dit leven het pad der vreugd en der welvaart
en der vooruitgang te vinden. Als ge hen dan
maar volgt
En niet het minst de jeugd wordt getrokken
en gelokt, van velerlei zijde. Met schoonklinkende
leuzen wordt ze opgeroepen en het geluk schijnt
klaar te liggen, voor het grijpen maar
Geen wonder, dat velen in de war raken.
Welke kant moeten ze nu uit Wien zullen ze
volgen
Het komt er duchtig op aan, wel oplettend
toe te zien en voorzichtig te zijn in het kiezen
van den leidsman.
Want het is maar al te waar niet elke leids
man is te vertrouwen En dat is geen verschijn
sel van deze tijd alleen. Zoo is het reeds altijd
geweest. Niemand minder dan onze Heere Jezus
Christus zelf heeft daarop al gewezen. Vandaar
Zijn ernstig woord, in Mattheüs 24 vers 23 ons
opgeteekend „Zoo iemand tot ulieden zal zeg
gen Zie, hier is de Christus, of daar, gelooft
het niet
Och, een mensch, niet alleen een jong mensch,
is zoo spoedig geneigd maar al te gemakkelijk
te gelooven, wat hem wordt voorgespiegeld.
Want het lijkt vaak zoo mooi
In onze dagen is echter het gevaar wel bij
zonder groot geworden. Vooral, waar de leids
lieden des volks rondgaan met de leuzemet
uw godsdienst bemoeien we ons nietDat is
iets voor uzelf in de stilte, in de eenzaamheid.
Dan kunt ge zoo veel ge wilt aan godsdienst
doen Maar achter ons vaandel is ook voor u
plaats voor u inzonderheid, omdat ge immers
een ernstig mensch wilt zijn En wij voeren u
in de begeerde haven
Maar kan dat nu wel Is er dan vrede, geluk,
heil, welvaart te vinden aan het eind van een
weg, waarop Christus eigenlijk niet de Leidsman
wezen mag Sinds wanneer is er dan zegen te
vinden buiten Christus om Ik bedoel den
Christus der Schriften
„Gelooft het niet„Want daar zullen val-
sche christenen en valsche profeten opstaan
Moet niet menig ouder stil in zichzelf denken:
och, wat heb ik me ook daardoor laten verlei
den Wat is dat vaak mijn gebrek, mijn groote
fout geweest
Maar moeten we daarom niet des te meer
waken, biddend waken met en voor onze kin
deren Opdat ook zij niet in die strikken vallen!
De mond der waarheid zegt ons, niet te ge
looven, nooit te gelooven wat niet in overeen
stemming is met het woord van den Christus
der Schriften. En daaraan hebben wij en onze
kinderen ons te houden. Afwijken daarvan is
het volgen van valsche leidslieden. En de waar
schuwing daartegen moet beginnen in ons gezin.
Aan tafel, in de gesprekken, in het gebed, in
woord en daad.
Wanneer het gezin en de gezinstoon daarin
gaat verflauwen, dan is het einde het verderf.
Luister niet naar het zoet gefluit van den voge
laar, die zich met uw geloof niet inlaat, die zich
met uw godsdienst niet bemoeit, die van Gods
Woord zich op een afstand houdt. Gelooft hem
nietv
En wees als ouder een voorbeeld voor uw
kinderen, door steeds dat Woord van uw God
op de voorgrond te plaatsen. Als lamp te doen
dienen, om alle levensvragen te belichten om
vóór te gaan op elke weg. Alleen bij dat licht
gaan wij en onze kinderen veilig. Omdat dit het
eenige ware licht is, en alle ander licht valsch.
Hoe zacht en schoon de kleuren ook mogen
schijnen, bij niet-Schriftuurlijk licht zijn al die
kleuren valsch Zeg het uw kinderen toch
Van W. te W.
UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING.
Een eenvoudige broeder, die zich ook reeds
spoedig bij de verdrukten gevoegd had, was
Ernst Moorthoff. Zeer bescheiden van karakter
en zichzelf nimmer op den voorgrond plaatsend,
schijnt hij onverzettelijk geweest te zijn, als het
zijn geloofsovertuiging gold. Al zeer spoedig
sloot hij zich aan bij hen, die de zuivere ver
kondiging des Woords boven alles stelden en
het duurde dan ook maar kort of hij nam onder
„Jan had beter zijn mond kunnen houden",
antwoordde Froukje zacht. „En Berend had ge
lijk. We moeten die menschen met rust laten.
Zij doen geen kwaad."
Stien Landman zag verbaasd op. Behoorde
Froukje nu ook al tot die lui? 't Was toch wel
een rare wereld
„Nou", morde zij, „als het zoo blijft hier, ga
ik weg. Dan kan je net zoo goed in het gezel
schap zitten."
„Ben je er wel eens geweest vroeg Froukje,
strijdlustig.
„Neen."
„Nou, wat weet je er dan van
,,'k Heb er wel eens wat van gehoord. Ben
jij er soms wel eens geweest
„Ik ook niet. Maar 'k weet wel, dat de men
schen er maar wat van kletsen. Ze weten er
niets van."
„Hm. Nou, elk zijn meug. Ha, gelukkig
Een grappenmaker, die reeds een enkeling jo
lige voordracht had opgedreund, was opgestaan
en zeide „Ik weet nog iets moois."
Kennelijk was het zijn bedoeling, de plotseling
gekomen minder goede stemming te doen ver-
keeren in de vroolijkheid van eenige oogenblik-
ken terug.
En dat lukte hem wonderwel. Want na zijn
„voordracht", die overigens niet geheel van
schunnigheid ontbloot was, steeg het gelach op
en scheen de verbroedering terug te keeren.
Alleen Froukje had niet gelachen. Het twist
gesprek liet haar niet los. Enkele uitlatingen over
de Afgescheidenen, die zij had opgevangen, lie
ten haar duidelijk zien, dat de menschen niet
de Afgescheidenen een vooraanstaande plaats
in. Smaad en spot waren ook zijn deel, maar
toch trad hij verschillende malen voor kleine
kringen in zijn omgeving op. Zulke kringen wa
ren er voor de dagen der Afscheiding zeer veel,
vooral in Zeeland. Onze provincie stond om
zijn gezelschappen van ouds bekend. De een
voudige menschen, die vasthielden aan de oude
Gereformeerde belijdenis kwamen dan onder
leiding van een „oefenaar" samen. Op den gang
van zaken in het kerkelijk leven hadden deze
eenvoudige menschen niet den minsten invloed.
Deze Ernst Moorthoff treedt als oefenaar pas
op den voorgrond nadat hij gebroken had met
de Ned. Herv. Kerk. Ds. Budding wilde hem
opleiden voor het predikambt en had de kerk
van Goes, reeds spoedig een groote gemeente,
op dezen broeder Moorthoff attent gemaakt.
Van een optreden te Goes door br. Moorthoff
is ons echter niets gebleken. Hij zocht het dan
ook in kleiner kring. Zeer waarschijnlijk was
hij het, die op Zondag 11 Sept. 1836 een gods
dienstoefening zou leiden in een „gezelschap" te
Koudekerke. Slechts 18 personen waren aanwe
zig en de namen waren opgegeven aan het plaat
selijk bestuur. Aan de bepalingen der wet (Code
Penal, dat hierop zelfs niet de minste betrekking
had) was dus voldaan. De Koudekerkenaars
waren echter opgehitst en door den veldwachter
werd in naam van den Burgemeester proces
verbaal opgemaakt, terwijl de aanwezigen met
stokslagen, steenworpen en dergelijke begroet
werden.
Men was daar echter nog niet mee tevreden,
want 's avonds werd het huis, waarin vergaderd
was, letterlijk vernield.
De onruststokers werden niet gestraft, de Af
gescheidenen echter wel beboet.
Een Afgescheidene werd eenvoudig als min
derwaardig beschouwd. Dat zou deze broeder
Moorthoff nog nader ondervinden.
De edelman Schorer van de Souburger geeft
van hem het volgend getuigschrift
„Ik ondergeteekende verklaar, dat ik mij ten
allen tijde bereid houde om ten aanzien van E.
Moorthoff, tuinbaas in mijn dienst de beste ge
tuigenis' af te leggen, zoowel ten opzichte van
zijn bekwaamheid als van zijn gedrag en dat hij
gedurende 14 jaar bij mijn ouders en 6 jaar bij
mij is werkzaam geweest en dat de reden van
zijn vertrek alleen daarin bestaat, dat hij zich
van het kerkbestuur heeft afgescheiden."
Zulke staaltjes van optreden tegen de Afge
scheidenen, ook in onze provincie, zijn er nog
meer.
De kerken der Scheiding stonden te midden
van heftigen strijd. Veel is er geleden, veel ge
worsteld en de haat was groot.
Toen door de gemeenten Heinkenszand,
's Heerenhoek en Borssele gezamenlijk een ker-
keraad was gekozen, werd dit voor één der ge
kozen broeders, een zekere van Loon uit Hein
kenszand een moeilijke zaak. Aangezien hij deur
waarder was kwam hij vaak in aanraking met
de broeders of zusters, die boeten moesten be
talen. Hij was het echter geheel met hen in leer
en leven eens en om het geloof verloor ook br.
van Loon zijn betrekking.
Veel is er geleden in die dagen, maar won
derlijk was ook vaak de uitkomst, die God gaf.
Vlissingen. A. SCHOUT.
RADIO-MISBRUIK.
Het is al geruimen tijd geleden, dat een broeder
mij schriftelijk heeft gevraagd een stukje te
schrijven in onze Kerkbode over het misbruiken
van de radio.
De Radio is een pracht-uitvinding. Wat is
het kennen en kunnen van den mensch toch
groot, die de krachten, welke God in de natuur
heeft gelegd, weet aan te wenden. Het is een
wonder in onze oogen. Hoeveel is er in de
laatste 40 jaren niet veranderdWat onze
ouders niet hebben kunnen droomen, wordt door
ons beleefd.
Helaas hoe weinig stemmen de uitvindingen
tot aanbidding van God, Die hemel en aarde
geschapen heeft, uit Wien alle dingen zijn
Hoe worden de kostelijkste gaven vaak mis
bruikt
Neem de Radio. Van onschatbare waarde is
zij voor ouden van dagen en zwakken en zieken,
die in de week kunnen luisteren naar het zieken-
uurtje enz. en 's Zondags een goede preek kun
nen hooren.
op de hoogte waren.
Zij praatten er maar wat op los, wisten heel
niet, waarover het ging.
En dat wist zij wel. Haar geestelijke strijd
nam meer en meer vastere vormen aan. Het
was nu reeds zoover maar dat wist niemand,
ook vader en moeder niet dat zij op haar
zolderkamertje in des dokters woning de handen
had gevouwen, om te probeeren te bidden. Maar
zij had geen woord kunnen zeggen en was on
voldaan in bed gegaan, woelend, den slaap niet
kunnende vatten.
En dan zaten hier jongelui, die grollen ver
kochten op het doen van ernstige menschen
Maar neen, zij moest hen niet hard vallen.
Nog niet zoo heel lang geleden was zij immers
precies zoo
En wat was zij nu nog Nu ja, zij piekerde,
maar zij kwam geen stap verder.
Als Arie nu ook eens
O, een steek ging haar door het hart. Arie
werd zoo vijandig als wat. Opgestookt door zijn
boer. Zooeven had hij haar aangezien en toen
hij bemerkte, dat zij niet lachte om de „grap
pige" voordracht, was er iets in zijn oog ge
komen, dat zij er nog nooit in gezien had
Moest, wanneer zij werkelijk in de ruimte
kwam, zooals vader en moeder en Wybrand,
het dan tot een breuk met Arie komen Be
hoefde zij die er voor over te hebben Was
dat niet te veel gevergd
Maar als Arie vijandig bleef, dan kon dat
immers niet anders
Neen dat mocht niet van haar gevergd
worden. Dan was het veel beter, Arie te be-
65)
„Ik zoek geen ruzie, Jannetje. Maar Jan Fre
singa moet daarover zijn mond houden." En zich
wendend tot dezen „Hoor eens, Jan, wij zullen
niet gaan kibbelen. Dat is mijn bedoeling niet.
Je weet even goed als ik, dat ik geen Coxiaan
ben, al behooren mijn ouders er toe. Ik voel er
niet veel voor, al moet ik zeggen, dat ik wel
eens in het gezelschap geweest ben. En wat je
daar hoort, is niet slecht. Misschien kunnen wij
er wel een voorbeeld aan nemen. Maar daar
over praten wij nu niet. Alleen, je moet de
Coxianen met rust laten, vanavond. Ouders of
familieleden van dit gezelschap behooren er toe.
Wij mogen niemand kwetsen."
„Je kon ook wel een dominé zijn", spotte Jan
Fresinga, die niet „bepreekt" wenschte te wor
den. „Ik weet trouwens niet eens, waarover je
je druk maakt, want ik spotte heelemaal niet.
Ik zei alleen, omdat het zoo stil was dominé
De Cock gaat voorbij, anders niets."
„En wat je dan nog méér zei. En dan de
bedoeling, waarmee je het zei. Die hebben we
allen wel begrepen. Maar, we twisten er niet
meer over. We laten die lui geworden."
Dat was evenwel gemakkelijk gezegd.
Want de teerling was geworpen. En enkelen
begonnen onderling te praten over de kerkelijke
beweging, die overal ingang vinden ging en die
steeds grooter afmetingen aannam. Herhaaldelijk