No, 30
Vrijdag 27 Juli 1934
48e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEU
REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERS t D.D. L. BOUMA. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOI] 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten. Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
,,Want gij weet de genade van onzen
Heere Jezus Christus, dat hij om uwent
wil is arm geworden, daar hij rijk was,
opdat gij door zijne armoede zoudt rijk
worden."
2 Cor. 8:9.
In een periode van depressie en malaise als
de onze, schijnt 't wel, of wij ons ook als Chris
tenen practisch vaak verbeelden, dat het 't beste
is ons bij de groote massa maar aan te sluiten
in de algemeene klaagzang over de velerlei nood
en ellende. Wanneer de kranten vol staan over
werkloosheid en crisismaatregelen, over bezuini
ging en inkrimping, neigen wij er zoo gemakke
lijk toe, om ook in een stemming van gedrukt
heid en somberheid te geraken, en om ook ons
leven enkel en alleen te zien onder de zwarte
schaduwen van de tegenwoordige tijd. En hoe
wel het direct te erkennen valt, dat de gevolgen
van de hedendaagsche omstandigheden ook de
neerslag doen gevoelen in onze gezinnen en in
ons bestaan, en dat niemand zich kan losmaken
van de tijd, waarin hij leeft, is het gevaar toch
niet denkbeeldig, dat ook ons leven langzamer
hand uitsluitend gaat beheerscht worden door
de druk van de maatschappelijke situaties, dat
ook uit ons denken, spreken en doen vandaag
voortdurend opklinkt een mineurtoon van aller
lei bezorgdheid, en dat ook wij Christenen meer
gaan zien op wat wij missen, of nog niet mis
sen, maar misschien morgen missen moeten, dan
ons te verheugen en te roemen in de dingen,
die we hebben en houden. Er bestaat juist nü
veel kans, nu de zaken niet floreeren, en de
arbeidsmogelijkheden minder worden, nu de
verdiensten slinken, en 't welvaartspeil zich in
sterk dalende lijn beweegt, dat we ons duchtig
bezwaard gaan voelen onder een pak van zor
gen, dat we meegesleurd worden door de alge
meene jammer over de achteruitgang, en dat we
niet meer of te weinig blij zijn met wat we in
ons Christelijk geloof bezitten.
Als we geen verschil zouden kunnen opmer
ken ook in 't aanvaarden van de moeilijkheden
en de tegenslagen tusschen menschen, die buiten
de Christelijke levens- en wereldbeschouwing
staan en ons zelf, dan zou het met onze Chris
telijkheid inderdaad toch droevig gesteld zijn.
Wij kunnen wel vrij gemakkelijk 's Zondags
in de kerk zingen „Geloofd zij God met diepst
ontzag, Hij overlaadt ons dag aan dag met Zijne
gunstbewijzen", maar als we dat alleen maar
kunnen doorvoelen in een tijd van voorspoed en
hoogconjunctuur, en er wordt van die blijdschap
en die dankbaarheid voor 's Heeren gunst, als
de papieren dalen, in de practijk van ons leven
niet veel meer gemerkt, dan is de zaak met ons
niet in orde.
Daarom is het zoo noodig, dat wij ons steeds
weer bezinnen op de schatten, die wij bezitten
mogen in de gemeenschap met onzen God in de
hemel. En als wij, zooals Paulus hier van de
Corinthische gemeente constateert, ook weten
mogen de genade van onzen Heere Jezus Chris
tus, dat Hij om onzentwil is arm geworden, daar
Hij rijk was, opdat wij door Zijne armoede zou
den rijk worden, dan beseffen wij, dat wij, of
we bemiddeld of onbemiddeld zijn, een goed
salaris of een karig loontje beuren, werk hebben
of geen werk hebben, toch altijd arm zijn van
en in ons zelf, maar dat wij door de genade
van onzen Heiland, door Zijn weg van diepe
vernedering, daartegenover een machtige rijk
dom bezitten, die niet afhankelijk is van de koer
sen, of van de wereldmarkt, maar die blijft in
dit en in het toekomende leven. Want de schat
ten, die de Christen bezit voor het werk van
zijn middelaar openen hem niet alleen een schoon
vergezicht van een eeuwige heerlijkheid die komt
straks, na het sterven, maar bieden hem ook de
rijkste realiteiten vandaag, nu hij staat midden
in het moeilijke leven met z'n teleurstellingen en
rampen. Als wij door Jezus Christus gemeen
schap hebben met den Vader, ja, dan vergade
ren we ons in die gemeenschap ook schatten
voor de eeuwigheid, maar wij mogen en moeten
dan ook ons verheugen over dat groote bezit
dat nu in de tijd, al mogen de uitwendige om
standigheden nog zoo zwaar en critiek zijn, ons
deel is.
Wanneer wij den Heere Jezus als onzen Hei
land kennen, dus de beloften Gods aanvaarden
en weten, dat het Woord is vleesch geworden
ook voor ons, dan bezitten wij daarin de blijde
zekerheid, dat wij Gods kinderen zijn, dat ons
heele leven met alle zorgen en netelige toestan
den incluis, staat onder direct souverein bestuur
van een almachtig God, Die voor ons geen
vreemde, maar Die onze Vader is. En als wij
dat erkennen, dat alle dingen van ons mensche-
lijk bestaan geleid en beschikt worden door
onzen hemelschen Vader, dan doen wij dien
Vader oneer aan, ja, dan verguizen wij Zijn
naam en kracht, en dan zijn wij meer dan on
dankbaar voor het werk van onzen goeden Her
der, als wij bij de eerste de beste strubbeling in
ons dagelijksch leven 't hoofd laten zakken en
maar bij de pakken gaan neerzitten. Wij moeten
als Christenen vasthouden en uit de overtuiging
leven, dat wij, ook in zware tijden, staan onder
de zorgvolle leiding van een liefderijk Vader,
en dat, wat ons ook overkomen kan, geen en
kele levenservaring, geen hoogte of diepte ons
zal kunnen scheiden van de liefde van Christus.
Dan zijn we er niet mee klaar, als we maar
ter kerk gaan, en in de bijbel lezen, maar zullen
wij de blijdschap over zoo groote rijkdom, die
Christus ons door Zijn arm worden heeft ver
worven, ook metterdaad moeten toonen in ons
vertrouwen, en onze geloofskracht, waarmee we
leed en druk in ons leven weten te dragen. Want
dan staan wij in geen van die dingen alleen,
maar zijn wij, al schijnt het voor 't oog vaak
anders, veilig in Jezus armen, veilig aan 's Vaders
hand.
Nu memoreert de apostel deze waarheid met
't oog op de roeping, die de Corinthiërs hebben
ten opzichte van de armen in de gemeente van
Jeruzalem. Paulus beveelt in dit hoofdstuk voor
die armen namelijk een collecte aan. En dan
komt hij bij hen daarop niet aandringen met het
argument, dat zij zooveel stoffelijke rijkdom be
zitten, dat zij financiëel zoo goed bij kas zijn,
maar hij wijst er alleen even met klem op, dat
zij door de armoede van den Heere Christus
geestelijk rijk zijn, opdat zij nu uit dankbaarheid
voor dat groote geestelijk bezit ook met hun
aardsche bezittingen aan de behoeften van an
deren zullen gedenken.
De Corinthiërs en wij hebben, als wij de rijk
dom in Christus kennen, waardoor wij vrede
hebben met God, ook onze aardsche schatten te
zien als zaken, die wij aan God te danken heb
ben, en waarover wij dus slechts rentmeester
mogen zijn. En wie werkelijk de ontzaglijke
waarde beseft van de gave, die wij door de ge
nade van Christus bezitten voor nu en eeuwig,
die verstaat ook in het heden zijn taak voor
allerlei stoffelijke zorg in Gods Koninkrijk. Wij
beleven nu een tijd, waarin de gaven voor de
dienst des Heeren, voor allerlei arbeid van Kerk
en Christelijke barmhartigheid voor ons meer
een offer kunnen zijn dan vroeger. En nu kun
nen we 't zoo makkelijk tegenwoordig op de
achteruitgang en de crisis schuiven, om onze
gaven voor al dat werk, dat God ons op de
handen legt, sterk te gaan beknotten.
En natuurlijk zal ook kerk en diaconie en
zending en evangelisatie de terugslag van de tijd
in dat opzicht wel moeten ondervinden. Maar
toch hebben wij op te passen, dat wij juist in
onze dagen ook in ons offeren onze plicht blij
ven doen. Als wij het goed hebben, en onze
bijdragen kunnen geven, zonder ons daardoor
ook maar iets te moeten ontzeggen, dan zijn wij
nog niet aan het offer toe, maar we moeten ook
nu, nu het niet altijd even gemakkelijk gaat, als
Christenen, die voor eeuwig rijk zijn geworden
om niet, door onzen Heere Jezus Christus, ook
vandaag onze roeping voor de eer van Zijn
naam blijven verstaan in allerlei noodzakelijke
arbeid, die God ons gebiedt. Wij moeten zeer
zeker ook in de geestelijke arbeid de tering naar
de nering zetten en de torenkosten overwegen,
voordat we aan torenbouw beginnen. Maar we
«BTOjoosErosooawnua mun:
mogen ook, als 't gaat om werk, wat God van
ons eischt, niet defaitistisch zijn en van te
voren onder invloed van een algemeene psy
chose, van een algemeene crisismentaliteit maar
gaan zeggen „Dit werk in 's Heeren wijngaard
kan niet en dat kan niet, want er zal wel weer
geen geld voor zijn."
Wij leven in een tijd van veel nood en druk,
maar juist in zoo'n tijd, waarin veel. moedeloos
heid heerscht en waarin vele aardsche verwach
tingen teleurstellen, heeft de Christelijke Kerk
een groote taak, maar ook, menschelijkerwijs ge
sproken, een groote kans. Maar om die kans
te gebruiken, moet er gewerkt worden in 's Hee
ren kracht voor 't Heeren zaak aan alle kanten
en voor dat werk blijven onze geldelijke offers
ten zeerste noodig.
En als wij de eeuwige waardij van het werk
van Christus kennen, en met bewustheid de
rijkdom genieten, die Hij ons heeft aangebracht,
dan zullen we in deze moeilijke tijden vertrou
wend staande blijven met het oog naar boven
gericht, in dankbare blijdschap, maar dan zullen
we ook die blijdschap moeten blijven toonen in
onze daden, zooveel naar ons vermogen is, op
dat we ook in dit opzicht met een gerust ge
weten God kunnen bidden,
dat Zijn wil geschiede, gelijk in de hemelen,
alzoo ook op de aarde, en dat Zijn Koninkrijk
kome ook door ons.
Baarland. GIJSB. LEENE.
„BETHESDA."
Omdat cijfers leerzaam kunnen zijn, willen we
nog eens enkele cijfers geven uit het, ons vrien
delijk verstrekte, jaarverslag over 1933 van de
Vereeniging voor Ziekenhuisverpleging geves
tigd te Vlissingen, zooals we die vroeger gaven
uit het jaarverslag van de soortgelijke Vereeni
ging „Walcheren".
Volgens dat verslag telde die Vereeniging te
Vlissingen aan 't eind van 1933 een totaal aan
tal leden van 11669, dat is dan ongeveer de
helft van de Vereeniging Walcheren die 22791
leden heeft.
Van die Vlissingsche Vereeniging werden in
„Bethesda" verpleegd 201 leden met 3355 ver-
pleegdagen, in „St. Jozef" 186 leden met 2700
verpleegdagen en in 't Gasthuis te Middelburg
3 leden met 64Yi verpleegdag.
Alleen even in 't voorbijgaan geven we eenige
aandacht aan de cijfers voor „St. Tozef" in ver
gelijking met die voor „Bethesda". De laatste
inrichting staat met 201 opnamen iets boven
„St. Jozef" met 186. Toch is dat verschil niet
zoo groot als verwacht mocht worden uit die
cijfers 201 en 186 zou men den indruk kunnen
krijgen, dat Vlissingen half Roomsch is. Toch
is dat zeker niet het geval. De juiste verhou-
dingscijfers weten we niet maar we meenen, dat
het aantal Roomschen toch wel niet hooger is
dan 3000, dat zou dan één zevende van de be
volking zijn. Naar die verhouding had dan het
aantal opnamen in „Bethesda" moeten zijn 330
en in „St. Jozef" 55. Ook hier blijkt er dan nog
een terrein te zijn voor vruchtbare propaganda
voor „Bethesda".
Als we voor die cijfers aandacht vragen is
het ons vooral hierom te doen, dat een verge
lijking met de cijfers van de Vereeniging voor
Ziekenhuisverpleging „Walcheren", duidelijk in
't licht stelt hoe daar de toestand heel anders
had behooren te zijn.
In een vorig artikel van 15 Juni kwamen
we tot deze becijfering, dat het aantal opnamen
in „Bethesda" niet 54 had moeten zijn maar min
stens 317 en het aantal verpleegdagen niet maar
1081 maar minstens 3355.
Vergelijking nu met de cijfers in het jaarver
slag van de Vereeniging „Vlissingen" leert dat
die cijfers nog te laag berekend waren.
Deze Vereeniging telt ongeveer de helft van
het aantal leden van „Walcheren". De cijfers
van „Vlissingen" kunnen we dus met 2 ver
menigvuldigen. Waren de opnamen in „Bethes
da" voor „Vlissingen" 201, voor „Walcheren"
hadden die dan moeten zijn 2 X 201 402
opnamen. En bedroeg het aantal verpleegdagen
in „Bethesda" voor „Vlissingen 3355, voor
„Walcheren" had dat dan moeten zijn 2 X
3355 6710 en het was 1081.
Dit jaarverslag komt dus bevestigen de klacht,
dat het protestantsche deel van Christelijk Wal
cheren, tot voor kort in het verstaan van zijn
Christenroeping ten opzichte van de verpleging
van zijn zieken schromelijk is te kort geschoten.
En daarom gaven we deze cijfers om er iets
toe bij te dragen, dat het oog voor dit tekort
open gaat en open blijft en het moge worden
zooals het behoort te zijn.
Wanneer we nu enkele malen schreven over
de roeping, onze zieken, wanneer die ziekenhuis
verpleging behoeven, te doen opnemen in „Be
thesda" opdat zij daar een Christelijke verzor
ging zouden ontvangen, mag, ja moet, ook ge
wezen op de verwachting, die dan mag worden
gekoesterd.
De verwachting n.l., dat onze zieken in „Be
thesda" dan ook metterdaad een Christelijke
verzorging zullen vinden. Daar gaat het om,
v/anneer we aan „Bethesda" de voorkeur geven
boven een ander ziekenhuis. Het is niet genoeg
wanneer de lichamelijke verzorging daar min
stens evengoed is als elders. Dat moet natuurlijk
ook het geval zijn. Maar daar moet dan bijko
men, dat onze zieken daar vinden wat ze elders
niet, of niet in die zelfde mate vinden een
verpleging, die haar toewijding ontleent aan de
liefde van Christus. Een verpleging, die wat aan
gaat de geestelijke verzorging, zooveel mogelijk
vergoedt, dat men, door opname in een zieken
huis, die geestelijke verzorging die men anders
thuis zou genoten hebben, moet missen.
Door dien maatstaf aan te leggen voorkomen
we, dat we ons zouden gaan schuldig maken aan
onbillijke critiek. We willen geen oogenblik ver
geten dat de verpleegsters in „Bethesda" ook
menschen zijn, die als alle menschen ook haar
gebreken hebben. Dat is daar al evenzoo als in
een Christelijk gezin. Daar gebeurt ook wel
eens wat, dat niet goed is. Maar daarom blijft
het nog wel een Christelijk gezin, wanneer dat
verkeerde wordt erkend en ernstig gezocht
wordt, dat verkeerde uit te bannen. Zoo zien
we ook „Bethesda". Zou het eens zijn, dat er
iets gedaan werd, waarop critiek ware te oefe
nen, zoo zullen we niet aanstonds met een ver
oordeeling komen maar bedenken, dat elk mensch
wel eens faalt. Maar dan moet ook blijken, dat
metterdaad met ernst gezocht wordt de verple
ging te doen beantwoorden aan den hoogen
eisch, dien een stichting, door zich een Christe
lijke stichting te noemen, zichzelve stelt.
Het is ons een oorzaak van blijdschap, dat
we van „Bethesda", ook op dit voorname punt,
goede dingen mochten vernemen en we verwach
ten en vertrouwen, dat de directrice en het ge-
heele verplegend personeel zich zullen beijveren,
dat het zöö blijve.
Een bijzonder woord voor Middelburg.
Wanneer we ons de vrijheid veroorloven, in
dit verband nog een bijzonder woord te richten
tot onze lezers en lezeressen in Middelburg, wil
len we er aanstonds rekenschap van geven, hoe
v/e daartoe komen.
Een Gereformeerde broeder in Middelburg
zei tot ons „li moet niet meenen, dat LI alle
Gereformeerden in Middelburg er toe zult be
wegen om voortaan aan „Bethesda" de voorkeur
te geven boven 't Gasthuis." We hebben dien
broeder toen aanstonds geantwoord, dat wij van
de Gereformeerden in Middelburg betere ge
dachten hadden dan hij. En wat we toen tegen
over hem uitspraken willen we hier openlijk her
halen.
We kunnen het ons begrijpen we schreven
dat reeds vroeger dat men in Middelburg,
wanneer men van een ziekenhuis moest gebruik
maken onwillekeurig vanzelf aan 't Gasthuis
dacht. Dat kon dan echter alleen zoo zijn in het
verleden, maar kan niet meer zoo zijn in 't he
den, nu herhaalde malen de aandacht gevraagd
werd voor „Bethesda". Nu moet elk Gerefor
meerde voelen, dat het maar niet van zelf spreekt,
dat hij, omdat hij in Middelburg woont, natuur
lijk van 't Gasthuis gebruik maakt.
We mogen en willen van de Gereformeerden
in Middelburg niet anders onderstellen, dan dat
zij het nu natuurlijk en vanzelfsprekend achten,
dat zij hun zieken tenzij daartegen onover
komelijke bezwaren zouden zijn naar „Be
thesda" zenden. Dat de Gereformeerde levens
overtuiging eischt, onze zieken, wanneer die
ziekenhuisverpleging noodig hebben, in „Bethes
da" te doen verzorgen, omdat zij daar een ver
zorging vinden in overeenstemming met hun
eigen Christelijk gezinsleven, zal wel niemand
willen tegenspreken. En nu ontzeggen we elk het
recht om van de Middelburgsche Gereformeer
den te zeggen, dat zij zouden erkennen deze
overtuiging vordert, dat we onze zieken naar
„Bethesda" zenden, maar we doen het toch maar
niet. Ook zij willen Gereformeerd handelen. We
vertrouwen, dat de uitkomst dat zal bevestigen.
Hier komt nog een factor van beteekenis bij.
We hebben er op gewezen, dat, als de belijders
van Christus' naam in Zeeland, met name op
Walcheren, niet getrouw zijn in de vervulling
van hun roeping tegenover „Bethesda", de zwar
te dag zou aanbreken, dat tot schande van Chris
telijk Zeeland, dat Christelijk ziekenhuis zou
moeten gesloten worden.