No, 28 Vrijdag 13 Juli 1934 48e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND, UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HEI] TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE HEERE IS STERKER. Doch de Heere in de hoogte is ge weldiger dan het bruisen van groote wateren, dan de geweldige baren der zee. Ps. 93:4. Zeer vaak gebruikt de Schrift het beeld van de zee en de groote wateren. Zij is het zinne beeld van de menigte der volkeren, de geheele menschheid, in haar politieke ordening en na tionale indeeling. In haar vinden wij het steeds wisselende, het nooit gelijkblijvende van de vol keren terug. Nooit ziet men de zee gelijk aan den vorigen dag, er valt altijd iets anders op te merken. Men zegt, dat zij verraderlijk is, wanneer zij den eenen dag in schijnbare rust is en den an deren haar geweldige golven omhoog stuwt en alles met den dood bedreigt. Doch wij moeten dat niet steeds verraad noemen. Immers weten wij, dat deze verandering telkens dreigt, dat de kalme zee in haar boezem tallooze gevaren ver bergt. Alleen wie meent, dat de tegenwoordige rust bestendigd zal blijven, ziet zich in zijn ver wachtingen bedrogen en kan spreken van het verraad der zee. Dit moeten wij bedenken, wan neer de volkerenwereld met de zee wordt ver geleken. Met dit woord wordt er dus op ge wezen, dat er nimmer iets kan gelijk blijven. Doch het wil nog meer zeggen. Wij weten nu ook dat de kalmte der volkeren plaats kan ma ken voor het ruw geweld der baren. Deze waarheid is niet vergeten op aarde. Het was jarenlang zoo rustig onder de volkeren. Geen rimpeling plooide het gladde oppervlak. En al wisten de schippers op deze zee wel, dat er hevige storm zou komen, naar de voorteeke nen, over het algemeen dacht men, dat de toe stand immer zoo zou blijven, ja, steeds beter zou worden. Voor hen die zoo dachten, is de tegenwoordige toestand een vreeselijke ontnuch tering geworden. Heeft niet de kalmte plaats gemaakt voor een woedende storm die jaar aan jaar voortduurt en waaraan geen mensch het einde kan zien Wij spreken hier ja wel van de maatschappelijke en sociale ontwrichting, doch bovenal van de revolutie die met volle kracht op de aarde is losgebroken. Velen in ons vaderland hebben gemeend, dat zulke gewelddaden der revolutie wel mogelijk waren in het buitenland maar dat zij hier in ons vaderland toch nimmer zouden voorkomen, om dat onze volksaard te nuchter is, en om nog veel meer redenen. Echter heeft de afgeloopen week ook voor dezen een groote ontgoocheling gebracht. Wat men alleen te Parijs mogelijk waande, heeft zich ook te Amsterdam afgespeeld en de verdedigingsmiddelen moesten worden ge bruikt tegen de burgers van het eigen land. Het stormt in de volkerenzee, niemand is er die het durft te ontkennen. Waartegen nu is deze revolutie gericht Schijnbaar tegen de maatschappelijke orde, doch daarin tracht zij de kerk des Heeren te over weldigen om aldus God den Heere van den troon te stooten. Een ieder die dit niet ziet, heeft nog nimmer de revolutie in haar ware gedaante beschouwd. En wie nog twijfelt, kan zich uit de Schrift overtuigen als volgens het boek der Openbaring uit de zee het anti-christelijk beest op komt. Vanuit dat gezichtspunt moet de kerk Gods de geschiedenis verstaan, voornamelijk voor zoover deze zich in onze dagen ontwikkelt. Ach ter ieder opstootje en elk relletje, achter de on tevredenheid, die de beste voedingsbodem is voor de revolutie, woelt en wacht de geest uit den afgrond. Zoo eerst kunnen wij de toestand op de juiste wijze verstaan. Ook is het niet noodig, om er met een zekere oppervlakkigheid over te spreken alsof het niets is voor den christen. Want zulke schijnbare gees telijkheid is niet in overeenstemming met de Schrift. Deze toch spreekt er altijd over als van iets, dat wèl ernstig is, waaruit groote moeiten voortvloeien voor de gemeente Gods. Lezen wij maar de hooge ernst waarmee Jezus zijn profe tische rede uitspreekt, waarmee Johannes schrijft over de zee, en het beest dat daaruit opkomt. Wanneer wij daarom den geest uit den afgrond opmerken achter het revolutiegeweld, dat heerscht buiten ons vaderland en dat ook daar binnen zich gelden doet, dan mogen wij daar nimmer op een lichtvaardige wijze over spreken. In het beeld van de zee ligt de geweldige macht van de vijandige volkerenwereld opgeslo ten. Maar tevens ligt hierin aangewezen haar beperking. En dat moeten wij ook zien. Zij is onmeetbaar sterk, voor ons menschen, doch de Heere kent haar kracht en beheerscht die. Hij is geweldiger dan het bruisen van groote wate ren, dan de geweldige baren der zee. De Heere in de hoogte. Geen wonder, dat deze naam wordt gebruikt door den dichter. Want de zee is geweldig in de diepte. Zoodra zij zich verheft in de hoogte, komt haar machteloosheid uit. De vlakke oever wordt door haar gegeeseld en verwoestde rotswand belacht haar geweld. De macht van de revolutie keert zich tegen den Heere en tracht. Hem van zijn troon te rukken, doch het is de Heere in de hoogte, dien zij be strijdt en juist dat feit teekent de volslagen mach teloosheid van de kamp. Hij is van een geheel andere orde dan de vijandige macht, zoo is het, dat zij Hem zelfs niet kan aanraken. Wij lezen hier dan ook dat het rumoer der volkeren wordt vergeleken met het bruisen van groote wateren. En dat is een teekenende uit drukking. Hier wordt niet ontkend dat de gol ven zich niet hoog zouden kunnen verheffen. Integendeel, juist het woord bruisen laat ons zien, dat er een geweldige beroering is. Een effen-vlakke zee bruist niet, gelijk het in deze tekst is bedoeld. Dit woord toovert ons voor oogen de woest opgezweepte golven van de zee en storm. Echter, dit alles is voor den Heere bruisen. En bruisen is ongevaarlijk, kan geen kwaad. Wie boven op een rotswand in de diepte het gebruis der zee hoort, heeft geen oogenblik van angst, want de wateren kunnen hem niet aanraken, en het rumoer hindert niet. Hierin zien wij aangewezen de aard van de worsteling tusschen de volkerenzee in de diepte en de Heere in de hoogte. Zij is ongetwijfeld ontzettend van 's menschen zijde bezien en het geen wij nu reeds aanschouwen kan ons met vrees vervullen, wanneer wij daarbij denken aan het oogenblik waarop het volle revolutiegeweld zal losbreken op de aarde. Met dat al echter is zij volkomen vruchteloos, want de Heere in de hoogte is geweldiger. Die in den hemel woont, zal lachen. Wat zal de kerk echter doen in deze worste ling Zij is de inzet, want als de vijand God niet kan aanraken, zal hij Zijn volk aantasten. Het wordt duidelijk gezien in deze revolutietijd en de relletjes in onze steden is het bassen van het beest uit den afgrond tegen het volk Gods. Er zijn er, die meenen, dat de revolutie vol doende wordt tegengegaan door de krachtmid delen van het gezag. Het is zeer goed mogelijk. Immers is de overheid een dienaresse Gods en het is te verstaan, dat de Heere van haar dienst gebruik maakt om zijn kerk te beschermen. Laat ons daar echter niet te vast op vertrouwen. Want als de vijandige macht ontketend wordt, ten volle, gelijk dat eenmaal geschieden zal, is er ook geen overheid meer, die de kerk be schermt. Er zijn er, die achten, dat het nog wel los- loopen zal met de toestanden. Het is mogelijk, dat ook deze storm bedaart en er nog eens een kalme, effen zee ontstaat. Doch laat ons ook daar ons vertrouwen niet op zetten. Want als deze storm zich legt, komt er later weer een, van nog grooter hevigheid en wee dengene, die er zich door laat overrompelen. Wanneer is dan de kerk des Heeren veilig Als zij vlucht tot den Heere in de hoogte en daar de bescherming zoekt tegen het rumoer uit de diepte. In de hoogte is de eenige plaats, waar de wateren der zee ons niet kunnen aanraken, al gaan zij nog zoo hoog. Aldus v/orden wij bewaard voor de overmacht van den vijand en vinden wij schuilplaats in den dag der benauwdheid. Want de Heere is sterk. Zóó sterk, dat Hij het rumoer der zee bedaart, wanneer Hij wil. Zóó sterk, dat de apostel Johannes bij de be schrijving van het nieuwe Jeruzalem kan zeggen: en de zee was niet meer. Zalig, wie zijn vertrouwen stelt op dezen Heere in de hoogte. Yerseke. H. TORENBEEK. Ds. J. E. VONKENBERG. f In onze Kerkbode willen we een woord van dankbare nagedachtenis wijden aan Ds. Vonken- berg, die de vorige week, onverwacht, nadat zijn emeritaat nog maar kortgeleden was inge gaan, overleed. Zijn nagedachtenis zal onder ons blijven voort leven vooral als van den stichter van den Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden Grondslag en als van den man, die jarenlang de bezielende leider van dien Bond is geweest en met groote wijsheid de richtlijnen getrokken en vastgehouden heeft, waarlangs de Bond zich moest bewegen. Ongetwijfeld was Ds. Vonkenberg ook als prediker een man van bijzondere talenten, even eens nam hij op kerkelijke vergaderingen een vooraanstaande en leidende positie in, op het terrein van de staatkunde liet hij zich al even min onbetuigd. Maar in dat alles, hoe belangrijk ook, school niet zijn geheel eenige beteekenis. Die ligt in wat zijn eigenlijke levenswerk is de Bond van Jongelingsvereenigingen op Geref. Grondslag. Dat die werd, wat hij werd,.is onder Gods be stel, te danken aan Ds. Vonkenberg. En de beteekenis, die deze Bond gehad heeft en nog heeft voor het kerkelijk, staatkundig en maatschappelijk leven is niet gauw te overschat ten. Gerust durven we uit te spreken dat, als we onze Jongelingsvereenigingen niet hadden gehad, het er in ons vaderland nu geheel anders zou uitzien. Mee door den arbeid op onze Jongelingsver eenigingen is er gekomen een kennen van de Gereformeerde beginselen, dat wapent tegen de verleiding van zoovele verkeerde beginselen als er de laatste jaren werden gepropageerd. Daar door is er gekomen een beslist zich keeren tegen de revolutionaire beginselen. En onberekenbaar is de zegen, die daardoor, niet alleen aan de jonge menschen, die op de vereenigingen alzoo werden gevormd, maar ook aan ons heele volk is ten goede gekomen. Met dank aan God gedenken wij dan den man, dien het gegeven werd, dien arbeid aan te vangen, ondanks alle moeite voort te zetten en met groot talent te leiden. Waarlijk, hij heeft niet tevergeefs geleefd. Ook van hem kan gelden zijn werken volgen hem na. Moge de Bond in het eeren van de nagedach tenis van zijn stichter, blijven gaan in het spoor, dat hij hem wees en bezielend blijven arbeiden aan de taak, door hem steeds voorgehouden. En moge de genade Gods over dezen man en vader, de familie troosten. OPROEP TOT EENHEID. Op de Generale Synode onzer kerken het vorig jaar in Middelburg gehouden, kwam ook ter sprake de eenheid van alle Gereformeerden, en werd besloten een commissie te benoemen, die een schrijven zou opstellen en publiceeren, waarin op de roeping tot eenheid van alle Ge reformeerden met allen ernst zou gewezen wor den. De daartoe benoemde commissie, bestaande uit Dr. K. Dijk, Prof. Grosheide, Ds. H. Mete ring, Prof. Ridderbos en Ds. W. H. den Hou- ting, kwam nu met haar arbeid gereed. Hoewel het geadresseerd is aan de belijders der Geref. religie, die niet behooren tot de Geref. Kerken, is het wel goed, dat ook de leden onzer kerken er kennis van nemen, omdat het namens onze kerken is opgesteld en gepubliceerd. Het luidt dan aldus Aan alle belijders der Gereformeerde religie in Nederland, niet behoorende tot de Gereformeerde Kerken. Op last van de Generale Synode van de Ge reformeerde Kerken in Nederland, ten vorigen jare te Middelburg gehouden, wenden onderge- teekenden zich bij dezen tot allen, die met haar de Gereformeerde belijdenis van harte liefhebben en nochtans kerkelijk van haar gescheiden leven, met het volgende. Door de genade Gods wordt in den boezem onzer kerken meer en meer met smart gevoeld het zondige van de kerkelijke gedeeldheid onder hen, die één zijn in waarachtig geloof in den Heere Jezus Christus en in de belijdenis van de waarheid Gods, geopenbaard in de Heilige Schrift waarom zij niet kunnen nalaten een dringende roepstem tot vereeniging te doen uit gaan. Het zondige van deze kerkelijke gedeeldheid wordt door ons diep gevoeld, wijl het duidelijk een eisch Gods is, dat allen, die in geloof en belijdenis één zijn, ook kerkelijk samenleven. Heeft niet de Heiland zelf gebeden „opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in mij, en ik in U, dat ook zij in ons één zijn opdat de wereld geloove, dat Gij mij gezonden hebt" (Joh. 17:21)? En dit woord van den Heere Christus doet toch ook ten opzichte van ons kerkelijk leven een ernstige roepstem tot ons allen uitgaan. Natuurlijk verstaan wij die roepstem niet in dezen zin, dat wij moeten trachten alle Chris tenen in één kerkelijk instituut bijeen te bren gen, zonder dat aan den eisch van eenheid in belijdenis is voldaan. Er kan toch naar luid van Gods Woord geen rechte kerkelijke samenleving bestaan, tenzij ze gegrond is op samenstemming in belijdenis en wij begeeren dan ook geen kerkelijke eenheid dan in volle onderwerping aan de Heilige Schrift en op den grondslag van de Gereformeerde belijdenisschriften, die wij erkennen als zuivere vertolking van de waarheid Gods, ons in de Heilige Schrift geopenbaard. Is echter die samenstemming in belijdenis aan wezig, dan moet naar onze innige overtuiging de door den Heere Christus van den Vader begeerde (en immers als werkelijkheid bestaan de) eenheid Zijner discipelen óók in een ker kelijk samenleven openbaar worden. En wan neer wij daartegenover zien, hoe in ons vader land de belijders der Gereformeerde religie in onderscheiden kerkelijke formaties naast, ja te genover elkander staan, dan klemt zeker de vraag, of wij het voor God kunnen verantwoor den, zoo wij niet met al den drang der waar- achtig-zoekende broederliefde trachten aan zulk een gedeeldheid een einde te maken en tot ker kelijke eenheid te komen. Neen, wij ontkennen en ontveinzen ons de groote moeilijkheden niet, welke zich bij zoo danige pogingen voordoen. Maar de hartelijke overtuiging, dat het de wil des Heeren is, Die Zijn gemeente gekocht heeft met Zijn dierbaar bloed, dringt ons om de begeerte naar kerkelijke eenheid met allen, „die even dierbaar geloof verkregen hebben", kenbaar te maken en hun toe te roepen laat ons elkander zoeken en met allen ernst, onder biddend opzien tot den Heere, betrachten, wat tot kerkelijke eenheid zou kun nen leiden. Wij doen dit niet in farizeesche hoogheid of eigengerechtigheid, maar in het ootmoedig besef onzer zonde, dat ook wij met de kerkelijke ge deeldheid dikwijls al te zeer vrede hebben, en met de oprechte erkenning, dat ook aan ons kerkelijk leven veel gebrek en tekortkoming kleeft, al blijven wij overtuigd, dat de reforma torische bewegingen van 1834 en 1886, waaruit de Gereformeerde Kerken in haar tegenwoordi- gen bestaansvorm zijn voortgekomen, door Gods Woord geboden waren. Temeer wordt het zondige en onverantwoor delijke van de kerkelijke gedeeldheid door ons gevoeld, daar wij thans leven in een zoo bangen tijd, waarin de geest uit den afgrond hoe langer hoe meer zijn macht openbaart en ook de kudde des Heeren belaagt de zedelijke verwildering onder ons volk hand over hand toeneemt en het getal dergenen, die met alle kerk en godsdienst hebben gebroken, tot zulk een schrikbarende hoogte klimt. Welk een heerlijke kracht zou er kunnen uit gaan van de belijders der Gereformeerde religie, indien zij zich als één, ongedeelde slagorde van den levenden God stelden tegenover de ontzet tende macht van het ongeloof. En hoezeer is nu die kracht gebroken door de kerkelijke gedeeldheid. Hoe maken wij ons daardoor menigmaal tot een aanfluiting voor de wereld en brengen groo- ten smaad over den Naam en de zaak des Heeren. Daarom komen wij tot U, Broeders en Zus ters in onzen Heere Jezus Christus, met de dringende bede Laat ons elkander zoeken laat ons samen ernstig overwegen wat ons kerkelijk gescheiden houdt en alles doen, wat in ons ver mogen is, om tot eenheid te komen, want alzoo is de wil des Heeren. Met de bede tot God, dat deze roepstem weerklank moge vinden in veler harten, ver klaren ondergeteekenden zich tenslotte gaarne bereid tot samenspreking met allen, die van hun begeerte naar kerkelijke eenheid blijk geven en verzoeken hen zich hiervoor te wenden tot den laatstondergeteekende. Namens de Gereformeerde Kerken in Nederland Deputaten ad hoe Dr. K. DIJK, Voorzitter. Dr. F. W. GROSHEIDE. Ds. H. MEIJERING. Dr. J. RIDDERBOS. Ds. W. H. DEN HOUTING, Secretaris. AdresSchrans 90, Leeuwarden. Moge het een gewenschte uitwerking hebben.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 1