No, 26
Vrijdag 29 Juni 1934
48e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD,
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C. HEI] TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGENG ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GOD ALTIJD BIJ ONS.
I.
Waar zoude ik heengaan voor uwen
Geest, en waar zoude ik heenvlieden
voor uw aangezicht
Psalm 139:7.
Helaas, wij spreken zoo vaak over God, zon
der er van doordrongen te zijn, wat 't beteekent,
dat wij gelooven aan 't bestaan van God. Wie
waarlijk iets beseft van de grootheid en majesteit
des Heeren, moet immers met diepe eerbied ver
vuld zijn, moet zich wel heel klein en nietig
gevoelen.
In dezen psalm denkt David er over na wie
God is. En dan ziet hij ineens zichzelf voor God
staan. Dan ziet hij zich helder beschenen door
't verblindende licht van Gods Heiligheid. Ook
dat, wat voor menschen nog verborgen kan
worden gehouden, ligt open voor Hem. En dan
erkent hij 't„Heere, gij doorgrondt en kent
mij". Niets is voor God onbekend. Al zijn doen
en laten ziet en kent de Heere. Als gevangen,
onontkoombaar opgesloten, in de greep van den
Alwetende, gevoelt David zich. Daar is geen
ontvluchten aan. Waar zou hij heengaan Zoo
hij opvoer ten hemel, of zich bedde in de hel,
niets zou hem baten. Overal moet hij 't uit
spreken „Gij zijt daar
God. Als David in deze 139e psalm er over
nadenkt, wie God is, dan dringt zich voor alles
deze gedachte aan hem op omdat God, God is,
ziet Hij alles en weet Hij alles, is Hij overal,
is Hij altijd vlak bij mij.
Het woord „God" sluit in Alwetendheid en
alom tegenwoordigheid..
Dat God, in zijn volmaakte heerlijkheid in
den hemel woont, is voor onze voorstelling veel
gemakkelijker aan te nemen. Dan zien we Hem
als een koning op zijn troon omringd van mil-
lioenen engelen, daar heel, heel ver weg, daar
heel, heel hoog boven deze wereld.
Maar dat God in ons, om ons, bij ons is, is
voor ons zoo wonderlijk.
Ver weg, en toch vlak bij ons.
Als we de moeite nemen om daarover onze
gedachten te laten gaan, zullen we tot de ont
dekking komen, dat dat iets vreeselijks is.
Dat God zoo heel dichtbij is, alles van ons
ziet, alles in ons leven van nabij meemaakt, dat
is waarlijk ontzettend.
De mensch leeft z'n eigen vroolijke, onbezorg
de leven. En het gaat alles zoo prettig.
Hij voelt zich zoo volkomen heer en meester
van z'n leven.
Maar daar wordt hij opeens met een schreeuw
wakker uit die zoete droom. De droom is uit.
Nu ziet hij de werkelijkheid. Nu merkt hij, nu
weet hij, dat God aldoor bij hem is
't Is alsof twee ernstige strenge oogen hem
voortdurend aanzien. En ze dringen door alles
heen.
Hij vlucht weg. Hij houdt 't, met die oogen
op hem gericht, in de eenzaamheid niet langer
uit. Hij zoekt afleiding, lawaai, rumoer.
Hij reist ver weg, hij poogt aan die allesdoor-
borende blik te ontsnappen.
Tevergeefs.
Als de alomtegenwoordigheid en alwetendheid
Gods een mensch eenmaal heeft aangegrepen,
komt hij er nooit meer van los.
Let er op, hoe krachtig mooi David dat be
schrijft „indien ik zeide de duisternis zal mij
immers bedekken, dan is de nacht een licht om
mij".
„Ja, waar zou ik heengaan voor uw Geest
Waar kan een mensch, die zoo eenmaal gegre
pen is door God, die zoo met God in aanraking
gekomen is, zich aan God onttrekken Aldoor
zien die ernstige oogen hem aan. Heel zijn leven
staat onder 't toezicht van den Heilige.
Is dat dan niet ontzettend
Niet alleen als we in de kerk zitten, maar
ook als we heel alleen zijn in onze kamer en
allerlei verkeerde gedachten en kwade begeerten
in ons opkomen, dan is daar God, die ons ziet.
Ook als we maar heel even, zoo ongemerkt,
oneerlijk doen of iets verkeerds verrichten, weet
God daarvan. Ja, tot diep in ons binnenste dringt
die Geest Gods door. Ook onze gedachten, onze
plannen, onze driften, kent God.
Is dat niet ontzettend Is dat niet vreeselijk,
dat wij nooit alleen zijn, nooit heelemaal vrij
zijn, nooit eens iets kunnen denken of zeggen
of doen, zonder dat een ander het merkt
Is dat niet vreeselijk, dat ook 't diepste en
meest geheime van ons leven, dat we voor geen
geld ter wereld misschien aan anderen zouden
willen vertellen, aan Hem volkomen bekend is
Ja, dat is ontzettend, omdat wij zondaren zijn.
Jezus heeft gezegd dat de Geest Gods de we
reld overtuigen zal van zonde.
Die Geest des Heeren, die aldoor bij ons is,
dien wij niet ontvluchten kunnen, die altijd als
met strenge oogen ons aanziet, die tot de diep
ste schuilhoeken van ons hart doordringt, die
Geest wil ook ons overtuigen van zonde.
De gedachte aan de alomtegenwoordigheid en
alwetendheid Gods is vreeselijk voor ons, omdat
wij voor God zoo heel veel te verbergen hebben,
omdat er in ons leven zoo heel veel is, dat vol
komen strijdt met Gods heilige wil.
Daarom misschien pogen we altijd weer die
gedachte weg te bannen.
Zoeken we steeds opnieuw God te ontvluchten.
We merken 't in onzen tijd heel sterk de
mensch probeert aan de beangstigende greep van
Gods gebod te ontkomen. Hij redeneert God
weg, hij denkt God weg, hij doet alsof er geen
God is, die hem ziet, die alles van hem weet.
Doen we daaraan niet allen eenigemate mee 7
Daarom is 't noodig, dat wij ernst maken met
dat vreeselijke voor ons zondaren vreeselijke
woord„Waar zoude ik henengaan voor uw
Geest
Opdat in ons sterker worde, de eerbied voor
God, en wij ons dieper leeren buigen in stil
ontzag voor den Alwetende.
De miserabelste Christenen zijn zij, die van
en over en tot God spreken alsof Hij hun „vrind
je" is. Het is goed, dat we er weer eens aan
denken, dat Hij, de Heilige, altijd door bij ons
is, en op ons leven toeziet.
Want als wij weten, dat „God tegenwoordig"
is, dan zullen we misschien ook leeren om „diep
in 't stof te aanbidden."
Ja, dank er God voor, als Hij door zijn Geest
u heeft doen verstaan, dat Hij u volkomen door
grondt, dat Hij altijd en overal u ziet.
Dank er God voor, dat ge 't weten moogt,
dat ge Hem niet bedriegen. Hem niet ontvluchten
kunt, dat ge in eerbied tot Hem hebt leeren op
zien.
Dank er God voor, dat zijn oogen u ernstig
en streng, altijd door aanzien. Velen om u heen,
weten daar niet van. Ze denken niet aan God.
Ze leven voort naar hun eigen zin, ze zien niet
die oogen die alles zien.
Maar eens zal het hun geopenbaard worden.
Dan zullen ze God nabij weten, en trachten
te ontkomen aan zijn straffende gerechtigheid.
Dan zullen ze 't zelfs uitroepen „Bergen valt
op ons, en heuvelen bedekt ons". Maar ook dan
zal er van ontvluchting geen sprake zijn.
Als wij nu reeds, in dit leven, God hebben
leeren kennen, hoe vreeselijk en vernederend dat
voor een hoogmoedig mensch ook moge zijn,
als de Alomtegenwoordige en Alwetende, die ons
leven beschouwt en beoordeelt, dan is er de
kans, dat wij door de vrees voor God en de
bevingwekkende eerbied voor den Heilige gaan
zoeken en leeren bekennen „wat tot onzen vrede
dient".
C. B. BAVINCK.
DE V. U. DAG OP 5 JULI A.S.
Gaarne zouden we uit het Jaarboek 1934 van
de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op
Geref. grondslag het een en ander hier aanhalen.
Dit 54ste jaarverslag bevat weer belagrijke ge
gevens over den arbeid der hoogleeraren in de
beoefening der wetenschap en over dien van
directeuren en correspondenten tot instandhou
ding van onze Vrije Universiteit.
Plaatsgebrek is echter oorzaak, dat we dat
nu niet kunnen doen maar tot later moeten laten
rusten.
We bepalen ons nu tot enkele meedeelingen
over de jaarvergadering, die D.V. Donderdag 5
Juli a.s. gehouden zal worden te 's-Hertogen-
bosch, in het gebouw „Casino", Papenhulst 21.
De vergadering begint te half elf.
In de morgenvergadering worden de gewone
huishoudelijke zaken behandeld en komt ook
aan de orde een referaat van Prof. v. d. Horst
Over „Bezindheid en Waarheid". Zeker wel een
interessant onderwerp.
In de middagvergadering refereert Dr. K.
Sietsma over „De samenbindende kracht van de
Vrije Universiteit" en Prof. Anema over „De
vrijheid der wetenschap".
Over de finantiën alleen dit. Het jaar 1933
sloot met een tekort van ruim 8000. Dat is
dan en dat geeft reden tot dankbaarheid
22.000 lager dan aanvankelijk was geraamd,
door de medewerking van vele vrienden der
V. U. en de hoop werd uitgesproken dat het
nog geheel zal worden gedekt.
Voor 1934 wordt het tekort geraamd op
19.000 en dat niettegenstaande op de honora
ria der professoren ruim 20.000 en op de
overige uitgaven 8000 was bespaard. Een
grooter resultaat kon de versoberingsarbeid niet
opleveren.
Het blijft dus wel noodig dat bij den voort-
duur gearbeid wordt aan de uitbreiding van het
aantal contribuanten en de verhooging der con
tributies.
Moge de V. U.-dag ook door zeer velen uit
2^eeland worden bijgewoond, en er van dien
dag bezieling uitgaan om tot vernieuwden arbeid
te prikkelen die onder den zegen des Heeren
njoge leiden tot het beoogde doel.
We nemen hier ook op een meedeeling van
het Vrouwen-Comité
Het Vrouwen-Comité tot versterking van de
Medische- en de Wis- en Natuurkundige Facul
teit der Vrije Universiteit stelt zich voor, even
als in 1932 en 1933, thans te 's-Hertogenbosch,
een samenkomst te beleggen met Comité-leden,
Hoofden, busjeshoudsters en belangstellenden,
op Woensdag 4 Juli a.s. in het Casino des mid
dags om half drie.
Mevrouw M. E. BijleveldDako zal D.V.
een causerie houden over „De vrouw en de op
voeding voor de Vrije Universiteit". Verder zal
in deze samenkomst gelegenheid zijn om vragen
te stellen over het doel en de werkwijze van
het V. U. plan 1937.
Wanneer men even informeert naar reisgele
genheid naar den Bosch, zal blijken, dat deze
plaats dikwijls en makkelijk te bereiken is.
Bijzonder wordt op tegenwoordigheid van
busjeshoudsters in deze samenkomst aangedron
gen.
Waarschijnlijk zal de Eere-presidentie, Me
vrouw H. ColijnGroenenberg, in deze samen
komst aanwezig zijn.
Voor dezen arbeid, die reeds belangrijke be
dragen bijeen bracht, verdienen deze zusters
onzen dank en waar mogelijk onze medewerking.
JAARVERGADERING „VREDERUST".
Ook op de Jaarvergadering van „Vrederust"
willen we hier de aandacht vestigen.
Het is wel jammer, dat zoovele jaarvergade
ringen en conferenties ongeveer in denzelfden
tijd vallen. Dat is aan het bezoek niet bevorder
lijk.
Het is nu zöö, dat kort nadat de Diaconale
Conferentie werd gehouden en de Schooldag in
Kampen, in één week én de V. U. én „Vrede
rust" ons ter jaarvergadering roepen. Het mocht
weieens overwogen worden daarin verandering
te brengen.
Deze jaarvergadering van „Vrederust" is be
langrijk omdat daarop het 25-jarig bestaan der
stichting zal herdacht worden. De Vereeniging
is al ouder. Maar de Stichting bestaat nu 25 jaar.
De huishoudelijke aangelegenheden zullen in
de morgenvergadering worden behandeld, in de
middagsamenkomst zal de herdenking plaats
vinden.
We willen ook in onze Kerkbode onze blijd
schap en dankbaarheid uitspreken, dat „Vrede
rust" nu reeds 25 jaar zich in Christus' naam
heeft mogen geven aan den arbeid der barm
hartigheid tot verzorging van de geesteskranken.
En we voegen er de bede aan toe, die ongetwij
feld ook a.s. Zondag, in het midden onzer kerken
zal opstijgen dat het den Heere moge behagen
die Stichting bij den voortduur te zegenen en
allen, die daar arbeiden te bekwamen tot hun
moeilijk werk.
LEIDERS EN VOLK.
Aan wat we in de Kerkbode van 18 Mei j.l.
schreven over „Polemiek" heeft Prof. Schilder
in een tweetal artikelen „Enkele bedenkingen
van de „Zeeuwsche Kerkbode" welwillende
aandacht geschonken.
Voor zijn nadere uiteenzetting zijn we hem
dankbaar omdat daardoor voor een deel onze
bezwaren vervallen zijn en voor een ander deel
het ons nu mogelijk is nader aan te geven, waarin
ons nog overblijvend bezwaar bestaat.
Prof. Schilder schreef in De Reformatie van
1 Juni„Laten we het leven niet binden. Wie
vandaag vasthoudt aan de mogelijkheid om van
menschelijke formuleeringen te zeggen zoo zegt
de Heere, maar dan verder elk etiketje van een
fleschje af helpt trekken, waarop het z.i. niet
past, die houdt zijn tijd bij, die weet, waar het
vandaag tegenover den tegenstander over loopt
en die verdient den dank van wie in het werk
der menschen slechts het werk van God wil lief
hebben en eeren, en voor de rest van dat men-
schenwerk gezond benauwd is."
Uit wat dan daarop volgt, blijkt, dat Prof.
Schilder meent, dat wij den raad zouden gegeven
hebben om alzulks niet te doen, maar alle debat
te stoppen over punten, waarop we „op gelijken
grondslag bouwen" het niet eens zijn, totdat we
het dan eindelijk eens zijn (n.l. door onderlinge
bespreking). M.a.w. dat wij zouden willen, dat
alle door een zekere communis opinio opgeplakte
„zóó-zegt-de-Heere-etiketjes" zouden moeten
blijven staan.
Daarop nu kunnen we antwoorden, dat dit
geenszins onze bedoeling is. Wat onhoudbaar
bleek moet losgelaten worden. En we zijn niet
bang voor een debat, dat duidelijk komt aantoo-
nen dat sommige meeningen, die we over ver
schillende dingen hadden, toch eigenlijk onjuist
waren. Daarom konden we ook schrijven, dat
we niet zoo geschrokken waren van het door
Prof. Schilder gepubliceerde lijstje van punten,
waarover verschil bestond, omdat wij meenen,
dat de toestand niet zöö erg is als Prof. Schilder
dien blijkbaar inzag.
De hoogleeraar drukt zich toch wel sterk uit,
wanneer hij zoo op bl. 267 zegt dat de
meeningsverschillen samenhangen met diepere
levensovertuigingen.
Alzoo zou er dan onder hen, die ons volk
voorlichten, en dat moeten doen krachtens hun
gaven en positie, in de diepere levensovertuigin
gen groot verschil zijn.
We gelooven, dat dit te sterk is uitgedrukt
en vinden daarvoor ook grond in de instemming,
die Prof. Schilder betuigt met Prof. Grosheide
als die schrijft, dat we de dingen niet al te
tragisch moeten nemen, dat er vroeger tusschen
Lindeboom en Bavinck in Kampen ook verschil
was, hoewel ze toch in den grond één waren.
Toch is verschil van meening ook weer niet
een zaak van ondergeschikte beteekenis. Vol
komen juist dunk ons wat Prof. Schilder zegt
dat ten aanzien van diepere vraagpunten een
ten slotte overheerschende meening zal moeten
triumfeeren als de waarlijk Gereformeerde.
Dit uitgaan van de gedachte aan eenheid in
de Gereformeerde levensovertuiging is al noodig
bij de critiek op bestaande meeningen, die iemand
niet houdbaar acht. Etiketten aftrekken is ook
een verantwoordelijk werk. En ook daarbij is
de waarde van een communis opinio van niet
te onderschatten beteekenis. Dat die niet aan
stonds gevormd is, spreekt vanzelf. En graag
geven we Prof. Schilder toe, dat geschilpunten
openbaar kunnen worden zonder dat iemand dat
verhinderen kan. En wanneer die geschilpunten
openbaar werden dan moeten ze ook bedebat-
teerd worden. Dan is het onmogelijk ze te ne-
geeren. En ook niet goed dat te probeeren. Maar
aanstonds moet dan ook bedacht worden, dat
de geschilpunten zakelijk worden behandeld en
dat de eenheid eischen stelt aan de manier van
behandeling.
Maar meer nog dan bij de critiek op bestaande
meeningen moet de eenheid van Gereformeerde
levensovertuiging uitkomen in den opbouw.
Van critiek alleen kunnen we niet leven. Laat
het zijn, dat van sommige fleschjes het Gerefor
meerde etiketje moet verwijderd we willen
die noodzaak niet ontkennen we kunnen dan
toch niet om bij die beeldspraak te blijven
alleen maar etiketlooze fleschjes overhouden.
Prof. Schilder ijvert meer dan menig ander
ervoor, dat we moeten vasthouden aan de mo
gelijkheid om van menschelijke formuleeringen te
zeggen zöö zegt de Heere. Voor zijn arbeid in
die richting zijn we hem dankbaar. Die arbeid
dunkt ons hoog noodig. Alleen dan krijgen we
vastheid in het leven, wanneer we ten opzichte
van een zaak overtuigd zijn, dat de Heere wil
dat we ze zöö zien. Dat hebben we zeker voor
onze jongens noodig.
Maar als het nu zöö gaat, dat bij den arbeid,
die ons verder wil leiden de één zegt„het is
zoo" en een ander „het is zoo juist niet" dan
geschiedt er één van twee of de jongeren blij-