No* 25 Vrijdag 22 Juni 1934 48e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F, J, v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn„ A, SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 WEDERGEBOREN TOT EEN LEVENDE HOOP. II. wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden tot een onver derfelijke en onbevlekkelijke en onver- welkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof, tot de zaligheid, die bereid is om ge openbaard te worden in den laatsten tijd. 1 Petr. 1 3—5. Wij hebben gezien dat de gemeente van Jezus Christus een levende, onbedriegelijke hoop heeft, omdat deze hoop rust op het driëenige werk van den onveranderlijken Drieëenigen God. Welk een voorrecht om dat aan de kerk van Christus te mogen zeggen ook in moeilijke tijden. Want ook voor de lezers van Petrus' brief wa ren het zware en benauwde dagen. Vooreerst toch waren zij verstrooid over bijna geheel Klein-Azië, ver van hun land voorzoover zij Joden-christenen waren. Daarbij kwam nog dit, dat zij door de wereld werden gehaat en zelfs vervolgd om hun geloof. En daarover bevreem den zij zich, zij konden dit niet plaatsen en ver werken. Daardoor zonk hen de moed in de schoenen en hun hoop dreigde te vergaan en het geloofsleven kwijnde. Er dreigde zelfs gevaar om mee te doen met de wereld en uit te breken in allerlei uitspattingen en zonden. Hun oogen waren niet meer naar boven gericht, doch naar beneden, zij gingen het verwachten van den mensch. Daarom wijst Petrus hen op de levende hoop van den Christen, die het in alle omstandigheden des levens niet verwacht van den mensch, doch van den waarachtigen God, Die niet laat varen hetgeen Hij is begonnen wijst hen op de duur zaamheid van Zijn werk en beloften en ver maant hen Hem groot te maken en te danken ook onder den druk en in de benauwdheid. En dan gaat hij voort door hen te wijzen op de erfenis, die in de hemelen bewaard wordt. Dit is het voorwerp waarop de levende hoop van den christen zich richt. Het oog der lezers is naar de verkeerde kant gericht en daardoor zien zij de dingen verkeerd. Daarom kunnen zij de vervolging om des ge- loofswille niet zien als de beproeving, de loute ring van hun geloof en gaan hun hoop en ver trouwen stellen op dingen, die hen straks bedriegen en teleurstellen. Dingen, die aan be derf onderhevig zijn als geld en goed, menschen waarin de zonde woont en heerscht, bevlekt en besmet in hun geheele bestaan naar lichaam en ziel, verduisterd in hun verstand en onrein in hun begeerten en willen. Bovendien moet alles verwelken, het is slechts voor een tijd, alle schoonheid van menschen, goud en zilver, eer en aanzien verdort en vergaat. Arme wereld, arme mensch, die hierop zijn hoop richt. Zonder God in de wereld, is inder daad zonder hoop in de wereld, want de voor werpen waarop zich de hoop der wereld richt wankelen en wijken. Zij kunnen zelfs den tijd niet verduren, laten ons telkens in den steek zitten. Zij begeven ons bij het sterven. Maar de hoop van den christen richt zich op het duurzame voor leven en sterven, tijd en eeuwigheid verlaat zich op het smettelooze en reine, datgene wat niet verdort en vergaat: de erfenis, die Jezus Christus heeft verworven voor Zijn volk en waarop Hij door de hoop als een werkzaamheid des geloofs, gewerkt door den Heiligen Geest in het werk der wedergeboorte, hun oogen richt. Zóó doet Petrus het oog van de gemeente van Jezus Christus in een tijd van verwarring en ver wildering weer omhoog gaan. Zóó herleeft weer de ingezonken moed en hoop in het hart van Gods volk, dat het dikwijls zoo moeilijk en zwaar kan hebben. Dan kan het geloof zich zoo moei lijk verheffen naar omhoog en dan wil het ge bed er niet meer uit. En daarbij moeten wij vooral letten op het woord waarmede Petrus hier aangeeft de schat ten en weldaden der genade. Het is een erfenis. Daarin ligt eenerzijds het onverdiende voor ons. In onszelven hadden wij er geen recht op, wij hebben er ook niet voor gewerkt het is de vrucht van Jezus Christus' levens- en stervens- werk voor ons. Hij was het, Die dit alles ver wierf en aan ons wegschonk, ons deelgenoot maakte door het geloof. Hij schreef het testa ment, waarin ons deze erfenis wordt toegewezen, met Zijn bloed. Doch anderzijds ligt er ook in, dat het kind recht heeft op de erfenis. En wie nu een kind des Heeren mag zijn doordat God hem heeft aangenomen, in hem het werk der wedergeboorte heeft gewerkt en het geloof doet werkzaam zijn met zijn beloften in Jezus Chris tus, die heeft van God het recht op deze er fenis ontvangen. En welk een erfenis Petrus worstelt hier met woorden om uit te drukken wat deze erfenis is. Hij kan alleen maar zeggen wat het niet is. Niet aan bederf onder hevig, er kan geen vlek of smet worden opge worpen, deze erfenis kan niet verwelken en vergaan. Daarin onderscheidt zich dit voorwerp der christelijke hoop van al het aardsche en men- schelijke. Wat of wie is er niet aan verderf onderhevig Waaraan kleeft niet de smet der zonde Waarop heeft de tijd geen invloed Daarom temeer is de hoop van den christen een levende hoop en de hoop der wereld een stervende. Daarom ook in deze tijden van grenzenlooze verwarring en geestelijke verwildering het oog niet naar beneden gericht, maar het oog des ge loofs naar boven. Wij verwachten het niet in de eerste plaats van allerlei conferenties, van mannen met inzicht en verstand, ook niet van den sterken man, doch van den Heere onzen God. Hij zal Zijn volk, Zijn kerk in dit leven niet begeven en verlaten en zal hen schenken de erfenis der genade in Jezus Christus. Ook daarvan spreekt het Woord des Heeren hier. Want behalve de grond en het voorwerp der christelijke hoop hebben wij ook nog de waar borg, dat wij het gehoopte zullen ontvangen. En deze waarborg is een dubbele voorwer pelijke en onderwerpelijke bewaring. Voorwer- pelijk, omdat de erfenis in de hemelen bewaard wordt voor ons. De schatten des heils zijn daar buiten het bereik van dieven, verderf, zonde smet en vergankelijkheid. En deze bewaring is onderwerpelijk, omdat de geloovigen op aarde bewaard worden voor de erfenis in de hemelen. Gij wordt in de kracht Gods bewaard. Hij is voor Zijn volk een veilige burcht, waarin het kan vluchten en schuilen en als een muur waar achter het veilig is. Daaraan moeten wij denken als hier staat ,,die in de kracht bewaard wordt". God waakt over Zijn volk ook in moeilijke tijden. Want Zijn uitverkoren volk is Zijn oog appel en wie dat volk aanrandt, die komt God te na. Doch dat volk moet binnen die burcht ook op Hem vertrouwen. Daartoe heeft Hij hen wedergeboren doen worden. Het heeft het ge loof ontvangen om daarmede werkzaam te zijn, want alles wat wij als gave van Hem ontvangen brengt voor ons mede een roeping en taak. En het was juist deze roeping, die door de gemeente van Jezus Christus werd verwaarloosd onder den druk der vervolging en de laster der wereld. Maar als nu die gemeente herinnerd wordt aan die dubbele waarborg waardoor zij nog temeer een levende hoop heeft, dan zal zij ook haar geloofsroeping weer verstaan. Niet vertrouwen op de ongedurige en ongestadige dingen van dit leven, doch het oog omhoog ge richt op de erfenis, die in vers 5 wordt genoemd de zaligheid, die gereed ligt om geopenbaard te worden in den laatsten tijd, als Christus weer- komt op de wolken des hemels Richt zich ook onze hoop, ons geloofsoog op die erfenis, die zaligheid, die Christus voor Zijn volk heeft gereed gelegd om straks in volle heerlijkheid te doen verschijnen Ook wij zien zoo dikwijls naar beneden, ver wachten het van onszelf of anderen, zetten ons hart op dingen die geen houvast bieden en duur zaamheid bezitten. Dan zinkt onze hoop in en ons geloof verslapt. Laten wij ons alleen verlaten op het werk Gods in de verlossing van zondaren, onze wan del in de hemelen zijn, totdat Christus weerkomt om ons in het bezit te stellen van deze erfenis. O zaligheid nooit af te meten O vreugd, die alle smart verbant. Dan is de vreemd'lingschap vergeten En wij, wij zijn in het Vaderland. Arnemuiden. H. SCHOLING. BONDSDAG GEREF. MANNENVEREENIGINGEN. De Bond van Geref. Mannenvereenigingen hoopt Woensdag 27 Juni a.s. zijn Bondsdag te houden in Zwolle, 's Avonds tevoren is er een begroetingssamenkomst. We voldoen gaarne aan het verzoek, op die Vergadering te wijzen. Behalve de gewone werk zaamheden, die bij zoo'n jaarvergadering behoo- ren, staat op het agendum een openingsrede van den voorzitter, Ds. C. J. van der Bom over .Reformatie en Reactie", een referaat van Prof. Waterink over „Christelijk leven en levenshou ding van Christenen in 1834 en 1934". Het re sumé van dit referaat, opgenomen in het Juni- nummer van het Geref. Mannenblad, wekt den lust het referaat te hooren. Eindelijk een op wekkende rede door Ds. IJ. van der Zee over „Bewaar het pand". De toegang ter vergadering is vrij. Met den gelukwensch. dien Prof. Ridderbos, in datzelfde nummer, den Bond aanbiedt, kunnen we ons van harte vereenigen. En zoo den wensch uitspreken, dat deze Bondsdag ook door vele uit Zeeland worde bijgewoond en nieuwe be zieling moge geven tot den voortgang van het belangrijke werk. WAARSCHUWING. We ontvingen een brief met de meedeeling, dat een vijftal menschen, die zich Zevendedags Adventisten noemen, reeds begonnen zijn met een propagandatocht op Walcheren. Maakten zij zich nu ook altijd maar aanstonds zoo openbaar, zoo zou het gevaar van hun pro paganda niet groot zijn. Onze menschen weten wel, wat ze van die beweging hebben te den ken. Maar doorgaans beginnen ze met de be wering, dat ze voor de Zending komen en pro- beeren ze boeken te verkoopen. Daarom willen we even een waarschuwing laten hooren. De menschen die voor onze eigen Zending komen, kennen we wel. Men geve dus niet aan onbekenden. En wie boeken wil koopen, wende zich tot een vertrouwden boekhandelaar of vrage eerst advies van iemand, dien hij kent. Men koope niet van onbekende colporteurs aan de deur. COLLECTE VOOR HET NEDERLANDSCH BIJBELGENOOTSCHAP. Onder „Ingezonden Stukken" vindt men een schrijven van de Prov. Commissie Zeeland N. B. G. over een te houden collecte op Vrijdag 29 Juni. Op dat schrijven willen we hier de aandacht vestigen. De zaak, die daarin wordt genoemd, verdient ons aller hartelijke belangstelling en steun. 22 JUNI 1869. De hier boven genoemde datum geeft ons aan leiding tot het uitspreken van een hartelijken gelukwensch. Die datum toch is de geboortedatum van Z.Exc. Dr. H. Colijn, Minister-president. En het jaartal wijst aan, dat Dr. Colijn dan nu 65 jaar wordt en alzoo een kroonjaar mag beleven. En is het specifiek Zeeuwsch aan kroonjaren bijzonder aandacht te schenken, zoo spreekt het vanzelf, dat we in Zeeland dezen jaardag niet onopgemerkt voorbijgaan en dat in een Zeeuwsch blad dan uiting gegeven wordt aan de gevoelens van dankbaarheid, die bij dit kroonjaar in het hart van het Zeeuwsche volk leven. In onze Zeeuwsche Kerkbode willen we dan vertolken de dankbaarheid, die er leeft in het hart van dat Zeeuwsche volk, dat de kerk des Heeren liefheeft en dat in de Gereformeerde Kerk haar zuiverste openbaring ziet. Die dankbaarheid is er ook al omdat Dr. Co lijn zelf kerkelijk Gereformeerd is. Maar dan meer nog omdat we in hem alzoo een minister president mogen hebben, die de kerk van Chris tus eert. En als we dat zien, hoe in andere landen de regeeringen het karakter van de kerk des Heeren miskennen en, pogend haar dienst baar te maken aan den Staat, haar onderdruk ken, dan danken we den Heere onzen God, dat Hij op 22 Juni 1869, den man deed geboren worden, dien Hij roepen zou, om zijn gaven en het hem verleende Staatsambt te gebruiken ook om te waken voor het heilig recht van de kerk des Heeren. En als we, daarvoor dankbaar, Z.Exc. Dr. H. Colijn hartelijk gelukwenschen met dezen zijn 65sten verjaardag, voegen we daaraan toe de bede, dat het den Heere onzen God behagen moge hem ook verder te sterken en te bekwamen tot zijn moeilijken en beteekenisvollen arbeid, temidden van Zijn kerk op aarde hem te zegenen met de zegeningen van den Heere Jezus Christus, en hem alzoo nog vele jaren te doen zijn een zeqen voor ons land en volk. HEIJ. UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING. 2. Verwachting die teleurstelde. Het werk Gods in de Afscheiding van 1834 in ons land was één, in Noord en Zuid, doch de gangen waarlangs God zijn kerk leidde en bouwde, waren verscheiden. Overal zorgde Hij voor geschikte instrumenten en daarbij is gezien, dat, zooals dikwijls valt op te merken God hen, van wien de menschen het verwachten, ter zijde zet en den man Zijns raads verkiest. Hij gebruikt elk op zijn tijd en voor zijn taak. Dat ook hier in 't Zuiden een opwaken kwam en de reformatorische arbeid begon, was een rijke genade van God. Het was, evenals elders, voor de kerken in Zeeland een donkere tijd, in 't begin der vorige eeuw. De heerschende tijd geest had schier overal het licht van de kennis der Waarheid gedoofd. Bijna geen kansel waar van de boodschap der zaligheid nog gehoord werd. In Zuid-Beveland deed een nazaat van den bekenden Wilhelmus Schortinghuis te Nisse nog woorden hooren, die 't vrome volk bekoor den, al was het niet meer de kloeke Schriftuur lijke taal der ouden. In Walcheren was het Ds. J. van Rhee, die als een geweldig prediker de schare trok, maar die zich allengs meer deed kennen als Gezangenbestrijder dan als prediker van de blijde boodschap van Gods genade in Christus. Zijn tegenstand tegen de Gezangen bracht hem in conflict met het Classicaal Bestuur van Middelburg. Later naar Veere vertrokken werd hij ter oorzaak van dien strijd tegen de Gezangen afgezet en voegde hij zich bij de Af gescheidenen. Weldra openbaar geworden als een redeloos mensch, werd hij door de eerste Synode der Afgescheidenen andermaal uit het ambt gezet. De herders der kudde voerde de schapen niet in de grazige weiden des Woords. Voor 't meerendeel waren de predikanten dier dagen rationalistisch of suprenaturalistisch, en vaak bitter tegen de geopenbaarde waarheid Gods gekant. Het Woord Gods was dus „dierbaar" in die dagen. Zielevoedsel werd door velen gezocht in de boeken der „Oude Schrijvers". Maar door gebrek aan rechte kennis wist men het goud der waarheid, van wat er op geleek, niet altijd te onderscheiden. Toch hield de Heere door die gebrekkige middelen zijn kerk in stand en wer den ontruste zielen naar Christus gedreven. Er werd dus wel iets van de werking des Gcestes gevonden hoewel 't veel bedekt was. Maar de Heere zou grootere dingen doen dan deze. Daar werd al iets van bemerkt, toen de vacature van Rhee in Biggekerke vervuld werd. „Tot algemeen genoegen van Kerkeraad en Ge meente had Cand. Budding op 31 Augustus 1834 daar gepreekt en weldra volgde beroep, zoodat hij reeds op 14 December van dat jaar zijn in trede deed, sprekend over de woorden „Ik ben de Alpha en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is en Die was en Die komen zal, de Almachtige" (Openb. 1:8). Hij vatte zijn werk met ernst en ijver op en zocht het Evangelie des Kruises on verminkt te prediken. Zoodra hij dan ook hoorde, wat er in Ulrum en in Genderen-Doeveren plaats vond, toonde hij levendige belangstelling in de zaak der Af gescheidenen. Er ontstond een briefwisseling tus- schen hem en Ds. H. P. Scholte, die niet na laten kon een diepen indruk op zijn ziel te ma ken. De zaak der Afgescheidenen werd al meer de zijne. Hij begon, met goedvinden van zijn kerkeraad, bidstonden te houden voor 't verdrukte volk Gods en Zijn zegen af te smeeken over hunne zaak. Dat wekte de aandacht der kerkelijke Besturen, te meer toen hij naliet Gezangen te doen zingen. Dit laatste was evenwel niet uit

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 1