No* 19 Vrijdag 11 Mei 1934 48e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. IK BEN MET ULIEDEN. En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Matth. 28:20. „Ik ben met ulieden." Dit woord sprak Jezus uit voor de ooren van Zijn jongeren, nadat Hij hen verzameld had op een bergtop in Galiléa. En inzonderheid op het tijdstip, waarheen onze tekst U verplaatst, moet dit woord een machtigen indruk in de harten van Jezus' discipelen hebben teweeggebracht. Immers, hoe groot waren de werken, die hun Heiland in de afgeloopen weken had verricht. Den Satan had Hij doen zwichten aan Golgo tha's kruis, den dood had Hij overwonnen in Jozefs hof. Heerlijke triomfen had Hij behaald, zoodat Hij naar waarheid kon zeggen „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde". Toen zulk een Overwinnaar tot de discipelen zeide „Ik ben met ulieden", moet dit woord in sterke mate hun ziel hebben getroost. Alles wat Jezus had verricht, was hun een waarborg, dat ze in Zijn nabijheid beveiligd zouden zijn tegen alle machten die hun leven zouden bedreigen. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGENG ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOI] 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 in zichtbare gedaante zou Hij tot hen komen, zooals tevoren, toen Hij wandelde op de zee. Maar met Zijn Geest, dien anderen Trooster, dien Hij hun beloofd had, zou Hij hen sterken en alles geven wat ze noodig zouden hebben. Naar het lichaam zou Christus wel van Zijn jongeren wijken, maar met Zijn Geest zou Hij altijd bij hen blijven. Die Geest zou hen indach tig maken het Woord, dat Christus verkondigd had, en hen bekwamen de blijde boodschap der zaligheid aan allen bekend te maken. Die Geest zou hen leiden en troosten, zelfs als gevangenis muren hen omringden, hen psalmen doen zingen in de nacht, zooals Hij liederen ontlokte aan het hart van Paulus en Silas in Philippi. Kortom, die Geest zou het onderpand zijn, dat Christus met hen was, hen toerustend tot hun taak, hen troostend in al hun moeite. Zoo zou Christus met hen zijn, al hun dagen, opdat in de grootste smarten hun harten in dien Heer en Heiland gerust zouden zijn. Deze belofte heeft Christus aan Zijn jongeren gegeven, als vertegenwoordigers van Zijn Kerk. Zoo geldt die belofte ook voor ons, als we behooren tot het volk dat Hij aan Satan heeft ontworsteld. Immers, deze belofte houdt haar kracht tot de voleinding der wereld. En die dag der vol einding toeft nog. Volgt hieruit niet dat deze belofte de kerk aller eeuwen vergezelt op haar pelgrimstocht naar de eeuwige rust Christus is met ons al de dagen. Hij is met ons in dagen van vreugde, die we met dankzegging uit Zijn hand moeten aanvaarden. Hij is met ons in dagen van druk, die dienen tot onze loutering. Hij is met ons zelfs in den dood, dien Hij ge maakt heeft tot een doorgang naar het leven. Hij is met ons en blijft met ons. En dit waar borgt dat God niet ons is en met ons blijft, en dat Zijn verbond standhoudt tot in eeuwigheid. En zoo God met ons is, zoo God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn Laat de strijdende kerk des Heeren zich dan in dezen Heiland verblijden Hij is u wel voor gegaan ten hemel, maar nochtans sterkt Hij u, ondersteunt Hij u in alle nood. Verblijdt u in Hem te allen tijd. Verblijdt u in Hem, al de dagen. Want al de dagen is die Zaligmaker met U, totdat de dag der voleinding aanbreekt en gij met Hem in Zijn heerlijkheid zult zijn, ja, totdat de dag aanbreekt, waarop ook gij zult hooren het woord „Ga in in de vreugde uws Heeren Oostburg. TH. P. POTMA. BROOD, GEZIN, VOLKSKRACHT IN DE VREEZE DES HEEREN. Als we spreken van brood, gezin en volks kracht, noemen we drie goederen, waarvan kan worden gezegd, dat ze in menig volk nu de Staatkunde beheerschen. Die Staatkunde is er op gericht denk met name aan Duitschland en Italië om aan allen arbeid te verschaffen opdat zij hun eigen brood zouden mogen eten ook om weer gezinnen te kweeken en eindelijk óók, om de volkskracht te verhoogen. Aan de bereiking van dat drieërlei doel brood, gezin en volkskracht, wordt de heele Staatkunde ondergeschikt gemaakt. En als de Staatkunde toont de hooge betee- kenis van deze goederen te doorzien, verdient dat zeker geen afkeuring. Wie dat zou meenen leze maar eens den 128ste psalm en bedenke, dat die psalm maar niet een lied was voor een huiselijk feest, maar een lied hammaalotheen lied, waarmee de Israëlieten op de groote feesten optrokken naar Jeruzalem, de heilige stad, om daar den Heere te aanbidden in den heiligen tempel. Die psalm spreekt over precies dezelfde goe deren. Allereerst over het brood want gij zult eten den arbeid uwer handen. En dan niet maar: „Gij zult eten", maar„Gij zult eten den ar beid uwer handen" dus wat wij noemen „z'n brood hebben" „z'n brood verdienen". Daar van wilde de Israëliet zingen, wanneer hij met anderen optoog naar het feest in Jeruzalem. Er is een tijd geweest, dat de zegen van den arbeid niet allerwege werd erkend. Nu wordt echter wel in breeden kring de zegen van den arbeid beseft. Hoevelen zien in dezen tijd van schrikkelijke werkloosheid daarnaar met groot verlangen uit, dat zij weer tot loonenden arbeid zouden mogen uitgaan. Als daarin dan zoo groote zegen ligt, is het geen wonder dat de Israëliet daarom in zijn Hammaaloth-lied zingen wilde. Als tweede wordt in Ps. 128 genoemd het gezin. „Uw huisvrouw zal wezen als een vrucht bare wijnstok aan de zijden uws huizes, uw kinderen als olijfplanten rondom uw tafel." Bijzonder fijn is in dat woord de teekening van de vrouw in het beeld van een wijnstok, niet in het beeld van een klimplant tot versie ring, maar van een vruchtbaren wijnstok. En de vrucht van den wijnstok is de wijn, die het hart des menschen verheugt. En in onmiddellijk verband met de vrouw wordt gesproken van kinderen, die zullen zijn als olijfplanten rondom de tafel. De kinderen zijn als de jeugdige loten van den olijfboom, die straks zullen uitgeplant worden om dan in de ruimte te kunnen uitgroeien. Maar eerst is hun plaats in den kweekhof van het gezin. Nog van een derde zaak wordt gezongen in dat lied Hammaaloth. n.l. van Jeruzalem. Een goed Israëliet zag het gezin in verband met Je ruzalem in verband met heel het volk. Hij wilde het goede van Jeruzalem zien. Zoo spreekt die psalm van wat men het ideaal zou kunnen noemen van menigen Staatsman in deze dagen loonende arbeid goede gezinnen een sterk volk. Niet alleen dit zoeken vele leidende Staats heden nu te bereiken, dat er loonende arbeid komt, maar ook dat er weer flinke gezinnen komen. Wat al maatregelen werden daartoe ge nomen in Italië, ook in Duitschland, zelfs in Frankrijk. Want langs dien weg zoekt men te komen tot een sterk volk. Alleen maar er wordt niet gedacht aan wat die psalm noemt als de voorwaarde van deze drie groote goederen de vreeze des Hee ren. „Welgelukzalig is een iegelijk, die den Heere vreest, die in Zijn wegen wandelt." Aan dien man die den Heere vreest, worden deze zegeningen beloofd. Wie deze belofte nu als een individueele zou willen opvatten zou ze natuurlijk misverstaan. Individueel genomen zouden er tal van voor beelden te noemen zijn van mannen, die toch wel den Heere vreeze en werkloos zijn, of niet de vreugde kennen van een gelukkig gezin. Zoo is de belofte echter niet bedoeld. Maar in dezen zin, dat daar, waar de vreeze des Heeren gevonden wordt, dat daar ook deze goederen van loonende arbeid, gelukkig gezins leven en nationale kracht zullen gevonden wor den. En zoo komt de waarheid daarvan in dezen tijd wel bijzonder uit. Als er zooveel werkloosheid is, is dat niet een vrucht van het wandelen in de vreeze des Heeren, maar de wrange vrucht van het ver laten van Gods weg. Als geklaagd moet worden, dat er zooveel ongelukkige huwelijken zijn en zooveel gezinnen zonder kinderen, dan ligt de verklaring in datzelfde ontbreken van de vreeze des Heeren. En daarom ook ziet men met zorg de volkskracht afnemen. Maar dan is ook wel duidelijk, dat we van allerlei middelen die nu worden aangewend, geen heil kunnen verwachten. Voor Israël gold het wel bijzonder, dat het heil van het volk nauw samenhing met Jeruza lem. Kerk en Staat waren daar nog één. En de Israëliet zag wel goed, wanneer hij voor dat verband een open oog had. Maar ook aan ons mag het verband niet ont gaan, dat er ligt tusschen brood, gezin en volks kracht en de vreeze des Heeren. Dus ook tus schen brood, gezin, volkskracht en de kerk des Heeren. Kan het even verwonderen, dat een Israëliet, als hij optoog om in Jeruzalem feest te gaan vieren, zong van die aardsche dingen als brood en gezin en volkskracht, en die in verband bracht met zijn in gehoorzaamheid opgaan naar de hei lige stad, die verwondering moet bij eenig na denken toch plaats maken voor het inzicht, dat hier een juist verband werd gelegd. Zullen we mogen medewerken aan een betere toekomst, dan zal het alleen kunnen in den weg der vreeze des Heeren. Dan zal de kerk moeten staan in het middelpunt van het leven en dan zal die kerk zelve wandelende in de vreeze des Heeren, daartoe ook moeten oproepen. HEIJ. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Mei 1934. Op eigenaardige wijze komt men soms tot het lezen van een bepaald boek. 't Was al jaren geleden dat ik het werkje van Dr. H. Bavinck „De Welsprekendheid" had gelezen. Dit boekje bevat de lezing door hem 28 November 1889 te Kampen uitgesproken voor een publiek, dat grootendeels bestond uit de studenten der Theo logische School. Toen 'k eenigen tijd geleden de Rotterdamsche boekenmarkt bezocht kon 'k het koopen voor de somma vantien centen. Op reis naar huis herlas 'k het boekje en genoot opnieuw van den rijken inhoud. Wat voelt een gewoon mensch zich klein, wanneer de eischen der welsprekendheid door dezen weisprekenden geleerde hem worden voorgesteld. Mij dunkt, onze tijd is niet rijk aan echte wel sprekendheid. Er zijn wel sprekers, die een ge weldig stemgeluid hebben en gelijken op de predikanten, die Dr. A. Kuyper weieens hoorde en van wier preeken hij zeide het zijn hamers, die op mijn arme hoofd neerbeuken. De radio bewijst het, dat we van den galmenden preek toon nog lang niet verlost zijn. Eenigen tijd ge leden schreef Prof. van Veldhuizen nog in de Chr. Omroepgids, dat hij zich schaamde tegen over de buitenwereld over den onnatuurlijken toon en den bombastischen vorm, waarin som mige sprekers het sobere Evangelie brengen. Trouwens reeds jaren geleden wees Prof. van Veldhuizen in een artikel in de „Schatkamer" op dit euvel onder den ondeugenden titel „Koopt en leestHij schreef toen: O, die preektoon Als ik het maar hoor „Aandachtige gemeente" of „In Christus geliefde toehoorders, wij lezen u voor wat opgeteekend staat in Mattheüs zooveel". En dan zegt hij verder „Velen meenen des te opwekkender te zijn hoe meer ze donderen met hun stem". Daarna citeert hij een anderen theoloog „Overal hoort men de menschen spreken in de rechtzaal, het parlement maar ze houden er mee op, als ze den kansel betredenEn zulke preekers kunnen zich nog op hun voor dracht en stem verheffen, dat zij niet zijn als andere menschen. Het is een hard woord, dat de toga het lijkkleed is voor het echt persoon lijke." Dr. Bavinck zegt in zijn boekje precies het zelfde „Het is bij menig spreker, alsof met de gekleede jas of de rok of de toga ook een ge heel nieuwe mensch, de mensch der voordracht wordt aangedaan." Hij waarschuwt tegen den inhoudloozen vorm, en meent dat er waarheid ligt in wat Goethe eens zeide een mensch liegt, zoodra hij beleefd wordt. De Fransche conversatie is genoemd de kunst om in de fijnste vormen over de nietigste onderwerpen de galantste gesprekken te voeren. Het vonnis van Dr. Bavinck is niet malsch. Hij spreekt zelfs als zijn oordeel uit, dat mis schien de phrase nergens machtiger en aanzien lijker plaats bekleedt dan bij de redenaars op den kansel. Vergun mij hier een eenigszins lang citaat„Hoogdravende stem, galmende spraak, gerekte toon, ledige zinnen en streelende termen moeten vergoeden, wat aan degelijken inhoud en echte studie ontbreektDe tekst is dik werf (echter) maar de spijker, waaraan de ar moedige plunje van eigen of des volks gelief koosde meeningen worden opgehangen. Allego rie, vergeestelijking, mystieke beteekenis, diepere zin, een waarheid achter de waarheid is dan de kunstbewerking, waardoor men met de Schrift eigen gedachten verzoent. Studie is hiervoor niet noodig. Alleen eenige vernuftige behendigheid, een ongebreidelde phantasie, een behoorlijke mate van brutaliteit en een consciëntie, die het niet al te nauw neemt." Scherp gezegd. Toch volkomen waar. Inder daad Bavinck moet zulk een handelwijze als conscientieverkrachting gevoeld hebben. We weten hoe hij tegen het preeken opzag en vooral in den lateren tijd moeilijk tot preeken te be wegen was. Maar wat was het een zeldzaam genot dezen edelen, eenvoudigen man te hoo ren 'k Herinner me dat ik als student op een Zondagmorgen in de Boomslootkerk te Amster dam was. De predikant, die moest voorgaan, was plotseling verhinderd. Bavinck werd uit zijn bank gehaald. De preek, toen gehoord, zal 'k nooit vergeten. Hier gold wat hijzelf geschreven heeft„Welsprekend zijn allen geweest, die in het woord het beste gaven dat zij hadden, d.i. zichzelven." Van valsch vernuft geeft hij enkele typeerende staaltjes Als men op de vraag Waarom vatte Mozes de slang bij de staart en niet bij den kop, diepzinnig antwoorden durftomdat de kop in 't paradijs vermorzeld was. Als men met mystischen blik in de mannen der Samaritaan- sche vrouw de vijf boeken van Mozes aan schouwt. Als men in het huwelijk van Izaak en Rebekka de wijze afgeschaduwd ziet, waarop Christus zijn bruid, de gemeente, zich verwerft. Als men dit alles en nog veel meer als het Woord Gods verkondigen durft, zal het aan succes niet ontbrekenDe plastische en platte redenaars hebben ten allen tijde de massa van het volk geboeid." Volgens Bavinck geldt van menige roerende predikatie het versje van Beets Tan War spreekt roerend, zegt gij. Kom, Ik wil het ook gelooven. Hij roert een pot met woorden om En hutst het onderst boven. „Ik ben met ulieden" sprak de Heiland. Een rijke belofte bevatte dit woord. En toch, de gebeurtenissen, die daarop gevolgd zijn, schenen met dit woord in strijd. Slechts korten tijd is Jezus nog op aarde gebleven. Want toen Hij eens, met de discipelen op een andere bergtop, op den Olijfberg vergaderd was, ging Hij van hen en werd opgenomen in den hemel. Hoe was dit heengaan te rijmen met de be lofte „Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld Bleven de jongeren niet als weezen achter, hulpeloos en troosteloos Hadden ze niet stof om te roepen „Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren Hoe kan Christus Zijn belofte in vervulling doen gaan, nadat Hij ten hemel gevaren was Wij menschen zijn zoo beperkt van blik. Dat gold ook van Jezus' discipelen. Ze bleven Hem nastaren, ook toen een wolk Hem aan hun oogen onttrok. Ze begrepen nog niet dat Jezus' macht zóó groot was, dat Hij niet lichamelijk aanwezig behoefde te zijn om met hen te zijn. Als de dood Zijn zegetocht niet kon stuiten, zou de afstand, die hemel en aarde scheidt, Zijn macht dan beperken De hemelvaart was niet in strijd met Christus' belofte dat Hij met Zijn jongeren zou zijn. In tegendeel, het was er juist een bevestiging van. Want juist de hemelvaart toonde Zijn onbe perkte heerschappij, die geen afstanden, en dus ook geen grenzen kent. Ook vanuit den hemel kan Hij Zijn discipelen bekwamen, tot de taak, die ze moesten volbrengen. „Ik ben met ulieden." Dit woord van bemoe diging hadden de discipelen van Christus noo dig, niet het oog op de zware arbeid, die hen wachtte. Want de Heiland had hun de opdracht gegeven, het Evangelie te prediken aan alle creaturen, en zoo alle volken te maken tot dis cipelen van den Meester. Tevoren waren ze visschers geweest op de zee van Tiberias. Nu moesten ze „visschers der menschen" worden. En die taak was niet ge makkelijker, maar moeilijker dan hun vroeger werk. Zeker, vroeger hadden ze meermalen moeten worstelen met de door stormen hoog-opgezweep- te golven van het Galileesche meer. Hun harten waren soms moedeloos geworden. Maar Jezus was met hen en had Zich gehaast hen te helpen. Wat zou er straks van hen terecht komen, als de golven, niet van 't Galileesche meer, maar van de onstuimige volkerenzee over hen heen zouden slaan Als de overheden, als de ver tegenwoordigers van dezelfde volken, die ze moesten onderwijzen, de handen aan hen zouden slaan om hen in gevangenschap te sluiten Ook dan zou de verhoogde Jezus met hen zijn. Niet

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 1