No. 16
Vrijdag 20 April 1934
48e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. G HEI] TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W, M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA UTTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
VIJANDEN.
Want indien wij vijanden zijnde met
God verzoend zijn door den dood Zijns
Zoons, veel meer
Rom. 5 10a.
Tusschen paschen en hemelvaart.
Het eerste deel van het woord van Paulus
dat hierboven staat, wijst ons terug naar den
lijdensweg van Jezus en naar het Kruis. De
laatste helft, die wij weglaten tot de volgende
week, wijst vooruit naar den levenden Christus:
„Veel meer zullen wij verzoend zijnde door Zijn
dood, behouden worden door zijn leven".
In het gedeelte dat hierboven staat vestigt de
apostel onzen blik op de diepte van Gods barm
hartigheid, zooals die op Golgotha getoond is.
Tot die diepte is hij trede voor trede afgedaald.
Moeizaam volgen de stroeve zinnen den zwaren
gang van zijn gedachten.
Het begon jubelend wij dan gerechtvaardigd
uit het geloof hebben vrede bij God door onzen
Heere Jezus Christus.
Door Hem alléén Want Hij is toen wij
nog niets konden en niets wilden, voor godde-
loozen gestorven
Daarin heeft God juist zijn liefde gekroond,
dat Zijn Zoon voor ons gestorven is, toen wij
nog zondaren waren.
Nog lagervoor vijanden heeft Hij zichzelf
overgegeven.
Vijand dat drukt de felle tegenstelling uit
die tusschen God en zondaar bestaat.
Een goddelooze leeft zonder God. „Godde
loos" is een negatieve aanduiding welke te ken
nen geeft dat een mensch het best zonder God
meent te kunnen stellen. En het woord „zon
daar" zegt dat een mensch de wetten van zijn
Schepper scheidt. Maar dit vijand werpt een
lichtstraal in het hart van den zondaar.
Als iemand onze vijand is, dan mag hij ons
nietkan ons niet uitstaan niet dulden. Gunt
ons niets. Eigenlijk het leven niet. Een vijand
staat heel anders jegens ons dan een tegenstander.
Twee menschen kunnen felle tegenstanders van
elkaar zijn op een bepaald gebied van het leven,
omdat zij over dat bepaalde levensgebied prin
cipieel verschillend denken. Gij en uw buurman
zijn misschien tegenstanders op het schoolgebied.
Gij zijt een voorstander van de Christelijke
School. Uw buurman zendt zijn kinderen naar
de Openbare School. En wil niet anders. Maar
hoe fel gij elkaar daarin bestrijdtGij omdat
ge in buurmans beginsel verderf ziet voor de
kinderen, voor de Kerk, voor ons heele volk
en hij, wijl hij in uwe overtuiging blijkbaar on
heil ziet, toch behoeft gij geen vijanden te zijn.
Dat moogt ge zelfs niet zijn. We mogen voor
dien tegenstander bidden of God zijn inzicht
veranderen wil. En als het een sympathieke
buurman is, zullen wij dat ook doen. Als het
een onsympathieke is mogen wij het ook niet
nalaten. Tegenstanders hebben verschil van in
zicht. Bij een diepe tegenstelling, verschil van
overtuiging. Wij kunnen de meening van onze
tegenstander niet uitstaan, hem zelf wel. Maar
als iemand onze vijand is, dan kunnen wij hem
zelf niet uitstaan. Doch haten hem. En haat
gaat zoover dat een mensch zelfs het goede dat
er bij een vijand is niet meer kan waardeeren
het niet eens meer zietop middelen gaat zinnen
om den ander te treffen. Als het heel hoog loopt
hem uit den weg te ruimen.
Zoo staat een zondaar tegenover God. Hij
kan geen God uitstaan. Hij haat den Allerhoogste.
Nu eischt het verband dat aan het woord
„vijanden" in dit vers, nog bovendien een an
dere zin wordt gegeven. Aldus dat God jegens
die vijandige menschen ook vijandschap koes
tert. God haat van zijne zijde eveneens den
zondaar. Hij kan hem niet uitstaan in zijn heili
gen toorn. Oppervlakkige modernistische slag
zinnen alsof God de zonde zou haten, maar niet
den zondaar, vinden bij Paulus geen steun. De
zonde is geen vuil kleed. Zij zit in dien vijandi-
gen mensch. En daarom zal God niet de zonde,
maar den zondaar verdelgen.
Alleen maardie toorn Gods is niet gelijk
aan menschelijke booze hartstocht, die ons ver
blindt.
God, die den zondaar heilig haat, heeft ook
dan nog Zijn schepsel lief, in heilige liefde. Om
Zijns zelfs wil. Daarom is Hij niet begonnen
met te vragen aan den mensch leg Uw vijand
schap af, dan zal ik ook de Mijne afleggen.
Zoo gaat het onder menschen toe. Om vij
anden te verzoenen moet wederzijdsch toenade
ring begeerd en daadwerkelijk gezocht worden.
Anders komt er geen verzoening tot stand. Maar
de Allerhoogste is zelf begonnen om geheel aan
zijn rechtvaardige eischen te voldoen. Hij heeft
zelf het zoenoffer gegeven, zelf de oorzaak van
zijn vijandschap weggenomen. Hij was in Chris
tus de wereld met zichzelven verzoenende, hunne
zonden hen niet toerekenende Die heeft Hij
den Man van Smarten toegerekend
Dit predikt het evangelie van het Kruis. Het
evangelie is zoo wonderlijk, omdat het geen
voorwaardelijk-aanbod-van-genade laat verkon
digen, zooals dat onder menschen die in echte
vijandschap leven gewoonlijk het geval is. Als
gij eerstdan zal ik ook. En zoo blijft het
dan, zooals het was. Als God de Heere op deze
wijze tot ons kwam zooals de remonstranten
zeiden, dan zou niemand onzer behouden wor
den. Want wij kunnen onze zondeschuld niet
ongedaan maken en wij willen onze vijandschap
niet afleggen. In de prediking van het Kruis van
Christus wordt echter onvoorwaardelijk vrij
spraak verkondigd. God is verzoend en heeft
Zijn vijandschap afgelegd.
Die zondaars, die met een verzoend God in
aanraking kwamen, maar toch „vijanden" ble
ven, maken Gods heilige toorn daardoor nog
grooter. Het is onmogelijk hen die het goede
Woord Gods gesmaakt hebben en afvallig wor
den, wederom te vernieuwen. De onverzoenlijken
laat God verharden. „Die onrecht doe dat hij
nog onrecht doe
Dat is de ontzettende toestand van hen, die
onder het evangelie, onbekeerd gebleven zijn.
Wie zich met God heeft laten verzoenen, en
zijn vijandschap heeft afgelegd, die vreeze niet
vanwege de overblijvende zwakheid. Die zien
op het Kruis als Gods liefde zoo groot is dat
Hij ons vijanden zijnde met zich verzoend heeft
door den dood Zijns Zoons, veel meer zal Hij
ons dan nu vergeven.
Veel meer zal Hij ons nü bewaren. Ja veel
meer
Brouwershaven. J. MEESTER.
OUDERLINGEN-CONFERENTIE.
Woensdag 25 April a.s. is de datum voor de
Zeeuwsche Ouderlingen-conferentie, met als
plaats van vergadering de Geref. Kerk te Vlis-
singen, aanvangende te half tien.
Het referaat van de morgenvergadering, te
houden door ouderling A. Schout van Vlissingen,
zal in dit herinneringsjaar was dit onderwerp
te verwachten handelen over „De Afscheiding
in Zeeland".
Volgens het agendum zullen daarbij de vol
gende punten behandeld worden
I. De wenk om als oprechte Christenen zich
van de kerk los te maken was reeds jaren
vóór de Afscheiding gegeven, wegens de
treurige toestanden in de kerk.
II. „De zeven duizend, die de knieën voor
Baal niet gebogen hadden" kwamen in
hoofdzaak in convertikels of gezelschappen
bijeen.
III. Is de Afscheiding feitelijk in Zeeland in
geluid
IV. „De Afscheiding in Zeeland" is slechts een
klein onderdeel van „De Reformatie van
1834".
Het is zeker een goede gedachte, dat op de
Ouderlingenconferentie de geschiedenis der Af
scheiding, en dan speciaal met het oog op eigen
provincie, ter sprake komt. Ondanks vele ge
schriften, die over de Afscheiding handelen,
heerscht er bij velen op dit punt nog een groote
onkunde. En een degelijk en levendig referaat
als van den heer A. Schout te verwachten is,
kan, met de daarop volgende bespreking, weer
een vernieuwde prikkel geven om in gedachtenis
te houden wat de Heere in en door die bewe
ging wilde werken.
In de middagvergadering zal het woord zijn
aan Prof. Dr. K. Schilder, die het dan zal heb
ben over „Onze jeugd en de Christelijke poli
tiek".
Als men bedenkt, dat door velen nu de mo
gelijkheid van een Christelijke politiek wordt
ontkend, voorts dat de Nationaal Socialistische
beweging een politiek voorstaat, die naar haar
beweren louter politiek is, en eindelijk, dat die
beweging vooral op de jongeren een beroep
doet en op vele jongeren ook grooten invloed
schijnt te hebben dan is wel duidelijk, dat
het onderwerp belangrijk en actueel is.
Voeg daar dan nog bij, dat niemand minder
dan Prof. Schilder dit onderwerp zal behande
len, dan is te verwachten, dat we over een be
langrijk vraagstuk van dezen tijd, de noodige
principieele voorlichting zullen ontvangen, die
leiden zal tot een met vernieuwde kracht voort
zetten van den ouden strijd op politiek terrein.
We vertrouwen dan ook, dat alle onze ouder
lingen, voorzoover ze daartoe maar eenigermate
in de gelegenheid zijn, deze conferentie zullen
bezoeken. En behalve de ouderlingen, ook onze
predikanten en diakenen. Ook belangstellende
gemeenteleden, die wel niet in een bijzonder
ambt, maar toch krachtens het ambt aller ge-
loovigen ook een taak hebben voor de opbouw
van het Koninkrijk Gods.
DE N.S.B. EN DE KERKELIJKE TUCHT.
Reeds op de Gen. Synode van het vorig jaar
werd de vraag behandeld ingevolge een instruc
tie van de Classis Amersfoort, hoe te handelen
met de leden der gemeente, die zich aansluiten
bij en propaganda voeren voor de Nationaal-
Socialistische beweging.
De Synode sprak toen uit (art. 253) dat hier
moest gelden wat zij daarvóór reeds uitsprak
ten aanzien van hen, die zich aansloten bij de
Christelijk Democratische Linie. De Classis
Schiedam vroeg, dat de Synode zich zou uit
spreken over de vraag, of personen, die overi
gens onbesproken zijn in leer en leven, vanwege
het lidmaatschap der C. D. Unie, wel mogen
toegelaten worden tot het H. A. en of zij, wan
neer ze eenmaal lid zijn, niet van het H. A.
moeten afgehouden worden. Zulk een uitspraak
achtte de Synode niet oirbaar en zij verklaarde
met nadruk, dat in ieder geval op zichzelf moet
geoordeeld worden of iemand door belijdenis of
wandel zich des Heeren tafel onwaardig maakt
(Art. 117). En dit besluit geldt dan ook de
menschen van de N. S. B.
Deze uitspraak der Synode heeft blijkbaar in
de kerken geen algemeenen weerklank gevon
den. Wat ten deele ook wel te begrijpen is, om
dat, sinds de Synode het vorig jaar gehouden
werd, die beweging nog in omvang en kracht
toeneemt en men nu hier dan daar in de moeite
komt, omdat algemeen de beginselen, die aan
de N. S. B. ten grondslag liggen, in onze kringen
worden afgekeurd als in strijd met Gods Woord
en men het dan vreemd vindt, dat zij die aan
deze beweging meedoen toch nog aan het H.A.
mogen deelnemen. Men ziet dan in hun niet-
afhouden van het H. A. een goedkeuring van
die beginselen en vraagt dan hoe dit nu kan
die beginselen kerkelijk goedkeuren en in allerlei
geschriften en ook in den dienst des Woords
die beginselen afkeuren 1 Geeft dat niet een er
gerlijke tegenstrijdigheid Vordert hier de af
keuring van die beginselen, het afhouden van
het H. A. van degenen, die deze beginselen aan
hangen.
Nu maakt men hier al aanstonds een groote
fout in de gedachten, als men uit het feit, dat
de kerk degenen, die de beginselen van de
N. S. B. aanhangen, niet censureert, afleidt, dat
daarmee de kerk, die beginselen zou goedkeuren.
In de Groninger Kerkbode heeft Marnix de
dwaasheid, die in deze redeneering schuilt, dui
delijk aan de kaak gesteld. Hij redeneert dan
elders, dat het omgekeerde van een stelling, die
een waarheid bevat, niet ook een waarheid is.
Bijvoorbeeld een koe is een viervoetig dier.
Dat is zeker juist. Maar nu kan men die stelling
niet ook van achteren naar voren lezen om te
bewereneen viervoetig dier is een koe. Dat
zou een dwaze bewering zijn, want er zijn nog
andere viervoetige dieren dan koeien. Zoo is
juist te zeggen „een lid van de kerk, dat zich
behoorlijk gedraagt, wordt niet gecensureerd",
maar die mag men nu maar zonder meer niet
omkeeren en beweren „iemand die niet gecen
sureerd is, gedraagt zich behoorlijk". Dat zou
een dwaasheid zijn.
Die dwaasheid is er nu in het beweren de
aanhangers van de N. S. B. worden niet gecen
sureerd, dus is die N. S. B. een goede beweging.
Allerminst mag worden geleerd, dat de kerk
de actie van de C. D. U. en ook van de N.S.B.
zou goedkeuren, wanneer ze de leden die daar
aan meedoen niet zou censureeren.
Wanneer nu de Classis Leiden, in verband
met een bij haar ingediend rapport over de
N. S. B„ conclusies aannam, waarin werd uitge
sproken dat iemand, die de beginselen van de
N. S. B. onderschrijft en daaruit begeert te le
ven, de belijdenis onze kerken verwerpt, en
daarom onmogelijk tegelijkertijd lid kan zijn van
één onzer Geref. Kerken, dan willen we niet
beweren dat de Classis Leiden zich ook aan
soortgelijke dwaasheid zou schuldig maken.
Het rapport met de conclusies van de Classis
Leiden kan men zien in 't licht van wat door
Prof. Aalders gezegd werd in zijn rapport ter
Generale Synode, dat dan het lidmaatschap van
een organisatie onvereenigbaar zou zijn met het
lidmaatschap onzer kerken, wanneer van een
dergelijke organisatie zou vaststaan, dat zij ver
plicht tot zoodanige zondige daden met Gods
V/oord strijdige gevoelens, die op zich zelf cen-
surabel zouden maken." De bedoeling van dat
rapport is om te betoogen, dat dit nu ook met
terdaad bij de N. S. B. het geval is.
Dan is echter de vraag of dat betoog geslaagd
is te achten en óók of wanneer bewezen
is, dat de N. S. B. beginselen huldigt, die met
onze belijdenis in strijd zijn, daarom ook cen
suur moet toegepast worden op hen die aan die
beweging meedoen.
Op de vergadering van predikanten der Geref.
Kerken in de Paaschweek gehouden, werd door
Dr. van der Zanden van Groningen een referaat
gehouden over „Kerk en Nationaal-Socialisme"
en natuurlijk werd er ook door dezen referent
op gewezen, dat veel van wat van dien kant
beweerd wordt, in strijd is met Gods Woord
en onze belijdenis. Volgens het verslag kwam
hij dan echter tot de conclusie, dat de kerkelijke
tuchtoefening met het oog op onkunde, vage
ontevredenheid met het bestaande, bravour
hoofdzakelijk dient te bestaan in vermaning en
voorlichting.
In de Heraut van 8 April, schreef Prof. H. H.
Kuyper ook over dit onderwerp. Hij verklaarde
toen, dat hij zich volkomen vereenigen kon met
de richtlijnen door Prof. Aalders in zijn rapport
getrokken en met het daarop gegronde besluit
van de Synode. Na uitvoerige beschouwingen
komt de hoogleeraar tot de conclusie dat een
streven naar verandering van regeeringsvorm op
zich zelf nog niet als strijdig met Gods Woord
is te beschouwen. En zelfs de vraag of men
daarbij in verzet komt tegen de bestaande over
heid kan zonder meer nog niet als criterium voor
de kerk gelden bij de vraag of zij naar Gods
Woord op dezulken tucht heeft te oefenen.
Prof. Kuyper hoopt de behandeling van deze
kwestie nog voort te zetten. Met belangstelling
zien we naar dat vervolg uit. En het lijkt ons
op grond van een en ander geraden, om voor
alsnog de kerkelijke censure op leden der kerk
die aan de N. S. B. meedoen niet toe te passen.
Bij deze kwestie is te bedenken, dat velen
nog geen oog hebben voor de diepere beginselen
die aan die beweging ten grondslag liggen en
daarom is hier allereerst onderwijzend vermaan
noodig.
HEIJ.
DE AFSCHEIDING TE BIGGEKERKE.
III.
De tweede gemeentevergadering had plaats
Donderdag 4 Augustus 1836, ten huize van Ja
cobus Konraad. Nu waren er 18 aanwezig, 10
mannen en 8 vrouwen, en ook Ds. Budding was
tegenwoordig. Na een vermanend woord van
den Leeraar legden alle aanwezigen een plech
tige verklaring af, dat zij zich wenschten te ver
binden aan de ware Gereformeerde Kerk, over
eenkomstig met hunne eenmaal afgelegde Belij
denis alleen Aa Moens kon, als nog dooplid,
die verklaring niet mee afleggen.
Voorts verbond zich aan de gemeente Jacob
Melis van Grijpskerke „nadien er te zijnent nog
geen anderen afgescheidenen zich vereenigd
hadden".
Bovendien werd een schriftelijke kennisgeving
gestuurd aan het Hervormd Kerkbestuur, waarin
de ouders hun kinderen, die nog niet tot jaren
des onderscheids gekomen waren, onttrokken
aan dat Bestuur „om ze te brengen onder leere,
opzigt en Bestuur van de Gemeente", en zoo
werden ook nog 10 doopleden ingeschreven de
gemeente begon dus met 19 belijdende leden en
11 doopleden.1)
Hierna ging men over tot het benoemen van
Ouderlingen en twee Diakenen. De manslidma
ten mochten alleen maar stemmen, „naardien de
vrouwen zich vrijwillig aan deze stemming ont
trokken, betuigende genoegen te zullen nemen
met de door de mansledematen benoemden, en is
besloten dat voortaan de stemming bij het be
noemen van Kerkeraadsleden, alleen bij de mans
ledematen zal staan".