FEUILLETON KENTERING. KERKNIEUWS. Het kerkje op een rots, omwoeld door golven- geweld, doet reeds bevroeden, dat de inhoud van het boekwerk spreken zal van strijd, maar zelfs in den donkersten nacht glanst het licht van de ster der hoop, die herinnert aan het rust-gevend woord van den Koning der Kerk de poorten der hel zullen Mijne gemeente niet overweldigen. Het geschrift van Dr. G. Keizer, die hiermede handhaaft zijn naam als geschiedvorscher telt 578 bladzijden en is behalve door den rijken in houd nog meer aantrekkelijk door de zeldzame illustraties en portretten. Na een voorwoord wijst de schrijver op de aangeboorde bronnen en behalve de bekende had hij het groote voordeel, dat hij door familie relaties de beschikking had over het gansche archief-de Cock. Dan teekent Dr. Keizer in 36 hoofdstukken den loop der geschiedenis tot op den dag der Afscheiding 13/14 October 1834, waarop volgt een aanhangsel en naam-register, wat het na slaan van het een en ander zeer vergemakkelijkt, terwijl hij ook de hoop uitspreekt, dat hem nog tijd en kracht worde geschonken om later nog een deel uit te geven als vervolg op „de Af scheiding van 1834", om daarin te beschrijven den verderen loop en ontwikkeling van dit werk der reformatie. Dat die wensch in vervulling trede. Met belangstelling, na velerlei geschriften over de Afscheiding doorgelezen te hebben, is dit boek van het begin tot het eind gevolgd en tel kens trof weer, dat er steeds nieuwe feiten kwa men spreken, die verhelderend werk deden over menige episode. De lezer wordt niet afgeschrikt door het kroniek-achtige van menig .geschiedenisboek, want Dr. Keizer vertelt en schrijft duidelijk en boeiend, al is het, dat hij steeds weer brieven naar de officieele bescheiden moet tusschen voegen. Ds. H. de Cock wordt ons geteekend in zijn afkomst, persoon, studie en ambt en hoe hij in een tijd, waarin de invloed van het Humanisme zoo sterk was door God langs eigenaardige we gen zachtkens aan is geleid tot de rechte kennis van de Heilige Schrift, doordat hij kwam onder de bekoring van de heerlijkheid der belijdenis schriften en de werken van Calvijn en ook wa ren hem tot grooten zegen de geschriften van baron van Zuylen van Nijevelt, die wel zou kunnen genoemd de geestelijke vader van de Cock. Ook mag niet vergeten de groote in vloed van de Cock's edele echtgenoote Frou- w;ina Venema, die hem in den eersten tijd verre vooruit was op den weg van genade en geloof en zoo hem is geweest tot steun en bemoediging. Hoe pijnlijk doet aan het optreden van Prof. Hofstede de Groot en de haat en laster van de Cock's collega's in de Classis Middelstum. Straks geschorst, afgezet, door de Synode conditioneel veroordeeld en ook bij Koning Wil lem I geen recht vindend, eindelijk gedwongen tot afscheiding te besluiten. 't Grijpt aan ginds in Ulrum op 13 October 1834 eene schare te zien, die op de knieën ge bogen, tot God het hart verheffend, biddend be sluit tot een daad door de Cock nooit gezocht noch gewild. Niet vrijwillig zijn de vaderen uit de kerk ge gaan in 1834, neen en nogmaals neen, zij zijn uitgeworpen. Dat is en blijft de schande, ten laste van de mannen der z.g.n. tolerantie en het liberalisme dier dagen. Ook de Acte van Afscheiding of Wederkee- ring 13 October 1834 is opgenomen. Veel te onbekend is die in onze kringen. De Afscheiding is niet bedoeld als eene scheu ring, wat eenigzins ligt in het woord Separatie, maar het is voor de kerk eene wederkeering tot de H.S. en tot eene onverzwakte handhaving van de belijdenisschriften ook dus van de ca- nones van Dordt. Doch waartoe meer Laat ieder, die kan dit boek koopen en lezen het krijge een plaats in de bibliotheeken onzer vereenigingen en lees portefeuilles, want werkelijk de prijs gebonden 9.en ingenaaid 7.50 is niet te hoog en de aanschaffing zal nimmer berouwen. Aan schrijver en uitgever dank voor dit pracht werk. A. SCHEELE. Kapelle-Biezelinge, 20-3-1934. 47) HOOFDSTUK XIII. Op verzoek van Bazuin kwam het gezelschap 's middags en 's avonds bijeen, 's Middags, omdat hij dan wilde vertellen, wat hij in Ulrum had beleefd en om nog iets voor te lezen. Froukje en Arie verlieten het huis. De eerste had aanvechtingen gehad, om te blijven en datzelfde Arie te verzoeken. De ontmoeting met dominé De Cock in Groningen had indruk op haar gemaakt. Maar toen zij vernam, waarmede boer Homan Arie had bedreigd, was zij terug geschrokken. Dat beteekende, dat hij geheel zonder werk zou komen, dat hun huwelijk moest worden uitgesteld en de aardige arbeiderswoning van Eelema hun ontgaan zou. Neen, neen, dan zich maar niet bemoeien met het gezelschap, al had zij dan zoo gaarne willen hooren, wat vader voorlas. Uit Ulrum was een gedrukt stuk ge komen, zeker geschreven door dominé De Cock. Enfin, zij zou wel eens zien, het later te pakken te krijgen. Want zij was wel een weinig nieuws gierig. Dus verliet zij met Arie na het eten de wo ning. Maar Wybrand bleef. Zooals hij vaker had gedaan. Die jongen was aan het veranderen. Met vreugde merkten Bazuin en zijn vrouw het op. Weldra verscheen Wolters met zijn vrouw. IN MEMORIAM. De vorige week vond ik in mijn brievenbus een circulaire in rouwrand. Nu is dit op zich zelf niets bizonders. Wanneer men de tachtig jaren reeds achter den rug heeft, en vele vrien den en kennissen heeft, door het geheele land verspreid, gebeurt dit zeer dikwijls. Er gaat zeker geen maand om, waarin niet één of meer over lijdensberichten door mij worden ontvangen. Ditmaal was het het overlijdensbericht van Maatje Jacomina Haccou, Wed.e van E. Helder. Omdat ik reeds meer dan 50 jaren geleden Middelburg verliet, weet ik natuurlijk niet hoe dit in de laatste jaren was, maar ruim 60 jaren geleden was zij in Middelburg een zeer bekende persoonlijkheid. Wie kende toen in Middelburg niet „Juffrouw Haccou", het Hoofd van de Chr. Bewaarschool op de Wal. Zij was de eerste, die aan deze Bewaarschool verbonden was. Later werd zij door andere Dames bijgestaan. Ja, „de Bewaarschool op de Wal". Het huis, waarin bijna een eeuw geleden, de eerste Af- gescheidenen te Middelburg samen kwamen, toen bewoond door de familie van Assendelft, welke familie mede tot de eerste Afgescheidenen behoorde, en van wien zooals mijn groot moeder mij wel verteld heeft de straatjongens zongen „Assendelft van de Wal, die cateche- seert de kinders al, van al de Knikkerianen". In dat huis werd de eerste Chr. Bewaarschool geopend, en daaraan was „Juffrouw Haccou" als eerste Hoofd werkzaam. Zij had de achting van allen, die haar van nabij kenden. Sommigen zeiden wel eens dat zij trotsch was, doch wie haar van nabij kenden, wisten wel beter. Uit nemend voor haar taak geschikt, werd onder hare leiding deze school tot bloei gebracht. Nu, 60 jaar geleden, was zij het ook, die een Zondagsschool opende met de Dames Proosdij en den Boer twee Dordtsche Dames, die des tijds te Middelburg woonden. En gelijk het met de Bewaarschool gegaan was, zoo ging het ook met de Zondagsschool. Elke week nam het aan tal leerlingen toe. Dientengevolge werd het voor deze drie Dames te zwaar en werd de hulp in geroepen van enkele leden der Jongelingsvereeni- ging, die gaarne bereid waren die gevraagde hulp te verleenen. En die Zondagsschool bloeide dermate, dat er een tijd geweest is, dat meer dan 300 leer lingen haar bezochten. En ook voor Zondagsschool-onderwijzeres was „Juffrouw Haccou" uitnemend geschikt. God had haar schoone gaven geschonken. Zij kon niet alleen goed met kinderen omgaan, maar ook boeiend vertellen. Meermalen als ik zelf niet vertellen moest was ik daarbij tegen woordig en 't was een waar genot naar hare vertelling te luisteren. Ook te Grijpskerke ver telde zij meermalen op de Zondagsschool. Zij was toen ook de zeer accurate Penning meesteres der Afdeeling „Jachin" te Middelburg. En nu is zij heengegaan. En haar heengaan was vrede. Zij kwam tot hoogen ouderdom. Nog 15 da gen en zij zou den 82-jarigen leeftijd bereikt hebben. Van de 25 Zondagsschool-onderwijzers en -onderwijzeressen zijn slechts enkelen meer in leven. Voorzoover mij bekend is, te Middelburg slechts 2. En enkele anderen zijn evenals ik uit Middelburg vertrokken. Maar zeker zullen er nog wel velen te Middelburg zijn, die én op de Zondagsschool én op de Bewaarschool van haar onderwijs genoten hebben. P. KOSTER. Driebergen, Maart '34. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 26. Doet weg de vreemde goden Oud en weibedaagd was Jozua geworden. Israels held van weleer, de jeugdige strijder van vroeger, de baanbreker voor Jacobs nageslacht in het beloofde land hij was oud en wel'oedaagd. De moderne wereld zou zeggen hij had af gedaan Voor hem een ander jonger, frisscher; met jeugdige moed en kracht En Jozua wilde ook op Gods tijd heengaan en zijn post en werk aan jongeren overgeven. Want zóó was het immers Gods bestel Maar eerst had hij behoefte, om zijn volk nog En spoedig de anderen. Bazuin telde er vijf-en- twintig. Enkelen waren nog nooit geweest, maar werden door anderen meegebracht. Het laatst kwam vrouw Lankema, vergezeld vanhaar man. Eindelijk dan toch, dacht Bazuin, durfde hij komen. Er kwam nóg een verrassing. Want toen zij samen gezongen hadden het tiende vers van Psalm 68, zoo toepasselijk na het gebeurde, merkte de schoenmaker op, en nadat hij in ge bed was voorgegaan, ging de deur open en ver toonde zich de frissche gestalte van Schoonoort, die met zijn vrouw van Uithuizen was komen wandelen. Even volgde er een hartelijke begroeting en toen vertelde de schoenmaker onopgesmukt en in plat-Groningsch het gebeuren te Ulrum op den vorigen Zondag. Hij verhaalde het zoo aan schouwelijk mogelijk, zoodat de aanwezigen ge noten van de beschrijving. En dat hij te Ulrum ooren en oogen goed open had gehad bewees wel het feit, dat hij de acte van afscheiding ter sprake brengend, duidelijk in het kort den in houd weergaf. Bazuin zette uiteen, hoe de onderteekenaars - alle leden van den kerkeraad de afschei ding beschouwden en beschouwd wilden zien, als een wederkeering tot de leer, de tucht en den dienst der Gereformeerden vaderen. Zij wezen dan ook op het bederf in de Ned. Herv. Kerk door de verminking van de leer der vaderen, door de verbastering van de be diening der Sacramenten, en door het bijna vol strekte verzuim der kerkelijke tuchtwelke stuk ken volgens de belijdenis alle kenmerken zijn der eens weer Gods Woord te laten hooren. En hun de lessen der historie vóór te houden, Gods lessen. Let daar eens op, als ge aan tafel leest de afscheidsredenen van dien man Gods. Wat is dat oude hart nog jeugdig in ijver voor des Heeren inzettingen en rechten. Hij somt op, in Jozua 24, de menigvuldige uitreddingen Gods de bewijzen van Zijn macht over de vijanden en Zijn gunst over Zijn volk. Maar ook kent de oude strijder de zwakke plekken in het leven van Israels volk. Ja, het volk wilde Jehova wel dienen, maar het hield er niet zelden ook nog zoo vele vreemde goden op na En dan komt Jozua ze rechtstreeks tegen in vers 23 „En nu, doet de vreemde goden weg die in het midden van u zijn, en neigt uwe harten tot den Heere, den God Israels O, zeker God was wel machtig en genadig De bewijzen waren voor het grijpen Maar Is raël moest dan ook alle vreemde goden weg doen! Ja, die hadden ze nog. Schande over hen Zoo licht en zoo gemakkelijk wendden ze zich nog tot die afgoden. Al wisten ze wel beter al hadden ze duizend maal ervaren, dat die vreemde goden niets warentoch werden ze telkens weer verstrikt in de strikken des boozen. „Doet ze weg zegt Jozua. Werpt ze van u, als nietswaardig, als ballast, als verfoeisel. Onvoorwaardelijk en voor goed Dat zal uw heil zijn. Zóó wil het uw God. Zou in ons Gereformeerd gezinsleven het waarschuwend woord van Jozua ook nog van kracht zijn Of zoudt ge het beleedigend achten? Dat laatste is waarlijk niet denkbeeldig. Want we weten het zoo goed, dat afgoden niets zijn. En we denken onmiddellijk aan de „blinde" hei denen. Neen, dan zijn wij toch heel wat rijker en we zouden ons schamen, op stomme afgoden te betrouwen. Daar staan we toch veel te hoog voor Maar als ge dan uw eigen inzicht en uw eigen bedoelingen het hoogste stelt, wat doet ge dan eigenlijk En als uw eigenliefde de toon aan geeft in uw leven, hoe moet ge dat dan noemen Als het oordeel der menschen en van het pu bliek u zwaarder blijkt te wegen dan de uit spraken van uw God, hoe moet ik dat dan rij men En als het meedoen met de wereld u toch nog niet zoo heel erg toeschijnt en ge meent, wat te moeten geven en nemen, hoe moet daar over het oordeel dan luiden Als onze kinderen merken, dat onze eigen eer en hoogheid en ons eigen voordeel en gewin toch eigenlijk nogal eens gaan boven de eere en de zaak van onzen God, hoe moeten ze dat dan beoordeelen Of beter hoe zal God daarover oordeelen De eisch van Jozua, de uitdrukkelijke wil van uw God klemt toch zoo sterkWegdoen uit ons midden, uit onze harten, uit ons leven, uit ons gezinsleven ook, alles wat niet des Heeren is. Alles, wat ons in de weg kan staan om onze harten volkomen te neigen tot den Heere, den God Israëls Dat alles weg te doen, het is zoo moeilijk. En toch het is zoo noodig. De oude, welbedaagde Jozua wist het bij er varing. Maar hij kende ook de zegen er van. En daarom 'is het zoo goed, er in ons eigen leven en in ons eigen gezin maar zoo vroeg mogelijk mee te beginnen. En dan vol te hou den biddend Van W. te W. TWEETAL TE Groningen: P. Deddens te Rijswijk (Z. H.). E. van Teijlingen te Oosterwold (Oldambt). BEROEPEN TE Oldekerk Cand. J. van der Sluis te Amsterdam. AANGENOMEN NAAR LunterenCand. W. C. van den Brink te Hilversum. BEDANKT VOOR Middelburg M. B. van 't Veer te Zevenbergen. Ds. D. Bremmer, van Hoek van Holland werd Zondagavond als predikant der Geref. Kerk van Middelburg bevestigd door Ds. F. A. den Boeft, van Kralingen, met een predikatie over Efeze 4:1115. De Gemeente zong den nieuwen leeraar Psalm 119:9 toe. Maandag avond deed Ds. Bremmer intrede met Efeze 4:17 a en c. Sprekende over „het geestelijk zwaard", ware kerk. Vervolgens schilderde Bazuin, hoe in de acte van afscheiding werd gezegd, dat dominé De Cock de zuivere leer zocht te handhaven, maar wegens zijn openbaar getuigenis tegen de val- sche leer onrechtmatig geschorst werd en hoe classicale, provinciale en synodale kerkbesturen tegenover zijn beroep op Gods Woord onbe paalde onderwerping aan synodale reglementen voorschriften hadden geëischt. „Het kerkbestuur", vervolgde Bazuin, „heeft zich dan ook gelijk gesteld aan de door onze vaderen verworpen Paapsche kerk. Dat wordt duidelijk in de acte uiteengezet met verwijzing naar tal van Schriftuurplaatsen uit het Nieuwe Testament. Ook wordt in de acte verhaald het weigeren, om dominé Scholte te laten preeken en wordt herinnerd aan de geldboeten op het houden van onderlinge bijeenkomsten. Het is jammer, dat ik de geheele acte niet kan voor lezen. Maar het slot heb ik, op aanraden van den ouderling Barkema overgeschreven en dat zal ik nu even voorlezen." Hij wachtte even, meteen eenige velletjes pa pier voor den dag halend, waarop zijn onge oefende hand, die beter met de els dan met de pen kon omgaan, de laatste zinnen van de niet gemakkelijk te lezen „Acta van afscheiding of wederkeering" had gekrabbeld. Hij las „Uit dit alles te zamen genomen is het nu meer dan duidelijk geworden, dat de Ned. Herv. Kerk niet de ware, maar de valsche kerk is, volgens Gods Woord en art. 29 van onze Belijdenis weshalve de ondergeteekenden met dezen verklaren dat zij overeenkomstig het wees hij op het volgende: 1. van Gods Woord kunnen wij met recht als een geestelijk zwaard spreken 2. Gods Woord is als geestelijk zwaard niet te evenaren 3. van Gods Woord moet door ons als geestelijk zwaard een recht gebruik worden gemaakt. Aan Ds. M. B. van 't Veer, van Zeven bergen, is door zijn Kerkeraad dit jaar acht maanden studieverlof aangeboden en, zoo noo dig, ook in 1935. Cand. A. J. W. Vogelaar, van Harden- berg, werd Zondag j.l. bevestigd als predikant der Geref. Kerk van Lemele en Lemelerveld door zijn broer, Ds. J. B. Vogelaar, van Scha- rendijke, met 2 Cor. 5 20 en deed des namid dags intrede met den tekst Efeze 6 1719. Te Bedum benoemde de Kerkeraad der Geref. Kerk tot tijdelijk hulpprediker met ingang van begin April den heer G. H. Schuppert, Theol. Cand. te Eefde bij Zutphen. De heer S. heeft deze benoeming aangenomen. Tevens kan hij ook nog vacante beroepende Gemeenten des Zondags dienen en blijft hij beroepbaar. Bridgen tot bekeering der heidenen. Uit „Goudsche Kb." In de „Schatkamer" stond deze adver tentie Voor Kaarters. „Meermalen ontvingen wij van Missie vrienden, tevens vurige kaarters, de op brengst van hun kaartspel. Voorzeker een uitmuntend idee om de Missie te steunen. Nu de lange winteravonden weer zijn aan gebroken en in gezellig samenzijn de kaarten worden ter hand genomen, verdient dit ze ker alle aanbeveling. Dat men dus daarbij ook de Missie gedenke. Het zal de vreugde van 't spel verhoogen." Droevig, als de Missiearbeid op die wijze gesteund moet worden Naast de bazars nu ook al de kaarten. Om maar te zwijgen van de damesharen, en de zil verpapiertjes, en wat dies meer zij. De Afscheiding een werk des duivels. Een inzender in het Hervormd weekblad „De Geref. Kerk" is verontrust over wat soms tegen de Herv. Kerk en Synode wordt ingebracht, en wendt zich tot Ds. C. A. Lingbeek om inlichtin gen. Deze antwoordt op de bekende wijze, maar laat den wensch voorafgaan „Wij wilden wel, dat al onze lezers zooveel staal in zich kregen, dat ze zoo'n kerkelijken openbaren aanklager, die hen tegen hun kerk kwam opstoken, antwoordde ja, bij onze „Kerk der Vaderen" is veel gebrek, maar uwe geheele afscheiding is óók mishet is een werk des duivels" Tot zoover Ds. Lingbeek. Wij hebben de laatste woorden vet doen drukken. In de Geldersche Kerkbode deelt E. de volgende historische herinnering aan zijn lezers mee De predikanten De la Grange en Guide de Brés werden in den vervolgingstijd in de gevangenis gezet. Met ketenen geboeid, za ten zij in een vunzig kerkerhol. Maanden bleven zij daar opgesloten met den martel dood voor oogen. Wonderlijk werden bei den door God gesterkt. Roerend zijn de brieven door De Brés aan zijn vrouw en kinderen geschreven. Zijn geloofsvertrou wen was onwrikbaar. Een aanzienlijke dame bezocht de predi kers eens in hun sombere gevangenis. Ze tilde de zware ketenen op, waarmee hun armen beladen waren. Ze zeide met mede lijden in haar stem „Arme menschen hoe beklaag ik u in dit schrikkelijk verblijf Hoe is het mogelijk, dat ge in zulke ketenen eten en slapen kuntWelk een vreeselijk lot „Mevrouw", was het antwoord van Guido de Brés, „we kunnen in dit hol rustiger sla pen, dan menig vorst op zijn donzen leger stede, want wij sluimeren onder de hoede des Almachtigen. En wat het eten betreft, ja, smakelijk is het nu juist niet, maar Gods gunst sterkt meer dan de uitgezochtste spij zen. Wij lijden om den Naam des Heeren, en indien wij met Hem lijden, wij zullen ook met Hem heerschen. De krone des le vens wacht ons hier boven. Zie, het ram melen dezer ketenen klinkt mij soms als muziek in de ooren dan is het mij, of ik Gods engelen de harpen hoor tokkelen." ambt aller geloovigen, art. 28, zich afscheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn, en dus geen gemeenschap meer willen hebben met de Nederlandsche Hervormde Kerk, totdat deze terugkeert tot den waarachtigen dienst des Hee ren en verklaren tevens gemeenschap te willen uitoefenen met alle ware Gereformeerde lede maten, en zich te willen vereenigen met elke op Gods onfeilbaar Woord gegronde vergade ring, aan wat plaatse God dezelve ook ver- eenigd heeft, betuigende met dezen, dat wij ons in alles houden aan Gods heilig Woord en aan onze aloude Formulieren van Eenigheid, in alles op dat Woord gegrond, n.l. de Belijdenis des geloofs, den Heidelbergschen Catechismus en de Canones van de Synode van Dordrecht, ge houden in de jaren 1618 en 1619; onze open bare godsdienstoefeningen te richten naar de aloude kerkelijke Liturgie en ten opzichte der kerkdienst en bestuur, ons voor het tegenwoor dige te houden aan de Kerkenordening, ingesteld door de voornoemde Dordrechtsche Synode. Eindelijk verklaren wij bij dezen, dat wij on zen onrechtmatig geschorsten Predikant als onzen wettig geroepen en geordenden Herder en Leer aar blijven erkennen." „Het stuk", vervolgde Bazuin, „is ondertee kend door de twee ouderlingen en de drie dia kenen. Met deze afscheiding nu is de gemeente van Ulrum een eigen, aparte Gereformeerde gemeente geworden, die met geen enkel bestuur iets te maken heeft. Ook niet met het wereldlijk gezag. Maar of dat door onze vijanden zóó zal worden opgevat is nog een open vraag." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 2