No. 11 Vrijdag 16 Maart 1934 48e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN HET LOT OP GOLGOTHA. „Laat ons daarover loten Joh. 19:24. Als de soldaten Jezus van Nazareth hebben ontkleed als ze klaar zijn met hun verschrikke lijk werk, zetten ze zich neer aan den voet van den kruispaal en beginnen, gelijk iemand tref fend heeft opgemerkt „Christus' erfenis te ver- deelen voor Zijn oogen en bij Zijn leven". Ze vormen met hun vieren het commando, dat vandaag dit werk heeft moeten opknappen, en nu hebben ze, volgens de wet, recht op Christus' kleeding. Maarze hebben er alle vier evenvéél recht op Welnu, dan zullen ze vier, zooveel mogelijk, gelijke deelen maken, en over den rok, die nog wel zóó goed is, dat 't „zonde" zou zijn hem te verscheuren, het lot werpen. Niemand van hen wil immers, dat er aan z'n recht getornd wordt Ja, de Romeinen hadden 'n sterk ontwikkeld rechtsbesef, dat tot in de onderste lagen der bevolking was doorgedrongen. Alzoo wordt aan den voet van het kruis het Romeinsche recht precies gehandhaafd als 't gaat over enkele armzalige kleeren, terwijl dat kruis zélf, met dien naakten, bloedenden Kruiseling, de felste aanklacht tegen het „beste" mensche- lijke recht ter wereld was, die ooit is vernomen! Tégen alle normen van wet en recht immers in, hangt Jezus Christus aan den vloekpaal, als de veroordeelde door 'n Rechter, die 't zélf moest uitspreken „Ik vind in hem geen schuld En ook dat moet voor den Middelaar, die waarachtig en rechtvaardig mensch was, een vlijmende smart geweest zijn. Men heeft uit 't feit, dat Christus' chitoon, Christus' lijfrok, zonder naad uit één stuk ge weven was, willen afleiden, dat deze rok daar om zeer kostbaar was en de Heiland Zich alzoo nog in 'n zekeren welstand bevond toen de Joden Hem grepen. Maar die conclusie is toch niet juist, lezers, daar ons bekend is, dat in dien tijd in Palestina het weven zeer algemeen was en 't bezit van 'n dergelijken linnen lijfrok op zich zelf nog in 't geheel geen teeken van welstand of rijkdom behoefde te zijn. Neen, arm heeft Christus in de kribbe gelegen en arm was Hij nog, toen de menschen Hem kruisigden. Daar Hij rijk was, is Hij arm geworden Het bezit van alles, waarop Hij, als de Zoon van God, aanspraak kon maken, heeft Hij vrij willig afgelegd. Slechts het allernoodigste is Hij blijven dragen maar, en ziedaar nu wat Hem hier smarten moet, ook dat allernoodigste wordt Hem thans nog ontnomen, wordt van Hem afgenomen en aan Zijn vijanden gegeven. De menschelijke wet, die buiten werking werd gesteld toen 't er om ging Hem uit de wereld weg te duwen, wordt weer van kracht als 't Zijn goed betreft En dan zegt die wetGij hebt nergens meer aanspraak op, zelfs niet op uw kleeding, want die is voor uw beulen Zie, dan komen de dobbelsteenen voor den dag Dan wordt van de fortuin, van godin For- tuna, van het Lot, van het Toeval gevraagd aan te wijzen, voor wien de rok van Christus is Maar neen, lezers, wij weten het'n fortuin, n godin Fortuna bestaat niet, dat is slechts 'n heidensche waangedachte Er gebeurt geen ding „bij geval", en de dob belsteen rolt ook precies zóó als Hij, Die alles bestuurt, het wil. Dusdan wordt daar eigenlijk aan God gevraagd, welke mensch den rok van Zijn Zoon hebben moet Zeker, de Romeinsche soldaten waren zich dat niet bewust, maar dat neemt toch niet weg, dat t God was, Die den „gelukkige" moest aanwijzen En God wijst één der vier soldaten aan Wien Dat weten we niet, maar dat doet er ook niet toe in ieder geval was 't 'n soldaat, 'n mensch, 'n Heiden nog wel God neemt 't kleed van Zijn Zoon af en geeft 't aan 'n zondaar, aan 'n Heiden Opdat de Schrift vervuld zou worden. De profetische klacht van David. Is 't fantasie, lezers, wanneer we hierin niet alleen vervulling van profetie, maar zelf ook profetie beluisteren Wij gelooven het niet. Want de geschiedenis heeft 't bewezen en de Schrift zegt 't ons Christus' bezit is voor de menschen Christus' kleed ontvangen de Heidenen Ja, het kleed der borgtochtelijke gerechtig heid, dat de ontkleede Christus hier op Gol gotha verwerft, is voor de Heidenen Zeker, óók voor de Joden, maar dan toch hoofdzakelijk voor de Heidenen. Dochniet voor alle menschen Maar slechts voor hen, die door Gods aller bijzonderste voorzienigheid daartoe worden aangewezen. Slechts voor de uitverkorenen, die de Heere van eeuwigheid in Zijl Raad gekend heeft. Hun komt de vrucht van den verzoenings- arbeid van den lijdenden Christus toe, Die naakt is geworden waar Hij bekleed was, opdat allen, die in Hem gelooven, niet meer naakt in 't ge richt behoeven te verschijnen, doch bekleed met het borgtochtelijke kleed van Christus, hun Hei land. (Vgl. 2 Kor. 5:3.) Hij liet Zich Zijn kleed uitdoen, opdat Gods gekenden Hem, den Christus, zouden kunnen „aandoen". (Vgl. Rom. 13:14 en Gal. 3:27.) Daarvoor heeft Hij de smarten van den kruis- heuvel geduldig geleden. Daarom heeft Hij de schande, naakt tentoon gesteld te worden, verdragen. Daarom kon de aanblik van 't contrast tus- schen Zijnl eigen nameloos lijden en 't onver schillig werpen-met-de-dobbelsteenen der sol daten in Zijn onmiddellijke nabijheid, Hem niet bewegen, om met één woord de twaalf legioenen uit den hemel te doen bliksemen. Omdat Hij in de uitkomst van dat onver schillig spel den vinger van Zijn Vader zag, en in den Heidenschen soldenier, die zijn eerlijk- gewonnen buit naar zich toe trok, de Gemeente van alle talen, natiën en tongen, Zijn Gemeente, voor Zijn zielsoog verscheen Omdat Hij daarin ook zag, lezer, voor zoo veel gij door 't geloof Christus hebt aangedaan! Is dat zoo Hebt ook gij den Borg voor zondaren aan gedaan O, indien dat, door Gods genade, zoo is, dan zult ge eenmaal uit de hand des Heeren ontvan gen het lange, witte kleed, waarin Johannes de schare, die niemand tellen kon, zag staan voor den troon van God en het Lam. Dan zult ook gij eenmaal „overkleed" worden. En, waar ge nü uw geloofsblik hebt geslagen op den ellendigen, naakten Christus, aan Wien gedaante noch heerlijkheid is, zónder u aan Hem te ergeren, daar zult ge dan den Koning aan schouwen in Zijn schoonheid Want God heeft Hem, om het lijden van Gol gotha, uitermate verhoogd, en heeft Hem 'n Naam gegeven, welke boven allen naam zij opdat in den Naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders Grijpskerke. PESTMAN. BIJ HET BIDDEN HET WERKEN. We mochten deze week dan weer onzen Bid dag houden, en door en op dien biddag belijden, dat onze hulp is in den Naam des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft. En we mochten dan daarin een groot voor recht genieten. Immers de genade, dat God ons Zijn Naam, Zijn Zelfopenbaring gegeven heeft, opdat wij Hem zouden kennen, die alles schiep en nog onderhoudt en regeert, en in Christus Zijnen Zoon een genadig God en Vader is. We moch ten op den Biddag weer beluisteren de bood schap van het Woord Gods, in Zondag 9 van den Catechismus zoo schoon omschreven, dat God Zijn kinderen van alle nooddruft des li- chaams en der ziel zal verzorgen en ook al het kwaad, dat Hij in dit jammerdal hun toeschikt hun ten beste zal keeren omdat Hij zulks doen kan als een almachtig God en ook doen wil als een getrouw Vader. En dan mochten we daarin ook genieten den zegen, dat er nog een volk is, dat dien Heere zoekt, dat Hem looft als den eenigen oorsprong van alle goede gaven, en dat met smeekingen en gebeden in den naam van Christus tot Hem gaat om bij Hem te schuilen en van Hem het goede te verwachten. Bij het bidden behoort echter ook het werken en het kan niet overbodig geacht worden ook daarop eens bijzonder te wijzen. Wanneer we spreken van werken, raken we een punt aan, dat groote moeilijkheden mee brengt waarmee we schier verlegen zitten. Immers, hoe zal iemand werken, als er voor hem geen werk is, en hij met den besten wil geen werk vinden kan. En zoo staat het toch helaas met velen. Welnu, als iemand beslist geen werk kan vin den, dan is zijn niet-werken geen belemmering voor zijn gebed, waarin hij zichzelf en de zijnen den Heere aanbeveelt, ook voor de nooden van het tijdelijk leven. Dan lean hij immers tot den Heere zeggen Heere U weet, dat ik geen werk vinden kon en dat ik niet door werken mijn eigen brood kan eten. En dan zal het antwoord des Heeren op dat gebed zijn „Mijn kind, Ik weet, dat gij geen werk hebt, daar houd Ik re kening mee, en ook voor U gelden Mijn belof ten". Laat dan bij den werklooze het gebed vermenigvuldigd worden en hij zal mogen ken nen den vrede, die alle verstand te boven gaat. Toch moet dan ook bedacht worden, dat men dan alles heeft moeten doen om werk te vinden. En, naar geruchten gaan, schijnt daaraan hier en daar wel iets te ontbreken. Als het is dat iemand om maar een voor beeld te geven met werken 12.per week verdienen kan en hij kan van de steunverleening 8.per week krijgen, dan moet hij niet zeg gen „nu kan ik maar 4.per week verdie nen en dat is me te weinig" en dan maar geen werk zoeken. Die redeneering zou ten eenen- male verkeerd zijn. Hij werkt dan niet voor 4.per week, maar voor 12.En daar werkt hij dan voor, terwijl hij voor die 8. niet werkt. En als hij dan werkt, dan eet hij z'n eigen brood. En dat is, waartoe Gods Woord vermaant, dat wij met stilheid werkende ons eigen brood zouden eten (2 Thessel. 3: 12). Eenzelfde geval doet zich voor, wanneer een vrouw, wier man werkloos is nog wat verdienen kan, maar dan weigert te werken omdat van wat zij verdient een deel in mindering gebracht wordt op den steun, die haar man ontvangt. Dat die maatregel getroffen wordt is ongetwij feld hard. Maar we moeten ons verzekerd hou den, dat de Overheid die maatregel niet genomen zou hebben wanneer niet harde noodzakelijkheid daartoe drong. Maar die vrouw, die anders ge regeld uit werken gaat maar om die reden dat zou willen gaan nalaten, bedenke dat het óók hard is, als men z'n eigen brood niet meer ver dienen kan, en dat die hardheid nu nog eeniger- mate wordt verzacht, wanneer men althans voor een deel dat brood nog zelf verdienen kan. Als het kan dan moeten we werken. Want, wanneer we in de gelegenheid zijn om te wer ken, dan moeten we ook werken om den Heere te kunnen bidden dat Hij ons zegene. Maar aanstonds moet daar dan ook iets anders bijgevoegd worden. En dat andere is dit, dat als iemand nog in staat is een ander te laten wer ken, hij dan ook van Godswege gehouden is om te laten werken en anderen in staat te stellen om hun eigen brood te eten. En ook hier geldt, dat men niet te spoedig zegge, dat men daartoe niet in staat is. In de laatste weken is in het land wel gebleken, dat velen nog niet zoo arm waren als zij eerst de den voorkomen. Millioenen aan verzwegen ver mogens zijn nu aangegeven uit vrees voor straf maatregelen. En genomen over het heele land ook honderdduizenden aan te laag op gegeven inkomens. Daaruit blijkt, dat velen meer konden doen dan zij eerst wilden erkennen. Wanneer dat zich zou voordoen bij hen die belijdenis doen van Gods Naam, dan zou dat wel heel erg zijn. Maar zoo er iemand onder hen ware, hij bekeere zich van die zonde, en hij bedenke, dat God weet wat hij nog bezit en dat God dus ook weet, of hij nog wel een ander zou kunnen laten arbeiden. Is het noodig, dat een werklooze tot den Heere moet kunnen zeggen „Heere, U weet, dat ik geen werk heb kunnen vinden", het is ook noodig, dat men tot den Heere kan zeggen„Heere, U weet, dat het mij niet mogelijk is te laten werken, of nog meer te laten werken dan ik doe". Want als iemand hierin onoprecht zou zijn en hij zou dan nog bidden, dan zou zijn gebed den Heere een gruwel zijn. In Spr. 289 lezen wedie zijn oor afwendt van de wet te hooren, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn. Die nog kan laten werken doe dit. En dit geldt niet alleen den arbeid op het land, maar dit geldt ook die heele categorie van menschen als timmerlui, smeden, wagenmakers, schilders enz., die ook begeeren hun eigen brood te eten. Maar bijzonder is hier te denken aan het werk op den akker. Bij de vraag toch of men daar nog kan laten werken rekene men niet alleen met wat er is, maar ook met de mogelijke vrucht. We hoorden nog onlangs van twee menschen, die naast elkaar woonden en van wie de één zijn akker deugdelijk liet bewerken, maar de ander dat naliet om daardoor uit te sparen het geld, dat voor dien arbeid moest worden uit gegeven. En het resultaat was, dat de akker van hem die deugdelijken arbeid had laten verrichten zooveel meer opbracht, dat van die meerdere opbrengst niet alleen het arbeidsloon kon betaald worden, maar dat er voor dien landbouwer ook nog iets overbleef. Men late dan arbeiden als het eenigszins mo gelijk is. Staat de biddag in het teeken der be lijdenis, dat onze hulp is in den Naam des Hee ren, die hemel en aarde gemaakt heeft, we moe ten dan ook letten op dat onze hulp. Het kan zijn, dat de Heere een ander helpen wil ook door den arbeid, dien wij hem moeten laten ver richten. En hoe zou de Heere ons dan schuldig bevinden en ons Zijn zegen moeten onthouden, wanneer we daarin nalatig waren. Ook in het „Onze Vader" bidden we niet „Geef mij mijn dagelijksch brood" maar „Geef ons ons dage- lijksch brood". En dan moet in dit verband nog iets worden gezegd. Als men anderen laat werken, omdat men daartoe van Godswege geroepen wordt en ge houden is, dan moet dat werk ook behoorlijk beloond worden. Wee den mensch, die misbruik zou willen maken van eens anders ongelegenheid en zou zoeken daardoor zichzelf op ongeoorloofde wijze te bevoordeelen. Wat iemand zoo zou uitsparen, zou hem niet tot een zegen zijn, maar tot een vloek. En wat dan een behoorlijk loon is te achten, dat moet door onderling overleg worden vast gesteld. Een mensch, die zich zou willen aan stellen als een ongekroonde koning, die dat souverein zelf zou willen bepalen, bedenke dat hij een Koning boven zich heeft in den hemel, voor Wien hij zich zal moeten verantwoorden. Die mensch bidde, dat hij van z'n bespottelijke eigenwaan genezen moge worden opdat hij zij, wat hij behoort te zijn, een ootmoedig dienst knecht Gods, die ook bij deze dingen vraagt Heere, wat wilt gij dat ik doen zal. Dat wij in deze donkere tijden nog een uit weg hebben naar Gods genadetroon, tot Wien wij mogen gaan met al onze nooden, ook met die van het tijdelijke leven is een onwaardeer baar voorrecht. En dat we als kerk, daarvan getuigenis mochten afleggen, door op den Biddag allerwege saam te komen om te bidden, bevat een reden van ootmoedigen dank aan God. Maar den zegen der verhooring mogen we alleen dan verwachten, wanneer we gewillig zijn om in gehoorzaamheid aan Gods Woord te wan delen Wie zijn weg wel aanstelt zegt God dien zal Ik Mijn heil doen zien (Ps. 50:23). En daartoe behoort ook én het werken, als men werk vinden kan én het laten werken, wan neer dat mogelijk is. HEIJ. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Maart 1934. Door bizondere omstandigheden kwam ik in de laatste jaren in nauwere aanraking met de Oud-Katholieke Kerk, die in haar leer van zonde en genade het standpunt van Augustinus heeft gehandhaafd en in bijna alle punten, waarin zij van de Roomsche Kerk zich onderscheidt, de rechtzinnig-protestantsche opvattingen nadert. In verband met een brochure, die van mijn hand zal verschijnen over deze merkwaardige kerkengroep, volgde ik den al meer gebruike- lijken weg van het interview en zat 'k op een middag van de maand Februari in de studeer kamer van den Rotterdamschen Oud-Katholieken pastoor Van Buuren aan den Nieuwen Binnen weg. De Roomsche pastoors hebben voor een Pro testant iets geheimzinnigs. De kleeding alleen doet al op een afstand blijven. Bij dezen vrien delijken, als gewoon beschaafd Nederlander ge-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 1