No, 10 Vrijdag 9 Maart 1934 48e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND, UIT HET WOORD, DADERvS DES WOORDS- ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKS MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d, ENDE, A. B. W. M, KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LïTTOOIJ 6 OLTHQFF, MIDDELBURG ynnmnrrirnrr» Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LïTTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 EEN ONTKLEEDE CHRISTUS. „De krijgsknechten dan, als zij Jezus gekruisigd hadden, namen Zijne klee deren." Joh. 19:23a. De Christus is aan het kruis verhoogd, maar Zijn kleeding is op den grond gebleven. Begrijpt ge, dat dit 'n aparte factor in het lijden van den Heiland is geweest, lezers? Maar verstaat ge ook, dat dit 'n eigen onder deel vormde van het oordeel Gods, dat Hij ondergaan moest voor de zonde der zijnen Om dat te zien, is 't noodig te letten op de beteekenis van het kleed voor de gevallen menschheid. Zie, toen Adam en Eva de begeerlijke, schoone vrucht van den boom der kennis des goeds en des kwaads hadden gegeten, werden hun beider oogen geopend en ontdekten zij dat ze naakt waren. Toen bleek terstond de funeste uit- en doorwerking der zonde, die Gods rijkste schep ping aantastte en onrein maakte wat den reinen steeds rein was geweest. God heeft den mensch zonder kleed geschapen en zóó als hij uit de handen van zijn Maker voortkwam, zoo was hij goed en schoon. Zoo zou hij mogen en kunnen leven in 'n Paradijs van schoonheid, waarin hij zelf, óók wat zijn lichaam betreft, het subliemste juweel van den hemelschen Kunstenaar zou zijn. Maar aan dien gebenedijden toestand heeft Adam zelf 'n eind gemaakt. De kanker der zonde verwoestte zijn zinnen en hij kon Gods gave en schoone schepping niet meer zien, zonder de verderflijke roerselen der zonde daarbij te er varen. De naaktheid van den mensch was voortaan voor dien mensch niet meer ongevaarlijk in tegendeel zij was levensgevaarlijk geworden Maarwat doet God dan Luister, lezers, dan maakt de Heere Zelf voor Zijn gevallen schepselen rokken van dierenvel- len en trekt hun die aan. Dan geeft Hij hun een middel, een wapen waarmee zij kunnen strijden tegen de zonde waarmee zij de zonde kunnen tegengaan. Dan schenkt Hij hun 'n kleed, dat met de zonde rekent en zich aansluit bij den gewijzigden toestand van het menschenhart. Dan blijkt, dat Hij genadig en barmhartig is, lank moedig en groot van goedertierenheid Want, instede van wereld en mensch te tref fen met den banvloek van Zijn toorn instede van de aarde over te geven aan den Satan en haar te veranderen in 'n hel instede van den verwaten mensch vrijelijk in de macht der zonde te laten, biedt Hij Zelf den mensch 'n middel aan, léért Hij hem 'n middel om de fatale door werking en uitbarsting der zonde tegen te hou den. Dat middel is het kleed. Zoo zien wij, Christenen, het, als 'n gave van Gods algemeene genade, die mede dienen moet om wereld en mensch nog in stand te houden. Neen, zoo ziet de ongeloovige wetenschap, die, al beweert ze dan ook Darwin en de con sequenties zijner evolutietheorie te hebben af gezworen, toch aan die evolutiegedachte nog zoo vast zit, het niet. Zij immers beweert, dat 't oorspronkelijk doel, dat de mensch met zijn kleeding beoogde was de versiering van zijn lichaam. Maar Gods Woord leert 't ons anders. Dat Woord zegt ons, dat 't kleed niet slechts wenschelijk doch bepaald noodig is, en dat God t den mensch heeft gegeven in Zijn gemeene gratie. Omdat Hij met de wereld nog iets goeds voor had. Omdat Hij nog gedachten van vrede en ver zoening koesterde. Omdat Hij reeds in het Paradijs 't Evangelie had verkondigd 't Evangelie van het komende Vrouwenzaad. Zoo moeten we het kleed zien als 'n den- mensch-nog-sparende gave van Gods gemeene genade. En als we 't zóó gezien hebben, dan gaan we naar Golgotha. Dan gaan we naar den Middelaar aan 't kruis. Neen, ze hebben Hem niet alleen geslagen en gehoond ze hebben Hem niet alleen 'n scherpe doornenkroon op de slapen gedrukt en Hem gespijkerd aan 'n kruis, maar schande der wereld ze hebben Hem ook van Zijn klee ding ontdaan al Zijn kleeren hebben ze Hem uitgetogen, zoodat Hij daar nu naakt, overge geven aan den vuilen grijnslach der Joden en den schamperen spot der Heidenen, hangt aan het vloekhout. Het vloekhout, dat was 'n schande, maar naakt aan dat vloekhout, dat vergrootte de schande buitenmate en maakte het lijden voor den reinen Christus, die daar te kijk hing voor de onreine blikken van menschen, wier zielen zwart waren van zonde, nog ondragelijker. Lezers, het is voor ons nooit te doorgronden wat dit voor Christus is geweest. Want wij zijn zondig. Maar Hij was zondeloos. Wij zijn óók bevlekt door duizend zonden. Maar Hij was vlekkeloos. Zie, het kruis zélf was 'n ergernis voor de Joden, maar'n ongekleede Messias aan dat kruis accentueerde die ergernis nog bijzonder. Nu werd het nog veel méér 'n karikatuur- Messias Daar hing nu die grootspreker, die zich zoo hoog kon verheffen boven hen, eerwaarde San- hedristen Die zichzelven nota bene Gods Zoon durfde noemen Ze hadden Hem dan nu eens in al z'n schande en naaktheid ten toon gesteld! Nu zouden ze wel eens willen zien, of er nog Joden waren, die geloofden, dat dit de lang be loofde Messias was Tusschen het uitschot der- maatschappij hing hij daar in machteloosheid en schamelheid Z'n kleeren zijn hem afgenomen en, ha, hij kon er niets tegen doen Want, als hij dat kon, zou hij 't nü toch zeker niet laten! Welk mensch immers zou niet, als Adam, door de vlucht z'n naaktheid trachten te verber gen Waar blijft echter nu die pocher, die den tempel in drie dagen kon opbouwen en die 'n houding aan kon nemen alsof de gansche wereld van hém was Waar hij blijft Hij blijft naakt aan de balken van het kruis Ja, inderdaad, Hij blijft naakt aan de balken van het kruis Hij doorstaat ook déze allerhevigste verzoe king, de Christus, uw Verlosser, gemeente Al is 't ook, dat Zijn ziel van smart ineen krimpt en walgt van de blikken der menschen. Al is 't ook, dat alles wat in Hem rein en goed en lieflijk is, tegen dit tooneel in opstand komt, Hij blijft toch naakt aan 't kruis Hij toont niet dat Hij waarlijk, als de Zoon, de Eigenaar is van alles, maar Hij verbergt ook nu Zijn eigen lijke heerlijkheid, Zijn goddelijke glorie, omdat Hij weet dat, achter de menschen, Zijn Vader staatomdat Hij Zich bewust is, dat 't zóó moet, dat 't zóó de goddelijke gerechtigheid vordert en dat Hij dit móét dulden, wil Hij voor Zijn gemeente van alle tijden Verlosser, Zaligmaker kunnen zijn. Want, ja, daarvoor moest de Christus óók Zijn kleeding missen. Daarvoor moest Hij ook déze genadegave, ook dit barmhartigheidsge schenk van het Paradijs afleggen, gelijk in de hel alle kleeren, die hier op aarde door Gods goedheid nog de uitbarsting der zonde belem meren, zullen worden afgerukt. Hij ging dan ook de helsche smarten tegen, daarom trok God Zijn zonde-bedekkende gaven één voor één terug, opdat de Middelaar volkomen zou worden wat de mènsch door de zonde is, wanneer er van geen genade meer sprake kan zijn. God Zélf trok Zich van Hem terug en, wanneer de Heere dat doet, vallen alle sparende gaven weg Wan neer de Heere dat in 't Paradijs had gedaan, zou de eerste Adam geen bekleeding hebben ontvan gen, maar dan zou ook terstond de brand van Gods toorn op aarde hebben gewoed. Echter, nu is die brand van Gods toorn be waard gebleven voor den Christus aan 't kruis. God heeft dat alles opgelegd voor Zijn eigen Zoon. Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eigen Zoon, naakt uitgetogen, als 'n bespotting en 'n aanfluiting aan 't kruis, wilde tentoonstellen, opdat 'n ieder die in Hem ge looft niet zou verderven, maar het eeuwige leven ontvangen Gods Zoon zónder sparende bedekking aan 'n vloekhout O, het is belachelijk voor den natuurlijken mensch, die van zonde en straf niet weten wil en die zich 'n God boetseert naar z'n eigen be geerte. De natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn ze zijn hem dwaasheid. Maar voor den geloovige, voor hem, die door genade oog heeft gekregen voor het ontzettende der zonde voor hem, die in den uitgetogen Christus aan 't kruis de prediking van den recht vaardigen en heiligen God beluistert„Alzoo hadt gij daar moeten hangen, o mensch, indien Ik Mijn Zoon niet voor u in de wereld had gezonden opdat Hij de straf dragen zou", voor dien geloovige is het kruis met den naakten, be rooiden en beroofden Christus, de hoogste wijs heid Gods, die hij niet anders dan huiverend kan aanbidden. Die geloovige weet dan ook, dat hij 't aan zijn Borg dankt, dat hij nog 'n kleed draagt en Gods genadegaven geniet. Die geloovige weet, dat hij 't dankt aan de onpeilbare liefde van zijn Heiland, die sterlc is gebleven in Zijn Mes- siasbewustzijn en die niet in goddelijke Majesteit de roovers van Zijn kleed en de schenders van Zijn eer met meer dan twaalf legioen Engelen heeft verdelgd. Die geloovige weet, dat hij een maal in 't gericht voor God zal kunnen ver schijnen omdat zijn Verlosser aan het kruis de satanische blikken der menschen heeft willen verdragen en Messias is gebleven tot het einde toe Al waren Zijn smarten ook onbegrijpelijk. Al moest Hij bitter klagen O dood'lijk uur Wat hitte doet Mij branden Mijn hart is week en smelt in d' ingewanden, Als was voor 't vuur. Grijpskerke. PESTMAN. ONZE ZENDINGSTAAK IN DEZEN TIJD. IV (Slot). „Roepstemmen uit Indië" dat hadden we kunnen schrijven boven het citaat uit den brief van Ds. Merkelijn. Roepstemmen, die dan, door zijn intermedium, tot onze ooren doorklonken. Daarvan zegt Ds. Merkelijn nu verder in zijn schrijven „Ik geloof ook, dat in die gelegenheden, die hier bestaan om te werken een verhooring is van gebeden, die in de kerken week aan week worden opgezonden om opening, om de komst van Gods Koninkrijk ook op dit Zendingster rein om zegen voor het werk alhier. En als de krachten nu te weinig worden om den zegen in ontvangst te nemen, hoe dan Mogen we dan ophouden om zegen te vragen of moet nu veel eer een weg bewandeld worden, die tot het ont vangen van dien zegen in staat stelt Wij zijn niet gehouden tot het onmogelijke, maar als de arbeid zich uitbreidt en tengevolge daarvan meerdere arbeiders noodig zijn door den zegen, dien God geeft, zou het dan inderdaad onmoge lijk zijn om arbeiders uit te zenden Wanneer wij zien, dat de stand van den arbeid meerdere arbeiders noodzakelijk maakt, dan heeft de Heere Jezus ons geleerd te bidden, of de Heere des oogstes arbeiders in Zijn wijngaard wil uitstoo- ten. En tot het uitstootten behoort m.i. ook het schenken der finantiën, voor dat uitzenden be- noodigd. Ik kan niet gelooven, dat God hier de deuren zou openen, de gelegenheden voor Evan gelieprediking zou vermeerderen en dan ook niet zou geven de middelen, die noodig zijn, dat ik er niet mee door kan gaan. Het is ook mogelijk, dat de kerken der Zuidelijke provinciën niet meer kunnen geven voor vermeerdering van ar beidsmiddelen, maar ik geloof ook, dat God, langs welken weg dan ook, er voor zal zorgen, dat wij die middelen krijgen, als wij er biddend naar zoeken." Het Zendingscomité en de deputaten der Clas ses meenden aan Ds. Merkelijn te moeten schrij ven, dat, wanneer God onze werkkracht ver mindert, we daarmede moeten rekenen en als we dan al het werk niet kunnen blijven voort zetten, we dan wel een en ander moeten los laten, omdat de Heere niet meer van ons vraagt dan we kunnen en ons ook gebiedt voor onze gezondheid te zorgen. Als het dan zou zijn, dat hij veel werk zou ongedaan moeten laten, ja zelfs zijn werk zou moeten inkrimpen, dat we dit dan ook, hoe zwaar het valt, uit de hand des Heeren moeten aanvaarden. Als antwoord daarop is het volgende te ver staan. - „Daarom versta ik het niet, als U schrijft: „als het dan is dat U veel werk ongedaan zult moeten laten, ja zelfs Uw werk zoudt moeten inkrimpen, dan moeten we dat, hoe zwaar het ons valt, uit de hand des Heeren aanvaarden." Zeker we moeten aanvaarden dat ik wegval en mijn krachten minder worden, maar berusten in het ongedaan laten van werk, dat de Heere te doen geeft en waartoe Hij roept, is niet geoor loofd voor de kerken. Het kan dan wel zijn, dat wij de wegen niet zien, die we bewandelen moeten, maar daar zijn we dan ook menschen voor, die deze wegen hebben te zoeken en te vragen of God ze wijzen wil. Wanneer deze nood aan de kerken bekend wordt gemaakt, wie zal zeggen, welke verras singen God ons dan bereidt, welke gewilligheid Hij werkt om dit plan mogelijk te maken. Wie zal dat zeggen We kunnen het zeker niet zeggen, wanneer ook maar de geringste poging daarvoor achter wege blijft. Wanneer de broeders op hun ver gadering zeggen „het kan niet", dan is dit in ieder geval geen uitspraak van de kerken het zou zelfs kunnen zijn, dat het meeviel. In ieder geval moeten de kerken gelegenheid hebben zich uit te spreken en ik geloof niet, dat wij namens en voor de kerken mogen beslissen, wanneer die kerken zelf zich over deze uitbreiding van het werk niet hebben uitgesproken." Tot zoover wat Ds. Merkelijn ons schreef. Omdat ook het Zendingscomité met de Zendings- deputaten der Classes met onzen miss. pred. van oordeel waren, dat de kerken met deze zaken moesten worden op de hoogte gesteld, is dat in deze artikelen geschied. En dat is dan gedaan in het volle vertrouwen, dat de kerken, alzoo ingelicht, zullen verstaan dat hier een roeping is, waaraan zij willen gehoor geven. En dat te meer omdat gelijk we in ons eerste artikel van 16 Febr. aantoonden voor de uit zending van een tweeden miss. predikant niet noodig is, dat de kerken haar bijdragen voor de Zending verhoogen, maar die uitzending mo gelijk is, ook dan wanneer de kerken haar bij drage voor de Zending verlagen, als zij maar bereid zijn dat te doen met niet meer dan 5 Wanneer dan alzoo spoedig zal kunnen be sloten worden tot de uitzending van een tweede miss. pred., is daarmee nog niet gezegd, dat, als de gewenschte man gevonden en beroepen is en zich bereid verklaard heeft die roeping op te volgen, ook diens uitzending spoedig kan volgen. Ds. Merkelijn zou dat wel graag willen. Hij schreef daarover „Het zou zeer gewenscht zijn, dat deze tweede dominee zoo spoedig mogelijk kwam, b.v. nadat hij het gewone missionaire examen had afgelegd, na een goed half jaar. De verdere voorbereiding zou dan-in Indië kunnen vallen. Hij zou b.v. in Djokja kunnen wonen en zich onder leiding van Dr. Bakker, Ds. Pos en Dr. Bavinck, die aan de opleidingsschool aldaar verbonden zijn, verder kunnen bekwamen. Hij heeft dan de fijnste leiding, die zich denken laat; een voorbereiding, die van meet af geheel in gericht is op den komenden Zendingsarbeid, ont daan van alle overtolligheden, die een tweejarige studie in Leiden met zich meebrengt, terwijl hij dan tevens elke week in Magelang een gedeelte van het werk (catechisaties en arbeid op de scholen en een paar preeken in de maand) over zou kunnen nemen. Dat is voor zoo'n tweeden dominee zeker niet te zwaar ik ben er door geholpen, de Europ. gemeente heeft er baat bij, terwijl de opleiding aldus verkregen beter is, dan hij ooit in Holland zou kunnen ontvangen." Het Zendingscomité en de Zendingsdeputaten der Classes stemmen met dien wensch van harte in. Toch is de vraag of het alzoo zal kunnen gaan. Er is n.l. over het Zendingsexamen op de Gen. Synode van 1914, gehouden te 's-Graven- hage (Acta art. 95) een besluit genomen, dat van een langere voorbereiding hier in 't land spreekt. Dat besluit luidt aldus„aan de Zendende kerken aan te bevelen om de Missionaire Diena ren, die zij zullen uitzenden, in de gelegenheid te stellen in de Indologische vakken, speciaal van die, welke voor het bepaalde terrein van belang zijn, studie te maken. In den regel zal daarvoor een studie van twee jaren wel noodig zijn." Het staat niet aan ons te beoordeelen of dit besluit een vroegere uitzending van den tweeden

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 1