HEIJ.
FEUILLETON
KENTERING.
In de Kerkbode werd reeds eind 1932 en begin
1933 in enkele artikelen daarop gewezen door
Ds. M. Vreugdenhil. Maar zal het meedoen aan
die beweging zonder meer onvereenigbaar zijn
met het lidmaatschap eener Geref. Kerk, dan
moet nog duidelijker uitkomen, dat ze in strijd
is met Gods Woord zoo duidelijk, dat geen
twijfel meer overblijft dat de N. S. B. daden
eischt, die met Gods wet in lijnrechten strijd zijn.
De door de briefschrijver ons toegezonden
brochure van den heer Smeenk was ons bekend
en hebben we reeds in de Kerkbode aanbevolen.
Deze aanbeveling willen we hier graag herhalen.
Men bestudeere de beginselen, waarvan de
N. S. B. uitgaat om dan tot de overtuiging te
komen, dat geen Christen met haar kan meedoen
en dat ze een groot gevaar is voor ons volk.
WELKE COLLECTEN
De vraag werd me gedaan in de Acta der
Gen. Synode van Middelburg na te gaan, welke
collecten moeten gehouden en die in de Kerk
bode ter kennis te brengen, omdat toegezonden
circulaires van verschillende deputaten wel eens
zoek raken.
Gaarne wordt aan dat verzoek gevolg gegeven.
Voorop sta, dat het reeds meer dan 30 jaar
de gewoonte is, dat jaarlijks 2 heele collecten
worden gehouden voor de Theologische School
en evenzoo 2 heele collecten voor de Theol. Fac.
V. U. Voor ieder dier beide inrichtingen voor
hooger onderwijs wordt op 2 Zondagen in het
jaar en wel in alle beurten gecollecteerd. Dat
is dus reeds 4 heele Zondagen in het jaar.
De Gen. Synode van Middelburg 1933 voegt
hierbij het volgende lijstje
1. Steunverleening aan Hongaarsche Studen
ten jaarlijks een halve collecte (dus in één
beurt van een te bepalen Zondag) of bijdrage
Art. 64.
2. Radiokerkdienstenuitnoodiging te hou
den jaarlijks eene collecte Art. 127.
3. Voor den Arbeid onder de Zuiderzee-
werkers eene collecte Art. 134 met bijlage
XXVIII.
4. Tenminste eenmaal 's jaars in alle samen
komsten op een Zondag of den eersten Kerstdag
eene collecte voor de Zending onder de Joden
Art. 183.
5. Voor den Evangelisatie-arbeid in België
jaarlijks eene collecte Art. 224.
6. Voor de verzorging van de verstrooide
Gereformeerden in Indië jaarlijks eene volle col
lecte (in beide diensten te houden) op een ge
wone Zondag Art. 227.
7. Voor de Generale Kas Art. XI of te wel:
Hulpbehoevende Kerken telken jare eene volle
(in beide beurten te houden) collecte. Art. 231.
8. Feestcollecte te houden op Zondag 14
October 1934 bij de herdenking van het feit der
Afscheiding 1834 zal geheel gestort worden in
de Kas voor Hulpbehoevende Kerken, zie Art.
245, 249 en 250, waarbij moge opgemerkt, dat
uit deze collecte zullen moeten bestreden de kos
ten door de kerk van Brussel te maken voor het
werk onder de verstrooide Gereformeerden in
Frankrijk.
Er komt nog meer
9. Voor de geestelijke belangen der militairen
zal van de kerken gevraagd eene bijdrage van
tenminste ƒ1.per honderd leden met de op
wekking die bijdrage getrouw te storten. Art. 59.
Hier zal wel niemand tegen pruttelen, vooral
als men weet, dat men hierdoor ook medewerkt
aan den arbeid op Curasao.
10. De Gen. Synode besloot ook, dat het
moderamen een dringende aanbeveling geven zou
bij de aanvrage voor den Evangelisatie-arbeid
der kerken in Noord-Brabant en Limburg. Art.
223.
11. De Gen. Synode blijft bij de kerken aan
bevelen de steunverleening voor Canada. Art. 40.
Collecten en giften voor Canada te zenden
aan Prof. Dr. G. Ch. Aalders te Hilversum.
't Zou best mogelijk zijn, dat iets over het
hoofd is gezien in betrekking tot aanbeveling van
steun, zoodat geen zekerheid van volledigheid
kam-gegeven, hoewel het dan niet met opzet is
gebeurd, wat mag gezegd, nu de Acta tweemaal
te zijn nagegaan.
Voor de Theologische School 2 Zondagen per
jaar eene collecte in alle diensten evenzoo voor
de Theol. Fac. V. U., dat is reeds 4 volle Zon
dagen, waarbij dan komen nog een 8-tal andere,
ook weer voorgeschreven in 2 diensten uitgezon
derd No. 1 en verder 9 en de krachtige aanbe
velingen bij 10 en 11, dan is reeds menige Zon
dag met eene extra-collecte bezet. Rekent hierbij
de collecten vastgesteld door de Part. Synode
en eigen Classis en niet te vergeten de collecten
41)
Froukje kreeg een blos als een pioenroos en
voelde zich ver van behagelijk. Het samenzijn
met de anderen had haar reeds een beklemd ge
voel gegeven. En het gebed wat bad deze
dominé anders dan die in Uithuizermeeden, zij
kon er geen naam aan geven had een on-
uitwischbaren indruk op haar gemaakt. En nu
drukte die dominé haar krachtig de hand en had
nog een apart woordje tot haarHij meende,
dat zij ook van de partij was. Nu, dat was wel
een vergissing. Maar toch zij vond den pre
dikant met zijn doordringende, donkere oogen
en dien vastberaden, wilskrachtigen trek om den
mond, toch wel iemand, om respect voor te
hebben. En wat bad hij ja, hoe zou zij het
noemen, als een kind, ja, als een kind
Vol gedachten liep zij naast vader en moeder
naar de snik, die weldra weer door het Boter-
diep gleed. Er waren meer passagiers dan dien
morgen, maar gelukkig was het weer wat op
geklaard.
Een kloekgebouwd man schuifelde naar Ba
zuin toe en fluisterde ,,Was dominé De Cock
vandaag voor het kerkbestuur, Bazuin?"
Bazuin antwoordde bevestigend, verbaasd dat
Harm Wolters, zijn dorpsgenoot en min of meer
gegoed, hij bewoonde op het dorp een zeer groot
huis, dat hij zijn eigendom noemen kon, er naar
informeerde. Wolters was een sympathiek man,
voor algemeene doeleinden om, al is het met
eene kleine gift, te kunnen beantwoorden de
vele aanvragen van buiten, dan is het wel zeer
duidelijk, dat het den Kerkeraden soms hoofd
brekens kosten zal om in deze tijden al die col
lecten eene plaats te geven op de lijst.
Maar tot nog toe waren onze kerken over
het algemeen trouw in het houden van de uit
het kerkverband voortvloeiende collecten en het
zal straks wel uitkomen, dat het weer meevalt.
Werkelijk er zijn wel andere belangrijke din
gen, die meer onze gedachten vervullen.
En toch is het zoo sterkend bij alles dit te
weten de Heere regeert
Hij zal het maken Ook in 1934.
A. SCHEELE.
Kapelle-Biezelinge, 6-2-'34.
COMITÉ HERDENKING DER
AFSCHEIDING 1834.
De Generale Synode van Middelburg 1933
besloot volgens Art. 249 harer Acta „instemming
te betuigen met het doel van het Comité tot
herdenking van de Afscheiding van 1834, en de
middelen, welke het Comité tot bereiking van
zijn doel heeft gekozen in de belangstelling van
de Gereformeerde Kerken in Nederland en van
onze Gereformeerde broeders en zusters aan te
bevelen".
Het Comité heeft als voorzitter onze minister
president Dr. H. Colijn secretaris is Ds. J. H.
Rietberg te Maassluis en penningmeester de wel
bekende uitgever uit Kampen dhr. J. H. Kok.
Na zich van de instemming van de Generale
Synode te hebben verzekerd, heeft dat Comité
verschillende broeders aangezocht om in de on
derscheidene provinciale ressorten te trachten
het voorgestelde doel door hunne medewerking
te bereiken.
Wat is het doel van het Comité
„Het Comité stelt zich ten doel, „de herden
king te bevorderen van hetgeen God in de Af
scheiding van 1834 heeft gewrocht en de beves
tiging van dien arbeid, zooals deze sinds 1892
wordt voortgezet in de Gereformeerde Kerken
in Nederland".
Het tracht dit doel te bereiken
„a. door het oprichten van een zeer eenvou
dig gedenkteeken te Ulrum
b. door het bevorderen van de publicatie van
wetenschappelijke en populaire geschriften op
de Afscheiding betrekking hebbende
c. door naast de officieele herdenking
door de verschillende plaatselijke kerken op
den herdenkingsdag in Kampen een samenkomst
te houden, waar o.m. door Z.Excellentie Dr. H.
Colijn een herdenkingsrede zal worden uitge
sproken aan deze samenkomst zal uitzending
door de radio verbonden worden
d. door het verzamelen van gelden, bestemd:
le. voor de uitbreiding van de Bibliotheek
der Theol. School te Kampen, welke gelden in
overleg met de Hoogleeraren dezer School zullen
v/orden aangewend.
2e. Voor de versterking van de bestaande
fondsen, die hulp verleenen aan buitenlandsche
studenten, welke studeeren aan de Theol. School
te Kampen en aan de Theol. Faculteit van de
V. U. te Amsterdam.
3e. Door andere gepaste middelen, die voor
de bereiking van het doel bevorderlijk zijn te
achten.
Zoodra naar het oordeel van het Comité het
boven omschreven doel is verwezenlijkt, ontbindt
het Comité zich, na vooraf verslag van zijn be
heer gedaan te hebben."
Het Comité hoopt, dat niet één kerk haar
medewerking onthouden zal."
De voor Zeeland uitgenoodigde broeders be
sloten Maandag j.l. in elke gemeente te vragen
enkele broeders of ook zusters te willen vormen
een klein Comité, dat langs de huizen een lijst
presenteeren zal ter teekening en dat deze ar
beid moet zijn afgeloopen uiterst 1 Juni 1934,
waarna de gelden worden afgedragen aan den
predikant, die in zijn classis de uitnoodigingen
naar de personen in de plaatselijke kerken zond.
Alzoo voor AxelDs. Kok voor GoesDs.
van der Vegt voor MiddelburgDs. Linde
boom voor Tholen Ds. le Cointre voor Zie-
rikzee Ds. van den Ende.
Secretaris-penningmeester van het Prov. Co
mité voor Zeeland is Ds. W. M. le Cointre te
Bergen op Zoom. Gironummer 63783. Vele han
den maken licht werk. Als ieder meehelpt, kan
deze arbeid spoedig zijn afgeloopen en we ho
pen, dat uit alle plaatsen van Zeeland een groo-
ter of kleiner bedrag zal binnenkomen uit dank
aan God voor Zijn werk in 1834.
A. SCHEELE.
Kapelle-Biezelinge, 7-2-34.
niet vijandig, maar hij had nooit blijk gegeven,
interesse te hebben voor hen, die dominé De
Cock aanhingen.
„Het vonnis blijft zeker, zooals het is vroeg
Wolters verder. „Dat is niet anders te verwach
ten", liet hij er in één adem op volgen. „En tóch
heeft dominé De Cock gelijk."
Bazuin wist niet, wat hij hoorde. De ander
zag het wel aan zijn verwonderd gelaat.
„Mijn vrouw en ik hebben al lang geen vrede
meer", verklaarde hij. „We lezen gezamenlijk
den bijbel en gelooven, dat het anders is dan
dominé zegt. We hebben er al eens over ge
praat, om 's Zondagsavonds bij jou aan huis te
komen. Als daar geen bezwaar tegen bestaat?"
„Wel natuurlijk niet, man", antwoordde Ba
zuin, verheugd. „Ik reken Zondagavond op je."
HOOFDSTUK XII.
Het najaar scheen dan wel heel vroeg te ko
men. In stroomen gutste de regen neer. Er woei
een krachtige bries, die de bladeren van de boo-
men scheerde.
Bij het flauwe schijnsel van een lamp lapte
Bazuin zijn schoenen, onderwijl een praatje ma
kend met enkele bezoekers, onder wie Wolters,
die inderdaad den vorigen Zondagavond met
zijn vrouw het gezelschap had bezocht en, naar
eigen zeggen, er zich wonderwel had thuis ge
voeld.
Alle aanwezigen behoorden evenwel niet tot
het gezelschap, zoodat er meer in het algemeen
werd gesproken.
Maar dat veranderde opeens, toen met een
„DE ZEEUWSCHE BEKER."
H. te M'burg 1.N. N. te M'burg ƒ2.
Joh. de B. te Molkwerum 7.50 Uit coll. G.K.
te Vlis. 2.Uit coll. G. K. te M'burg 2.
Extra giften Souburg 5.en 2.50 door be
middeling Ds. Lindeboom van Seroosk. 1.
Nagift Terneuzen 2.50 Nagift Ierseke 2.50
N. N. te Goes 50.Mej. T. te Goes 0.25
Comité N. en St. Joosland 125.Comité
O. en W. Souburg 200.(le verantw.); Co
mité Ierseke 576.57 Comité Breskens 160.
in totaal ontvangen de som van 12.189,72.
Nieuwe resultaten werden bereikt. 37 Comité's
zijn thans gereed en enkele deden een eerste
verantwoording. We danken alle gevers en
geefsters en allen, die zich zoo bereidwillig ge
ven tot 't werk der inzameling.
Een nieuwe tocht werd gemaakt en nu naar
Schouwen. Een zestal Comité's konden weer
worden gesticht.
Noordgouwe, Zonnemaire, Brouwershaven,
Scharendijke-Elkerzee, Renesse en Haamstede.
Met groote toewijding wil men zich in deze
streek geven aan dezen bij-uitstek-Christelijken-
arbeid der barmhartigheid voor onze om Chris
tus' wil vervolgde mede-geloovigen. Het aantal
Comité's breidde zich nu uit tot 53.
De Heere zegene ook deze offers der liefde.
Ontroerend zijn de berichten, die getuigen van
de dankbaarheid in de gezinnen, waar honger
en dreigende doosnood heerscht. Moge 't hen
gegeven worden, dat we „De Zeeuwsche Beker"
niet bij vernieuwing moeten laten rondgaan op
onze eilanden, waar zoo vele harten warm klop
pen voor het lijdende en verdrukte om des ge-
loofs wil.
Met vriendel. dank en dringende aanbeveling.
Namens het Prov. Comité,
St. Laurens. A. KONING.
Giro 220659.
DE NEDERLANDSCHE GELOOFS
BELIJDENIS ALS ONZE BELIJDENIS NOG
BELEDEN.
ARTIKEL II.
(Door wat middel God van ons gekend wordt.)
Wij kennen Hem door twee middelen. Ten
eerste door de schepping, onderhouding en re
geering der geheele wereld overmits deze voor
onze oogen is als een schoon boek, in hetwelk
alle schepselen, groote en kleine, gelijk als let
teren zijn, „die ons de onzienlijke dingen Gods
geven te aanschouwen, namelijk Zijn eeuwige
kracht en Goddelijkheid, als de apostel zegt,
Rom. 1 20, welke dingen alle genoegzaam zijn,
om de menschen te overtuigen, en hun alle on
schuld te benemen. Ten tweede geeft Hij Zich-
zelven ons nog klaarder en volkomener te ken
nen door Zijn heilig en Goddelijk Woord, te
weten, zooveel als ons van noode is in dit le
ven, tot Zijne eer en de zaligheid der Zijnen.
Eerst even een herinnering, omdat al geruimen
tijd verstreken is sedert de laatste bespreking
v^n de belijdenis in dit blad. 't Moge herhaald
worden, dat die bespreking geen uitlegging be
doelt te zijn van onze Nederlandsche geloofs
belijdenis, alsof die op zich zelve en zonder toe
lichting onduidelijk of onverstaanbaar zou zijn.
Zonder overdrijving toch kan het gezegd wor
den, en ieder, die de belijdenis leest, zal het
toestemmen, dat ze zeer duidelijk, dat ze glas
helder is en dat een kind ze volgen en begrijpen
kan. En dat is ook zoo gepast en vereischt voor
een belijdenis, die immers wil opvangen en door
geven het heldere licht van Gods Woord en
werken, en die alle misverstand wegnemen wil
omtrent hetgeen de Gereformeerde Kerken leeren.
We kunnen zeggen, dat onze belijdenis aan dien
eisch der duidelijkheid in sterke mate beant
woordt. Misschien is ze juist daarom niet gewild
bij hen, die inzake de religie meer van nevelen
en vaagheid houden, van soepelheid en subjec
tieve willekeur en van vroomheid naar den
mensch, dan van de vaste, duidelijke lijnen dei-
wel omschreven waarheid Gods, die niet is naar
den mensch, en denkelijk willen velen ze daarom
slechts aanvaarden „in geest en hoofdzaak", ge
lijk men 't noemt, en niet zooals ze er ligt. Ze
is voor hen te duidelijk. In ieder geval onze
confessie heeft geen uitlegging noodig wegens
onverstaanbaarheid. En daar ligt dan ook de
reden, waarom we ze bespreken. Die bedoeling
is evenmin gravamina d.w.z. bezwaren tegen
den inhoud der belijdenis kenbaar te maken,
want als er die zijn, moeten ze op geregelde
forsche duw de deur werd geopend. Een vlaag-
wind kwam in de werkplaats, zoodat het petro
leumlicht vervaarlijk flikkerde. Als een poedel,
die uit het water komt, schudde de binnenge-
komene zich uit, zeggend „Hè, hè, 'k ben blij,
dat ik er ben. Goedenavond samen."
„Schoonoort, wat mankeert je, om in dit weer
naar hier te komen riep Bazuin, hem krachtig
de hand schuddend. „Doe je jekker uit en ga
naar binnen, man. De koffie is klaar."
„Een kop koffie ben ik voor te vinden en de
jekker gooi ik uit" hij voegde de daad bij
het woord „maar naar binnen ga ik niet, want
dan krijg ik ruzie met moeder de vrouw. Ik ben
doornat en zie mijn schoenen eens Dus blijf
ik hier."
„Zooals je wilt. Moeder
„Ja", riep des schoenmakers vrouw terug, „ik
hoor het al."
Even later verscheen zij met dampende koffie,
die Schoonoort zich best smaken liet.
„En nu zal ik maar onmiddellijk vertellen,
waarom ik naar hier ben gekomen, ondanks het
weer. Ga er bij zitten, vrouw Bazuin, want het
is een heel verhaal."
„Ben je in Ulrum geweest vroeg de schoen
maker opeens.
Hij had reeds lang een vermoeden.
„Neen, niet in Ulrum, maar in de stad. En
daar ontmoette in Barkema, die van alles te ver
tellen had, zóó belangrijk, dat ik tegen mijn
vrouw zeide „Ik ga naar Bazuin". Nu, ze was
er eerst niet over te spreken, maar tenslotte
vond zij toch ook, dat je zoo spoedig mogelijk
op de hoogte moest komen, eer je het van een
wijze welomschreven en welgestaafd bij de Ker
ken worden ingediend, daar die alleen over hare
eigen belijdenis te zeggen hebben.
Onze bedoeling is geen andere dan de Neder
landsche Geloofsbelijdenis te lezen en, luisteren
de naar haar eenvoudige, duidelijke taal ons
rekenschap te geven van den rijken schat der
waarheid, dien de Gereformeerde Kerken in ons
vaderland uit de handen der voorgeslachten
mochten ontvangen en doorgeven tot heden, en
van de onderscheiding der dingen Gods, zooals
die Kerken ze ondanks lange en bange bestrij
ding naar de Heilige Schriften kennen en belijden
en ook handhaven tot op dit oogenblik bij on
derschrijving met handteekening door de ambts
dragers, op straffe, dat deze, zoo ze die leer
niet leeren en daarbij niet blijven, uit hun ambt
zullen worden ontzet. We willen, de belijdenis
lezende en besprekende, mee getuigen met onze
Kerken van de vastheid, de Schriftuurlijkheid en
de heerlijkheid dier waarheid, waarvoor een
groote schare van bloedgetuigen onder onze
voorouders den dood ingingen en die in latere
eeuwen niet minder heftig werd aangevallen en
met Gods Woord verdedigd we willen met de
belijdenis mee getuigen van de waarheid, die ook
de inzet was van den moeilijken maar gezegen-
den strijd, welke in 1834 en 1886 ontbrandde
en welke we heden nog te voeren hebben de
waarheid, om welker handhaving thans nog
eigenlijk het gaat in den Kerkelijken kamp en
waarvoor onze Kerken thans nog pal hebben te
staan de waarheid, die niet als verouderd en
uit den tijd in 't archief moet worden bijgezet,
zooals helaas reglementair en feitelijk sedert 1816
't Nederlandsch Hervormde Genootschap deed
en doet, maar die, Kerkelijk gepredikt gevolgd,
beleefd en gehandhaafd, als accoord van Ker
kelijke gemeenschap blijve erkend en als zoodanig
zeker wel waardig is de permanente aandacht
der Kerken te hebben.
Zoo bespreken we dan nu artikel twee.
In dit artikel belijden we hoofdzakelijk, waar
uit we God kennen, met andere woorden, welke
de lichtbronnen zijn, waaruit we het licht der
kennis Gods opvangen.
Allereerst onderstrepen we nog eens de
woorden, waarmee 't artikel aanvangt. We ken
nen Hem. Reeds in 't eerste artikel is beleden,
dat we God kennen. We zeggen daar immers
Wij gelooven met het hart en belijden met den
mond, dat er is een eenig en eenvoudig geestelijk
Wezen, 't welk wij God noemen, eeuwig, on
begrijpelijk enz. en zulk een God is God.
Daar beleden we dus alwe kennen Hem.
En in het tweede artikel belijden nu de Gerefor
meerde Kerken eveneens de kennis Gods. We
kennen Hern, zoo luidt hier het begin, we ken
nen Hem door twee middelen. Eigenlijk zeggen
we in alle zeven-en-dertig artikelen onzer belij
denis, dat we God kennen, kennen moeten en
kennen mogen, ja, dat het eeuwige leven daarin
gelegen is. God te kennen en Jezus Christus,
Dien Hij gezonden heeft, en dat God niet te
kennen de dood is. Wel gelooven we tegelijk,
dat God onbegrijpelijk is, en dat de mensch,
zelfs al wordt hij tot kind Gods aangenomen,
en naar 't evenbeeld Gods vernieuwd door de
wedergeboorte en de vernieuwing zijns levens,
ja al is hij straks in den hemel, toch nooit God
zal kennen, zooals God Zichzelven kent, doch
slechts voorzoover Hij Zich wilde openbaren in
Christus. God is en blijft onbegrijpelijk en on
eindig groot, de zalige en alleen machtige Heere,
de Koning der Koningen en Heere des Heeren,
Die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoe
gankelijk licht bewoont, denwelken geen mensch
gezien heeft, noch zien kan. Bij wien zult ge
God vergelijken of wat gelijkenis zult ge op Hem
toepassen Er is geen doorgronding van Zijn
verstand. God is groot en wij begrijpen het niet.
Zult gij de onderzoeking Gods vinden. Zult gij
tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden?
Wie zou den donder Zijner mogendheden ver
staan Hoe meer we God kennen als onzen
God, hoe meer we Zijn onbegrijpelijke majesteit
en grootheid zullen aanbidden en met Paulus
zullen we dan uitroepen„O diepte des rijk-
doms, beide der wijsheid en der kennis Gods,
hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordeelen en on
naspeurlijk zijn Zijn wegen. Doch bij alle oot
moedige erkentenis dier onbegrijpelijkheid van
't Goddelijk Wezen, en onder het belijden, dat
Gods heerlijkheid eeuwig alle kennis ver, on
eindig ver te boven gaat en gaan zal, mag de
Kerk van Christus tevens in aanbidding en
vreugde belijden, dat menschen, naar den beelde
Gods geschapen, maar gevallen, en verduisterd
door de zonde, Hem door 't geloof in Christus
ander hoort, die het misschien niet nauwkeurig
vertelt."
Met spanning luisterden allen toe.
„Vertel nu op, Schoonoort", drong Bazuin
aan. „Wat is er in Ulrum gebeurd
„Om te beginnen kom ik je vragen, of je
Zondag mee naar Ulrum gaat. Je kunt dominé
De Cock hooren preeken."
„Dominé De Cock riep vrouw Bazuin uit.
„Maar hoe kan dat Mag hij dan preeken
„Niemand belet hem, om voortaan te preeken,
menschen. En dat nog wel in de kerk van Ul
rum. Je gaat zeker mee, Bazuin
Bazuin keek zijn vrouw eens aan. Zij knikte.
,,'k Zou het doen, Aldert. Het is lang geleden,
Maar
„Ik ga, als de Heere wil, mee, Schoonoort.
Heeft de afscheiding plaats gehad
„Hoe weet je dat?"
„Ik weet niets. Maar hoe kan dominé De Cock
anders preeken en dan nog wel in de kerk
„Zoo is het. De teerling is geworpen en de
kogel is door de kerk. Wat wij altijd hebben
gedacht en gezegd, wat ook komen moest, is
er nu. De gemeente van Ulrum heeft zich af
gescheiden en is voortaan een aparte gemeente
met een eigen predikant. Natuurlijk behoudt zij
het kerkgebouw, want dat is van de gemeente."
(Wordt vervolgd)