HEIJ. FEUILLETON KENTERING. In de Kerkbode werd reeds eind 1932 en begin 1933 in enkele artikelen daarop gewezen door Ds. M. Vreugdenhil. Maar zal het meedoen aan die beweging zonder meer onvereenigbaar zijn met het lidmaatschap eener Geref. Kerk, dan moet nog duidelijker uitkomen, dat ze in strijd is met Gods Woord zoo duidelijk, dat geen twijfel meer overblijft dat de N. S. B. daden eischt, die met Gods wet in lijnrechten strijd zijn. De door de briefschrijver ons toegezonden brochure van den heer Smeenk was ons bekend en hebben we reeds in de Kerkbode aanbevolen. Deze aanbeveling willen we hier graag herhalen. Men bestudeere de beginselen, waarvan de N. S. B. uitgaat om dan tot de overtuiging te komen, dat geen Christen met haar kan meedoen en dat ze een groot gevaar is voor ons volk. WELKE COLLECTEN De vraag werd me gedaan in de Acta der Gen. Synode van Middelburg na te gaan, welke collecten moeten gehouden en die in de Kerk bode ter kennis te brengen, omdat toegezonden circulaires van verschillende deputaten wel eens zoek raken. Gaarne wordt aan dat verzoek gevolg gegeven. Voorop sta, dat het reeds meer dan 30 jaar de gewoonte is, dat jaarlijks 2 heele collecten worden gehouden voor de Theologische School en evenzoo 2 heele collecten voor de Theol. Fac. V. U. Voor ieder dier beide inrichtingen voor hooger onderwijs wordt op 2 Zondagen in het jaar en wel in alle beurten gecollecteerd. Dat is dus reeds 4 heele Zondagen in het jaar. De Gen. Synode van Middelburg 1933 voegt hierbij het volgende lijstje 1. Steunverleening aan Hongaarsche Studen ten jaarlijks een halve collecte (dus in één beurt van een te bepalen Zondag) of bijdrage Art. 64. 2. Radiokerkdienstenuitnoodiging te hou den jaarlijks eene collecte Art. 127. 3. Voor den Arbeid onder de Zuiderzee- werkers eene collecte Art. 134 met bijlage XXVIII. 4. Tenminste eenmaal 's jaars in alle samen komsten op een Zondag of den eersten Kerstdag eene collecte voor de Zending onder de Joden Art. 183. 5. Voor den Evangelisatie-arbeid in België jaarlijks eene collecte Art. 224. 6. Voor de verzorging van de verstrooide Gereformeerden in Indië jaarlijks eene volle col lecte (in beide diensten te houden) op een ge wone Zondag Art. 227. 7. Voor de Generale Kas Art. XI of te wel: Hulpbehoevende Kerken telken jare eene volle (in beide beurten te houden) collecte. Art. 231. 8. Feestcollecte te houden op Zondag 14 October 1934 bij de herdenking van het feit der Afscheiding 1834 zal geheel gestort worden in de Kas voor Hulpbehoevende Kerken, zie Art. 245, 249 en 250, waarbij moge opgemerkt, dat uit deze collecte zullen moeten bestreden de kos ten door de kerk van Brussel te maken voor het werk onder de verstrooide Gereformeerden in Frankrijk. Er komt nog meer 9. Voor de geestelijke belangen der militairen zal van de kerken gevraagd eene bijdrage van tenminste ƒ1.per honderd leden met de op wekking die bijdrage getrouw te storten. Art. 59. Hier zal wel niemand tegen pruttelen, vooral als men weet, dat men hierdoor ook medewerkt aan den arbeid op Curasao. 10. De Gen. Synode besloot ook, dat het moderamen een dringende aanbeveling geven zou bij de aanvrage voor den Evangelisatie-arbeid der kerken in Noord-Brabant en Limburg. Art. 223. 11. De Gen. Synode blijft bij de kerken aan bevelen de steunverleening voor Canada. Art. 40. Collecten en giften voor Canada te zenden aan Prof. Dr. G. Ch. Aalders te Hilversum. 't Zou best mogelijk zijn, dat iets over het hoofd is gezien in betrekking tot aanbeveling van steun, zoodat geen zekerheid van volledigheid kam-gegeven, hoewel het dan niet met opzet is gebeurd, wat mag gezegd, nu de Acta tweemaal te zijn nagegaan. Voor de Theologische School 2 Zondagen per jaar eene collecte in alle diensten evenzoo voor de Theol. Fac. V. U., dat is reeds 4 volle Zon dagen, waarbij dan komen nog een 8-tal andere, ook weer voorgeschreven in 2 diensten uitgezon derd No. 1 en verder 9 en de krachtige aanbe velingen bij 10 en 11, dan is reeds menige Zon dag met eene extra-collecte bezet. Rekent hierbij de collecten vastgesteld door de Part. Synode en eigen Classis en niet te vergeten de collecten 41) Froukje kreeg een blos als een pioenroos en voelde zich ver van behagelijk. Het samenzijn met de anderen had haar reeds een beklemd ge voel gegeven. En het gebed wat bad deze dominé anders dan die in Uithuizermeeden, zij kon er geen naam aan geven had een on- uitwischbaren indruk op haar gemaakt. En nu drukte die dominé haar krachtig de hand en had nog een apart woordje tot haarHij meende, dat zij ook van de partij was. Nu, dat was wel een vergissing. Maar toch zij vond den pre dikant met zijn doordringende, donkere oogen en dien vastberaden, wilskrachtigen trek om den mond, toch wel iemand, om respect voor te hebben. En wat bad hij ja, hoe zou zij het noemen, als een kind, ja, als een kind Vol gedachten liep zij naast vader en moeder naar de snik, die weldra weer door het Boter- diep gleed. Er waren meer passagiers dan dien morgen, maar gelukkig was het weer wat op geklaard. Een kloekgebouwd man schuifelde naar Ba zuin toe en fluisterde ,,Was dominé De Cock vandaag voor het kerkbestuur, Bazuin?" Bazuin antwoordde bevestigend, verbaasd dat Harm Wolters, zijn dorpsgenoot en min of meer gegoed, hij bewoonde op het dorp een zeer groot huis, dat hij zijn eigendom noemen kon, er naar informeerde. Wolters was een sympathiek man, voor algemeene doeleinden om, al is het met eene kleine gift, te kunnen beantwoorden de vele aanvragen van buiten, dan is het wel zeer duidelijk, dat het den Kerkeraden soms hoofd brekens kosten zal om in deze tijden al die col lecten eene plaats te geven op de lijst. Maar tot nog toe waren onze kerken over het algemeen trouw in het houden van de uit het kerkverband voortvloeiende collecten en het zal straks wel uitkomen, dat het weer meevalt. Werkelijk er zijn wel andere belangrijke din gen, die meer onze gedachten vervullen. En toch is het zoo sterkend bij alles dit te weten de Heere regeert Hij zal het maken Ook in 1934. A. SCHEELE. Kapelle-Biezelinge, 6-2-'34. COMITÉ HERDENKING DER AFSCHEIDING 1834. De Generale Synode van Middelburg 1933 besloot volgens Art. 249 harer Acta „instemming te betuigen met het doel van het Comité tot herdenking van de Afscheiding van 1834, en de middelen, welke het Comité tot bereiking van zijn doel heeft gekozen in de belangstelling van de Gereformeerde Kerken in Nederland en van onze Gereformeerde broeders en zusters aan te bevelen". Het Comité heeft als voorzitter onze minister president Dr. H. Colijn secretaris is Ds. J. H. Rietberg te Maassluis en penningmeester de wel bekende uitgever uit Kampen dhr. J. H. Kok. Na zich van de instemming van de Generale Synode te hebben verzekerd, heeft dat Comité verschillende broeders aangezocht om in de on derscheidene provinciale ressorten te trachten het voorgestelde doel door hunne medewerking te bereiken. Wat is het doel van het Comité „Het Comité stelt zich ten doel, „de herden king te bevorderen van hetgeen God in de Af scheiding van 1834 heeft gewrocht en de beves tiging van dien arbeid, zooals deze sinds 1892 wordt voortgezet in de Gereformeerde Kerken in Nederland". Het tracht dit doel te bereiken „a. door het oprichten van een zeer eenvou dig gedenkteeken te Ulrum b. door het bevorderen van de publicatie van wetenschappelijke en populaire geschriften op de Afscheiding betrekking hebbende c. door naast de officieele herdenking door de verschillende plaatselijke kerken op den herdenkingsdag in Kampen een samenkomst te houden, waar o.m. door Z.Excellentie Dr. H. Colijn een herdenkingsrede zal worden uitge sproken aan deze samenkomst zal uitzending door de radio verbonden worden d. door het verzamelen van gelden, bestemd: le. voor de uitbreiding van de Bibliotheek der Theol. School te Kampen, welke gelden in overleg met de Hoogleeraren dezer School zullen v/orden aangewend. 2e. Voor de versterking van de bestaande fondsen, die hulp verleenen aan buitenlandsche studenten, welke studeeren aan de Theol. School te Kampen en aan de Theol. Faculteit van de V. U. te Amsterdam. 3e. Door andere gepaste middelen, die voor de bereiking van het doel bevorderlijk zijn te achten. Zoodra naar het oordeel van het Comité het boven omschreven doel is verwezenlijkt, ontbindt het Comité zich, na vooraf verslag van zijn be heer gedaan te hebben." Het Comité hoopt, dat niet één kerk haar medewerking onthouden zal." De voor Zeeland uitgenoodigde broeders be sloten Maandag j.l. in elke gemeente te vragen enkele broeders of ook zusters te willen vormen een klein Comité, dat langs de huizen een lijst presenteeren zal ter teekening en dat deze ar beid moet zijn afgeloopen uiterst 1 Juni 1934, waarna de gelden worden afgedragen aan den predikant, die in zijn classis de uitnoodigingen naar de personen in de plaatselijke kerken zond. Alzoo voor AxelDs. Kok voor GoesDs. van der Vegt voor MiddelburgDs. Linde boom voor Tholen Ds. le Cointre voor Zie- rikzee Ds. van den Ende. Secretaris-penningmeester van het Prov. Co mité voor Zeeland is Ds. W. M. le Cointre te Bergen op Zoom. Gironummer 63783. Vele han den maken licht werk. Als ieder meehelpt, kan deze arbeid spoedig zijn afgeloopen en we ho pen, dat uit alle plaatsen van Zeeland een groo- ter of kleiner bedrag zal binnenkomen uit dank aan God voor Zijn werk in 1834. A. SCHEELE. Kapelle-Biezelinge, 7-2-34. niet vijandig, maar hij had nooit blijk gegeven, interesse te hebben voor hen, die dominé De Cock aanhingen. „Het vonnis blijft zeker, zooals het is vroeg Wolters verder. „Dat is niet anders te verwach ten", liet hij er in één adem op volgen. „En tóch heeft dominé De Cock gelijk." Bazuin wist niet, wat hij hoorde. De ander zag het wel aan zijn verwonderd gelaat. „Mijn vrouw en ik hebben al lang geen vrede meer", verklaarde hij. „We lezen gezamenlijk den bijbel en gelooven, dat het anders is dan dominé zegt. We hebben er al eens over ge praat, om 's Zondagsavonds bij jou aan huis te komen. Als daar geen bezwaar tegen bestaat?" „Wel natuurlijk niet, man", antwoordde Ba zuin, verheugd. „Ik reken Zondagavond op je." HOOFDSTUK XII. Het najaar scheen dan wel heel vroeg te ko men. In stroomen gutste de regen neer. Er woei een krachtige bries, die de bladeren van de boo- men scheerde. Bij het flauwe schijnsel van een lamp lapte Bazuin zijn schoenen, onderwijl een praatje ma kend met enkele bezoekers, onder wie Wolters, die inderdaad den vorigen Zondagavond met zijn vrouw het gezelschap had bezocht en, naar eigen zeggen, er zich wonderwel had thuis ge voeld. Alle aanwezigen behoorden evenwel niet tot het gezelschap, zoodat er meer in het algemeen werd gesproken. Maar dat veranderde opeens, toen met een „DE ZEEUWSCHE BEKER." H. te M'burg 1.N. N. te M'burg ƒ2. Joh. de B. te Molkwerum 7.50 Uit coll. G.K. te Vlis. 2.Uit coll. G. K. te M'burg 2. Extra giften Souburg 5.en 2.50 door be middeling Ds. Lindeboom van Seroosk. 1. Nagift Terneuzen 2.50 Nagift Ierseke 2.50 N. N. te Goes 50.Mej. T. te Goes 0.25 Comité N. en St. Joosland 125.Comité O. en W. Souburg 200.(le verantw.); Co mité Ierseke 576.57 Comité Breskens 160. in totaal ontvangen de som van 12.189,72. Nieuwe resultaten werden bereikt. 37 Comité's zijn thans gereed en enkele deden een eerste verantwoording. We danken alle gevers en geefsters en allen, die zich zoo bereidwillig ge ven tot 't werk der inzameling. Een nieuwe tocht werd gemaakt en nu naar Schouwen. Een zestal Comité's konden weer worden gesticht. Noordgouwe, Zonnemaire, Brouwershaven, Scharendijke-Elkerzee, Renesse en Haamstede. Met groote toewijding wil men zich in deze streek geven aan dezen bij-uitstek-Christelijken- arbeid der barmhartigheid voor onze om Chris tus' wil vervolgde mede-geloovigen. Het aantal Comité's breidde zich nu uit tot 53. De Heere zegene ook deze offers der liefde. Ontroerend zijn de berichten, die getuigen van de dankbaarheid in de gezinnen, waar honger en dreigende doosnood heerscht. Moge 't hen gegeven worden, dat we „De Zeeuwsche Beker" niet bij vernieuwing moeten laten rondgaan op onze eilanden, waar zoo vele harten warm klop pen voor het lijdende en verdrukte om des ge- loofs wil. Met vriendel. dank en dringende aanbeveling. Namens het Prov. Comité, St. Laurens. A. KONING. Giro 220659. DE NEDERLANDSCHE GELOOFS BELIJDENIS ALS ONZE BELIJDENIS NOG BELEDEN. ARTIKEL II. (Door wat middel God van ons gekend wordt.) Wij kennen Hem door twee middelen. Ten eerste door de schepping, onderhouding en re geering der geheele wereld overmits deze voor onze oogen is als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, groote en kleine, gelijk als let teren zijn, „die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen, namelijk Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, als de apostel zegt, Rom. 1 20, welke dingen alle genoegzaam zijn, om de menschen te overtuigen, en hun alle on schuld te benemen. Ten tweede geeft Hij Zich- zelven ons nog klaarder en volkomener te ken nen door Zijn heilig en Goddelijk Woord, te weten, zooveel als ons van noode is in dit le ven, tot Zijne eer en de zaligheid der Zijnen. Eerst even een herinnering, omdat al geruimen tijd verstreken is sedert de laatste bespreking v^n de belijdenis in dit blad. 't Moge herhaald worden, dat die bespreking geen uitlegging be doelt te zijn van onze Nederlandsche geloofs belijdenis, alsof die op zich zelve en zonder toe lichting onduidelijk of onverstaanbaar zou zijn. Zonder overdrijving toch kan het gezegd wor den, en ieder, die de belijdenis leest, zal het toestemmen, dat ze zeer duidelijk, dat ze glas helder is en dat een kind ze volgen en begrijpen kan. En dat is ook zoo gepast en vereischt voor een belijdenis, die immers wil opvangen en door geven het heldere licht van Gods Woord en werken, en die alle misverstand wegnemen wil omtrent hetgeen de Gereformeerde Kerken leeren. We kunnen zeggen, dat onze belijdenis aan dien eisch der duidelijkheid in sterke mate beant woordt. Misschien is ze juist daarom niet gewild bij hen, die inzake de religie meer van nevelen en vaagheid houden, van soepelheid en subjec tieve willekeur en van vroomheid naar den mensch, dan van de vaste, duidelijke lijnen dei- wel omschreven waarheid Gods, die niet is naar den mensch, en denkelijk willen velen ze daarom slechts aanvaarden „in geest en hoofdzaak", ge lijk men 't noemt, en niet zooals ze er ligt. Ze is voor hen te duidelijk. In ieder geval onze confessie heeft geen uitlegging noodig wegens onverstaanbaarheid. En daar ligt dan ook de reden, waarom we ze bespreken. Die bedoeling is evenmin gravamina d.w.z. bezwaren tegen den inhoud der belijdenis kenbaar te maken, want als er die zijn, moeten ze op geregelde forsche duw de deur werd geopend. Een vlaag- wind kwam in de werkplaats, zoodat het petro leumlicht vervaarlijk flikkerde. Als een poedel, die uit het water komt, schudde de binnenge- komene zich uit, zeggend „Hè, hè, 'k ben blij, dat ik er ben. Goedenavond samen." „Schoonoort, wat mankeert je, om in dit weer naar hier te komen riep Bazuin, hem krachtig de hand schuddend. „Doe je jekker uit en ga naar binnen, man. De koffie is klaar." „Een kop koffie ben ik voor te vinden en de jekker gooi ik uit" hij voegde de daad bij het woord „maar naar binnen ga ik niet, want dan krijg ik ruzie met moeder de vrouw. Ik ben doornat en zie mijn schoenen eens Dus blijf ik hier." „Zooals je wilt. Moeder „Ja", riep des schoenmakers vrouw terug, „ik hoor het al." Even later verscheen zij met dampende koffie, die Schoonoort zich best smaken liet. „En nu zal ik maar onmiddellijk vertellen, waarom ik naar hier ben gekomen, ondanks het weer. Ga er bij zitten, vrouw Bazuin, want het is een heel verhaal." „Ben je in Ulrum geweest vroeg de schoen maker opeens. Hij had reeds lang een vermoeden. „Neen, niet in Ulrum, maar in de stad. En daar ontmoette in Barkema, die van alles te ver tellen had, zóó belangrijk, dat ik tegen mijn vrouw zeide „Ik ga naar Bazuin". Nu, ze was er eerst niet over te spreken, maar tenslotte vond zij toch ook, dat je zoo spoedig mogelijk op de hoogte moest komen, eer je het van een wijze welomschreven en welgestaafd bij de Ker ken worden ingediend, daar die alleen over hare eigen belijdenis te zeggen hebben. Onze bedoeling is geen andere dan de Neder landsche Geloofsbelijdenis te lezen en, luisteren de naar haar eenvoudige, duidelijke taal ons rekenschap te geven van den rijken schat der waarheid, dien de Gereformeerde Kerken in ons vaderland uit de handen der voorgeslachten mochten ontvangen en doorgeven tot heden, en van de onderscheiding der dingen Gods, zooals die Kerken ze ondanks lange en bange bestrij ding naar de Heilige Schriften kennen en belijden en ook handhaven tot op dit oogenblik bij on derschrijving met handteekening door de ambts dragers, op straffe, dat deze, zoo ze die leer niet leeren en daarbij niet blijven, uit hun ambt zullen worden ontzet. We willen, de belijdenis lezende en besprekende, mee getuigen met onze Kerken van de vastheid, de Schriftuurlijkheid en de heerlijkheid dier waarheid, waarvoor een groote schare van bloedgetuigen onder onze voorouders den dood ingingen en die in latere eeuwen niet minder heftig werd aangevallen en met Gods Woord verdedigd we willen met de belijdenis mee getuigen van de waarheid, die ook de inzet was van den moeilijken maar gezegen- den strijd, welke in 1834 en 1886 ontbrandde en welke we heden nog te voeren hebben de waarheid, om welker handhaving thans nog eigenlijk het gaat in den Kerkelijken kamp en waarvoor onze Kerken thans nog pal hebben te staan de waarheid, die niet als verouderd en uit den tijd in 't archief moet worden bijgezet, zooals helaas reglementair en feitelijk sedert 1816 't Nederlandsch Hervormde Genootschap deed en doet, maar die, Kerkelijk gepredikt gevolgd, beleefd en gehandhaafd, als accoord van Ker kelijke gemeenschap blijve erkend en als zoodanig zeker wel waardig is de permanente aandacht der Kerken te hebben. Zoo bespreken we dan nu artikel twee. In dit artikel belijden we hoofdzakelijk, waar uit we God kennen, met andere woorden, welke de lichtbronnen zijn, waaruit we het licht der kennis Gods opvangen. Allereerst onderstrepen we nog eens de woorden, waarmee 't artikel aanvangt. We ken nen Hem. Reeds in 't eerste artikel is beleden, dat we God kennen. We zeggen daar immers Wij gelooven met het hart en belijden met den mond, dat er is een eenig en eenvoudig geestelijk Wezen, 't welk wij God noemen, eeuwig, on begrijpelijk enz. en zulk een God is God. Daar beleden we dus alwe kennen Hem. En in het tweede artikel belijden nu de Gerefor meerde Kerken eveneens de kennis Gods. We kennen Hern, zoo luidt hier het begin, we ken nen Hem door twee middelen. Eigenlijk zeggen we in alle zeven-en-dertig artikelen onzer belij denis, dat we God kennen, kennen moeten en kennen mogen, ja, dat het eeuwige leven daarin gelegen is. God te kennen en Jezus Christus, Dien Hij gezonden heeft, en dat God niet te kennen de dood is. Wel gelooven we tegelijk, dat God onbegrijpelijk is, en dat de mensch, zelfs al wordt hij tot kind Gods aangenomen, en naar 't evenbeeld Gods vernieuwd door de wedergeboorte en de vernieuwing zijns levens, ja al is hij straks in den hemel, toch nooit God zal kennen, zooals God Zichzelven kent, doch slechts voorzoover Hij Zich wilde openbaren in Christus. God is en blijft onbegrijpelijk en on eindig groot, de zalige en alleen machtige Heere, de Koning der Koningen en Heere des Heeren, Die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoe gankelijk licht bewoont, denwelken geen mensch gezien heeft, noch zien kan. Bij wien zult ge God vergelijken of wat gelijkenis zult ge op Hem toepassen Er is geen doorgronding van Zijn verstand. God is groot en wij begrijpen het niet. Zult gij de onderzoeking Gods vinden. Zult gij tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden? Wie zou den donder Zijner mogendheden ver staan Hoe meer we God kennen als onzen God, hoe meer we Zijn onbegrijpelijke majesteit en grootheid zullen aanbidden en met Paulus zullen we dan uitroepen„O diepte des rijk- doms, beide der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordeelen en on naspeurlijk zijn Zijn wegen. Doch bij alle oot moedige erkentenis dier onbegrijpelijkheid van 't Goddelijk Wezen, en onder het belijden, dat Gods heerlijkheid eeuwig alle kennis ver, on eindig ver te boven gaat en gaan zal, mag de Kerk van Christus tevens in aanbidding en vreugde belijden, dat menschen, naar den beelde Gods geschapen, maar gevallen, en verduisterd door de zonde, Hem door 't geloof in Christus ander hoort, die het misschien niet nauwkeurig vertelt." Met spanning luisterden allen toe. „Vertel nu op, Schoonoort", drong Bazuin aan. „Wat is er in Ulrum gebeurd „Om te beginnen kom ik je vragen, of je Zondag mee naar Ulrum gaat. Je kunt dominé De Cock hooren preeken." „Dominé De Cock riep vrouw Bazuin uit. „Maar hoe kan dat Mag hij dan preeken „Niemand belet hem, om voortaan te preeken, menschen. En dat nog wel in de kerk van Ul rum. Je gaat zeker mee, Bazuin Bazuin keek zijn vrouw eens aan. Zij knikte. ,,'k Zou het doen, Aldert. Het is lang geleden, Maar „Ik ga, als de Heere wil, mee, Schoonoort. Heeft de afscheiding plaats gehad „Hoe weet je dat?" „Ik weet niets. Maar hoe kan dominé De Cock anders preeken en dan nog wel in de kerk „Zoo is het. De teerling is geworpen en de kogel is door de kerk. Wat wij altijd hebben gedacht en gezegd, wat ook komen moest, is er nu. De gemeente van Ulrum heeft zich af gescheiden en is voortaan een aparte gemeente met een eigen predikant. Natuurlijk behoudt zij het kerkgebouw, want dat is van de gemeente." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 2