No, 1
Vrijdag 5 Januari 1934
48e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD,
mmmoemmm m «MwwiiWBiuwwiiiiiiiwrawannwi
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. «L ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn„ A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
NIEUWJAAR.
Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal
Handelingen 9 6.
Deze vraag, door Saulus gedaan aan den
Heere Jezus op den weg naar Damascus, vormt
het keerpunt in zijn leven. De kompasnaald is
sedert dat moment niet meer naar zichzelf, maar
naar den Heere gericht.
Niet, dat Saulus van een ongodsdienstig man
tot een godsdienstig mensch is geworden daar
op dien weg. Neen, maar hij is van een gods
dienstig'' man geworden tot een man, die den
Heere diende en niet meer zichzelf Gods wil
wilde en niet meer eigengekozen wegen volgde.
Tot nu toe had hij wel geméénd Gode wel-
behagelijke dingen te doen, doch had in dit alles
de leiding in eigen handen genomen had het
alles gedaan naar eigen en menschen-inzicht,
zonder in dezen naar Gods wil bovenal te vra
gen. Eigenwillige godsdienst.
Dat wordt nu anders. Als Jezus, de verheer
lijkte Heere hem tegentreedt, wordt het anders.
Toen heeft hij, de geweldige Leider Saulus,
de leiding uit handen gegeven. De leiding van
zijn leven, van zijn werken, van zijn inzichten,
alles aan den Heere in handen gegeven.
Dit is toen en voortaan dé toon van z'n leven
geworden Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal?
Saulus gaat nu als een gevangene van den
Heere Jezus, wordt geleid als een blinde, maar
nü gaat hij eerst veilig. Geen onzekere toekomst,
maar Gods toekomst tegemoet.
Wie dit jaar ingaat met de overgegevene
vraag Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal V
gaat als een gevangene, maar ook als een veilige.
Als een gevangene, die niet meer mag en niet
meer kan en ook niet meer wil doen z'n eigen
begeerten en inzichten, niet meer mag en kan
en wil gaan z'n eigen weg.
Maar ook als een veilige, omdat hij de lei
ding van heel z'n leven gelegd heeft in handen
van Hem, Die ook in de duisternissen dezer
wereld, ook in het dal der schaduwen des doods
met ons is.
Als we alles uit handen geven aan den hemel-
schen Leidsman, is het niet dadelijk en overal
precies weten hoe het worden gaat en worden
moet. Dit blijkt ook wel zeer duidelijk uit de
geschiedenis van Saulus.
Op zijn vraag „Heere, wat wilt Gij, dat ik
doen zal antwoordt de Heere hem „Wacht
Christus zal hem wel zeggen wat hij doen
moet, maar op Zijn tijd en op Zijn wijze. Als
een blinde, die tastend rondgaat, moet de man,
die altijd in sterke levenswil eigen weg gewan
deld heeft, zich laten leiden, in 't donker gaan,
afwachten.
Ook als gij 1934 ingaat met de vraag Heere,
wat wilt Gij nu, dat ik doen zal zult gij 't niet
altijd dadelijk weten waarheen uw weg moet
gaan en wat de groote Leidsman Jezus Christus
met u voorheeft.
Straks in Februari of in Mei of in November
komt er wellicht een duistere dag in uw leven.
Gij weet dan niet meer wat ge doen moet, wilt
het zelf ook niet zeggen hoe ge dan beslissen
moet, maarHeere, wat is nü Uw weg, wat
wilt Gij, dat ik doen zal? Doch God zegt vaak:
Wacht
De Heere zal het u wel openbaren wat ge
doen moet, maar op Zijn tijd en op Zijn wijze.
Geef gij het alles nu aan het begin maar over
in Zijn handen.
Dan zijt ge een veilige gevangene.
Wandel maar stillekens achter Hem aan,
achter den Heiland Hij wijst u de wegen
zijn die niet altoos zoo lieflijk gelegen
als gij zoudt wenschen, wilt ze toch gaan
Hij gaat vooraan
Wandel maar stillekens achter Hem aan,
Hij kent uw krachten, Hij richt uw schreden
wél moeilijk vaak voor wie ze betreden,
toch nooit tè moeilijk is er de baan
Hij gaat vooraan
Wandel maar stillekens achter Hem aan,
is het ook duistere nacht om u henen,
Hij is van hemelsche glorie omschenen
veilig is steeds voor wie Hém volgt de baan
Hij gaat vooraan
Wandel maar stillekens achter Hem aan,
volg Hem gewillig, volg onverdroten
weldra ziet g' u den hemel ontsloten,
dien gij al jubelend binnen zult gaan
achter Hém aan
Vlissingen. H. A. WIERSINGA.
TEN AFSCHEID.
Sinds ik in 1923, in de plaats van wijlen Ds.
Kerkhof, benoemd werd tot redacteur van onze
Zeeuwsche Kerkbode naast Ds. L. Bouma, is
het nu al de derde maal, dat m'n mederedacteur
heenging.
Eerst ging Ds. Bouma heen, toen hij na z'n
emeritaat de provincie verliet. Kwam in zijn
plaats Ds. P. van Dijk, na niet zoo lange jaren
vertrok ook hij uit Zeeland. Nam Ds. D. Scheele
de ledige plaats weer, het was ook al niet blij
vend.
Dat afscheid nemen van Ds. Bouma en Ds.
van Dijk viel dan niet gemakkelijk, omdat de
saamwerking zoo goed was en zonder onderlinge
geschillen de redactie kon gevoerd worden.
En dat zelfde geldt nu ook, nu afscheid moet
genomen worden van Ds. D. Scheele. Gaarne
had ik hem als m'n mederedacteur behouden.
Over de leiding van onze Kerkbode dachten we
eender. En het ging altijd zoo er is ver
scheidenheid van gaven dat de aandacht van
den één door wat anders getrokken werd dan
van den ander, zoodat we geen gevaar liepen
over hetzelfde onderwerp te willen schrijven.
Doet het me leed, dat aan die saamwerking
een einde kwam, bij het uiteengaan zeg ik hem
dank voor al wat hij voor de Kerkbode deed
met den wensch, dat de Heere hem ook in
z'n nieuwe werkkring moge zegenen en tot een
zegen stellen.
DE BLIJVENDE TAAK.
In een wereld, waarin het leger werkloozen
zoo angstig groot werd, en waarin zoovele dui
zenden snakken naar werk zonder het te kun
nen vinden, heeft God nochtans voor ieder een
taak.
Dat te verstaan en dat te bedenken is vooral
nu noodig, en ook heerlijk, nu door de ongunst
der tijden voor zoo menigeen het gemis van
werkgelegenheid zooveel zedelijke gevaren mee
brengt gevaar ook van moedeloosheid en van
een minderwaardigheidsgevoel, alsof men tot
niets nut zou zijn omdat men geen levensdoel
zou hebben.
We spreken en terecht van de donker
heid van dezen tijd. Maar als we zoo spreken
over de donkere tijden mogen we niet vergeten,
dat aan het volk, dat in duisternis zat een groot
Licht is verschenen. Met den Opgang uit de
hoogte heeft God in Zijn barmhartigheid willen
bezoeken degenen, die in duisternis zaten om
hun voeten te richten op den weg des vredes.
En we hebben het woord van den Heere Jezus:
Ik ben het licht der wereld die Mij volgt zal
in de duisternis niet wandelen, maar zal het
licht des levens hebben (Joh. 8: 12).
En als we in dat Licht mogen wandelen, hoe
zou dan ooit iemand kunnen zeggen, dat hij
geen levensdoel meer had en zijn leven nutteloos
was Leerden we al niet op de catechisatie in
Zondag 3, dat hierin de levensbestemming van
den mensch lag God te kennen en lief te heb
ben en met Hem in de eeuwige zaligheid te le
ven om Hem te loven en te prijzen En leerden
we daar ook niet dat, als de mensch door zijn
zonde aan die bestemming ontviel, God zelf in
den Middelaar hem weer tot die bestemming
terugleidt? Dat is naar Joh. 20:31 het
groote doel, dat wij gelooven zouden dat Jezus
is de Christus, de Zone Gods, opdat wij ge-
loovende het leven zouden hebben in Zijnen
Naam.
En zoo kunnen we spreken van een blijvende
taak een taak, die in 't geloof verricht moet
worden. Zijn we kinderen des lichts, dan moeten
we ook als kinderen des lichts wandelen.
En een eerste taak, waartoe we dan wel ge
roepen worden is die, waarvan in den brief van
Judas gesproken wordtbouwt u zelve op uw
allerheiligst geloof.
Aan ons zelf hebben we te arbeiden. En dat
te doen in het heerlijk geloof, dat die arbeid
niet ijdel zal zijn in den Heere. Hier is een
taak voor hen, die nog den zegen mogen ge
nieten van te kunnen arbeiden, maar ook een
taak voor hen, die dat voorrecht moeten missen.
Voor de laatsten een moeilijke taak. En toch,
in het denken aan en in het aanvaarden van
deze taak ligt voor hen een groot loon. Dan
zijn ze gewapend tegen de verkeerde gedachte
als zou hun leven nutteloos en doelloos zijn.
En voor ieder, die een gezin heeft, is er een
taak voor en aan dat gezin. Zoo iemand de
zijnen en voornamelijk zijn huisgenooten niet
verzorgt, die heeft het geloof verloochend en is
erger dan een ongeloovige (1 Tim. 5:8).
Wat een belangrijk werk is het werk der op
voeding in de gezinnen In de gezinnen ligt de
kracht der opvoeding van het opgroeiend ge
slacht. Laat de school goed zijn en laat de ca
techisatie goed zijn, als de arbeid daar niet wordt
gedragen en ondersteund door den arbeid in de
gezinnen is de zichtbare vrucht van dat alles
vaak maar klein.
Zou dan, die daarin zijn taak vindt en aan
vaard, ook maar ooit kunnen meenen dat zijn
leven nutteloos was. Maar alleen dan zullen
vader en moeder daartoe in staat zijn, wanneer
zij zich zelf bouwen op hun allerheerlijkst ge
loof. Voor hen, die geen werk hebben, moet
het wel moeilijk zijn niet wrevelig te worden.
Maar als de vaders dat worden bederven ze de
gezinssfeer en zijn ze niet bekwaam tot het werk,
het belangrijke werk dat God hun nog laat. Het
bewustzijn van die taak zal hen kunnen helpen
in de verzoeking, die over hen kwam.
En al verder is er een blijvende taak voor
Gods Kerk voor den arbeid in Gods Koninkrijk.
Is de kerk de gemeenschap der heiligen dan
brengt het voorrecht van gemeenschap te hebben
aan Christus en al Zijn schatten en gaven ook
de taak mee, dat elk geloovige zijn gaven ten
nutte en ter zaligheid der andere lidmaten ge-
williglijk en met vreugde aanvaardt. En al dat
werk is eeuwigheidswerk. Hoe zou, die in dien
arbeid werkzaam mag zijn, dan ooit de gedachte
mogen voeden, dat hij een doelloos leven zou
hebben
En is er ook niet een taak op maatschappelijk
en staatkundig terrein Een taak om kennis te
nemen van de beginselen, die daar, naar Gods
Woord, moeten leiding geven En een taak om,
in den strijd des geloofs naar die beginselen te
leven
Als we bidden „leid ons niet in verzoeking"
mogen we de verhooring van die bede niet altijd
verwachten in dien zin, dat de verzoeking ons
ook gespaard blijft. En het is ongetwijfeld, dat
voor velen nu een tijd van bange verzoeking is
aangebroken, wanneer zij zich voelen als uitge-
stooten uit de maatschappij, omdat die voor hen
geen werk heeft. Maar die bede beteekent dan
ook wil ons staande houden en sterken door de
kracht Uws Heiligen Geestes, opdat wij in den
geestelijken strijd niet onderliggen, maar altijd
sterke wederstand doen, totdat wij eindelijk ten
eenenmale de overhand behouden.
En als wij daarom bidden, dat God ons mag
staande houden, dan moeten we bedenken, dat
de Heere dat wil doordat Hij ons wijst op de
taak, die Hij Zijn kinderen oplegt, en waardoor
hun leven, wel verre van een nutteloos en doel
loos leven te zijn, een leven is, dat zich uitstrekt
naar een heerlijk doel.
Moge er zijn een denken aan en aanvaarden
van die blijvende taak, waartoe God in Zijn
genade roept, dan zal nog gekend kunnen wor
den blijde levensmoed.
HEIJ.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, Januari 1934.
In den laatsten tijd werd in verschillende
bladen over de beteekenis en de noodzakelijkheid
van het huisbezoek geschreven. In de praktijk
van het kerkelijke leven valt meestal de volle
nadruk op de preek van den voorganger. Predi
kanten „van naam" zijn kanselredenaars, die de
massa weten te boeien. De commissies, die „uit
hooren gaan", komen op een Zondag en beoor-
deelen de inhoud van twee preeken, en stellen
vast of de predikant schoone preekgaven heeft,
m.a.w. of er „talent" aanwezig is (immers niet
wat gezegd wordt, maar op welke wijze 't gezegd
wordt geeft in den regel de doorslag). Op zoo'n
Zondag wordt dan ook wel geïnformeerd naar
het herderlijk werk, doch dat is toch iets van
de tweede orde, ook al draagt de dominee den
naam van herder (eerst) en leeraar. Bovendien:
Wee u, als alle menschen wél van u spreken,
en de hoorders kunnen bij gemeenteleden terecht
komen, die tot de niet-wèl-sprekenden behooren,
zoodat daardoor de kansen voor den betrokkene
aanmerkelijk dalen. Welke kerk denkt er zelfs
over een verzoek te doen tot bijwoning van een
paar uur catechetisch onderwijs en op die wijze
de gaven voor het (hoogstbelangrijk) werk als
catecheet te onderzoeken Ook het ziekenbezoek
en huisbezoek wordt meestal niet voldoende ge
waardeerd. Toch is dit ambtelijk werk van het
hoogste gewicht. Mij troffen eenige gedachten
over het huisbezoek, die ik ergens las en waar
van ik er hier een paar aanhaal met een korte
kantteekening. De eerste gedachte„Het huis
bezoek is het verschrikkelijkste werk dat er is.
Het is het mooiste werk dat er is." Inderdaad
ieder, die huisbezoek gedaan heeft, weet hoe
moeilijk dit werk is bij menschen, die bijna geen
woord zeggen of telkens van het geestelijk ter
rein naar het natuurlijke willen overstappen.
Wat kan dan een uur lang duren Maar ook
is het een prachtig werk, wanneer sober maar
vertrouwelijk over het intieme geloofsleven kan
gesproken worden, wanneer moeilijkheden uit
den weg kunnen geruimd worden en schuchtere
zielen tot vaster geloof gebracht worden. Tweede
gedachte „Wie er seizoenwerk van maakt doet
schade aan zijn zaak. De lente is goed. De zomer
is goed. De herfst is goed. De winter is goed.
Alleen de schoonmaaktijd is uit den booze". Ook
een zeer juiste gedachte. Niet in één week van
den morgen tot den avond huisbezoek doen. Dat
is voor hem, die de bezoeken brengt, niet uit
te houden. Dan wordt het machinaal werk.
Beter is het geregeld het geheele jaar door huis
bezoek te verrichten. Uitgezonderd den schoon
maaktijd. Dan kan je vaak beter buitenshuis
terecht
Derde gedachte„Als gij u ten huisbezoek
begeeft moet gij beginnen met den „dominee"
uit te trekken. Want anders trekt de gemeente
den „christen" aan. En dat is kwaad." Ja in alle
eenvoudigheid moet het huisbezoek geschieden.
Daartoe is den predikanten de plicht opgelegd
zich tweemaal te bekeeren. Eerst zooals ieder
ander mensch zich moet bekeeren. Daarna be
keering van de „ambtswellust" en verandering
in een „gewoon" mensch.
Vierde (voor zichzelf sprekende) gedachte
„Ongetwijfeld moet gij belang stellen in en eenige
elementaire kennis hebben van zieke aardappelen
en vette varkens, maar gij moogt niet heengaan,
voor ten minste een poging aangewend te heb
ben, om over varkens en aardappelen heen te
reiken naar wat „des Geestes" is".
Meestal begint het gesprek over het weer, de
gezondheid enz. 't Is weieens moeilijk de brug
te slaan van het natuurlijke naar het geestelijke.
Mij dunkt, wanneer het gesprek over „koeitjes
en kalfjes" te lang dreigt te worden (juist bij
menschen, die een ander gesprek noodig hebben,
en anders ook wel durven zeggen noemt men
dat nu huisbezoek doen kan gerust worden
afgebroken en verklaard wordenMaar we
komen nu toch hier over andere, hoogere dingen
met u te spreken. Daarom is zoo waar „Ach
terneven en schoondochters zijn ongetwijfeld heel
belangrijke persoonlijkheden en zij moeten met
het noodige respect bejegend worden, maar de
dingen van het Koninkrijk Gods zijn toch nog
wel wat belangrijker."
Ook heeft ons iets te zeggen „Dengenen die
meenen aan het slot van elk bezoek een gebed
te moeten uitspreken moest het met 't oog op
hun geestelijke gezondheid verboden worden
meer dan drie bezoeken per dag af te leggen".
Het is, meen ik, in onze kerken steeds usantie
het huisbezoek met gebed te eindigen. Maar 't
is ook onze gewoonte, als 't eenigszins mogelijk
is, niet meer dan vier, hoogstens vijf bezoeken
achter elkander te doen. Wanneer werkelijk ge
tracht wordt het hart aan te raken en het juiste
recept te schrijven eischt het huisbezoek zulk
een inspanning, dat na vier a vijf bezoeken ver
slapping dreigt in te treden en de teederheid in
het heilige verloren gaat.
Tenslotte „Het is beter te zijn als zout dan
als suiker". Ja, dat mag de gemeente ook wel
meer bedenken. Over 't algemeen zijn aardige,
goedlachsche, naar alle kanten minzaam knik
kende predikanten meer geliefd dan degenen, die
het mes in de wonde durven zetten en door hun
ernst en beginselvastheid natuurlijk ook soms
botsen met anderen. Zout zijn. Niet het ideaal:
suiker zijn, en zelfs ten koste van de waarheid
den vrede handhaven. Eerst de waarheid, dan
den vrede liefhebben. Ds. Petri schreef eens
De predikant moet geen manusje van alles, geen
witkiel worden. Zoo iemand verwordt tot een
minzame glimlach in de samenleving.
Zaamslag. A. B. W. M. KOK.