FEUILLETON KENTERING. KERKNIEUWS* Die Ratoe hadil, die Vredevorst, was volgens Coolen nu onze Heere Jezus Christus. De weg der zaligheid, dien deze Ratoe hadil zijn volk zou leeren, moeten we vooral niet ver warren met wat wij in Holland daaronder ver staan en volgens Gods Woord leeren. De Javanen vatten dat echt-heidensch op. Zoo'n weg der zaligheid wordt hen door zooveel leeraars onder 't volk gepredikt en bestaat dan uit het van buiten leeren van spreuken, het doen van verplichte handelingen en het volgen van bepaalde regelen in dit leven. Het hart kan er geheel buiten blijven en van oprechte bekeering behoeft geen sprake te zijn. Voor het ware Christendom heeft zoo'n pre diking weinig waarde, ja is zelfs gevaarlijk, omdat de menschen daardoor zouden meenen den weg der zaligheid te betreden, terwijl ze er bedrogen mee uit zullen komen. Toch werkte zoo'n prediking voorbereidend voor het latere werk van den Zendeling. Zoo ging het ook in de buurt van Soerabaja. Later vestigde zich Zendeling Jellesma onder die „christenen", gaf hun beter onderwijs en daar door onstonden de gemeenten van Oost. Java, o.a. de bekende gemeente Modjowarno. Een dergelijk verschijnsel speelde zich nu ook af op Midden-Java in de jaren 18701890 op het Zendingsterrein van de toenmalige N.G.Z.V., die later haar terrein overdeed aan de Geref. Kerken. Daar waren in die dagen op Midden-Java verscheidene goeroe's (leeraren), zoekers naar verlossing op Javaansche wijze. En als ze meen den dien weg gevonden te hebben, dan trokken ze er op uit om ook anderen dat geluk bekend te maken, of beter gezegd, van alle zijden stroomden de begeerigen toe. Ze gaven dan hun goeroe een geschenk, leerden van hem de rapals (regels, spreuken) en hoorden wat ze wèl en wat ze niet moesten doen en meenden zoo in uiterlijkheden zalig te worden. Soms knoopten twee bekende goeroe's een twistgesprek aan, dat dikwijls den ganschen avond en nacht duurde en wie het onderspit moest delven, verklaarde zich gewonnen en werd met al zijn leerlingen een volgeling van den knapsten goeroe. Dat is echt Javaansch, maar alles behalve Christelijk. De leerlingen van Coolen hadden zeer ver warde begrippen van het Christendom over Java verspreid. Overal waren van die leeraars op gestaan, die beweerden het Christendom te pre diken. De meesten dwaalden uit verregaande onkunde. Er was immers niemand, die hen beter onderwees Zoo'n goeroe nu was ook Sadrach. Als kind heette hij Radin. Hij volgde vele scholen, waar de leerlingen in den Koran onder wezen werden. D.w.z. ze leerden enkele onbe grepen teksten in 't Arabisch uit het hoofd en konden die dan opdreunen. In die dagen nam Radin den Arabischen naam van Abbas aan. Steeds zocht hij echter naar den weg der ver lossing door eigen arbeid. „Uit genade zijt ge zalig geworden" begrijpt een Javaan niet zoo gauw. Hij moet zijn eigen zaligheid door werken verdienen. Wie maar de echte geheimleer kent, de goede spreuken en de juiste handelingen, kan zichzelf wel zaligen. In die dagen kwam Abbas in aanraking met de oud-leerlingen van Coolem en leerde daar de eerste beginselen van 't Christendom. Toeloeng Woeloeng b.v. een van die dwaalleeraren, ver telde, dat men het Onze Vader, de Tien Ge boden en het Gebed des Heeren van buiten moest leeren, zich moest onthouden van diefstal, hoererij, opruien en een deugdzaam leven moest leiden en dan was men een goed volgeling voor den komenden Raloe hadil, den Rechtvaardigen Koning. Die taal dronk Abbas in. Later trok hij naar Batavia, waar hij in aan raking kwam met Mr. Althing, een vroom amb tenaar, die op zijn wijze veel deed voor de ver kondiging van het Evangelie. Maar ook hier weer dat vage, onbelijnde. Abbas werd hier gedoopt en aangesteld tot leeraar om het volk het Evangelie te brengen. Voortaan heette hij Sadrach. Zoo werd Sadrach, zelf nog zoo onwetend, Evangelieprediker. En over dezen man is dik wijls zeer verschillend oordeel geveld. De een uit onze eigen Geref. Zendingskring, noemde hem niéts-- meer dan een bedrieger, die zijn eigen eer en voordeel zocht. Een ander zag in hem een zoeken naar den weg der waarheid, die het pad bijster was geraakt en nu doolde op ver keerde wegen. De een sprak van een bedrieger, 36) HOOFDSTUK XI. Met een zucht van welbehagen sloot Froukje Bazuin de deur van des dokters woning, den sleutel in de zak stekend. Zij had een meevaller, al werd die dan ook veroorzaakt door een droef sterfgeval in des dokters familie. Tengevolge daarvan moest hij enkele dagen het dorp verlaten, de zieken over latend aan zijn collega te Uithuizen. Zijn vrouw, kinderen had het echtpaar niet, trok mede naar Holland en Froukje genoot enkele dagen vacan- tie, wat een echte meevaller was, daar ae dokter in Augustus niet uit geweest was, wat anders meestal voor een week het geval was. De vacantie kwam haar goed te pas. Met moeder had zij al eens afgesproken, één dag vrij te zullen vragen, omdat in de stad het een en ander gekocht worden moest. Want in het aan staande voorjaar wilden Arie en zij trouwen. Moeder en vader Bazuin vonden beiden nog wat jong, maar aan den anderen kant, zélf waren zij ook jong getrouwd en Arie kon een gezin onder houden, want hij was vaste knecht geworden bij boer Elema van „Zandhoeve", die in 't voor jaar, niet ver van de boerderij, een huisje voor Arie beschikbaar had en die hem zelf in den mond gegeven had, dat hij zou gaan trouwen. Elema, dat moest gezegd worden, betaalde meer een ander van een vromen, onkundigen Javaan, oprecht in zijn Christusprediking. Dat verschillend oordeel was later oorzaak van de botsing op ons Zendingsterrein met Sadrach en zijn gemeenten. P. LOK. DE ONDERSTELDE WEDERGEBOORTE. In de Geld. Kerkbode memoreert Ds. J. G. Eggink, wat de Synode van 1905 verklaarde aangaande de z.g. „veronderstelde wederge boorte". Hij vreest dat die verklaring te weinig bekend is, omdat de acta niet in aller bezit zijn, van daar zijne publicatie. Waar het voor onze lezers evenzeer van be lang is te weten wat de Synode dienaangaande verklaarde, nemen we het stuk over. De Generale Synode der Geref. Kerken in Nederland, gehouden te Utrecht, anno 1905, heeft een verklaring afgelegd inzake leergeschillen, die in de kerken aan de orde waren. Het blijkt telkens weer, dat die verklaring te weinig bekend is bij de leden der kerken. En toch, er worden punten in behandeld, die altijd aan de orde blijven. Dat geldt inzonderheid ook van het vierde punt, waar over een verklaring uitgesproken werd de onderstelde wedergeboorte. De Synode heeft dat punt verklaard, dat volgens de Belijdenis onzer kerken het zaad des Verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwas sen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt dat het echter minder juist is te zeggen, dat de doop aan de kinderen der geloovigen bediend wordt op grond van hunne onder stelde wedergeboorte, omdat de grond van den doop is het bevel en de belofte Gods dat voorts het oordeel der liefde, waar mede de Kerk het zaad des verbonds voor wedergeboren houdt, geenszins zeggen wil, dat daarom elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn, omdat Gods Woord ons leert, dat niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn, en van Izak gezegd wordtin hem zal u het zaad worden genoemd (Rom. 9:6, 7), zoodat in de prediking steeds op ernstig zelfonderzoek moet worden aangedrongen, aangezien alleen wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden. Voorts houdt de Synode met onze Be lijdenis staande, dat de sacramenten niet ij del noch ledig zijn om ons te bedriegen maar zichtbare teekenen en zegelen van eene inwendige en onzienlijke zaak, door middel dewelke God in ons werkt door de kracht des Heiligen Geestes (art. 33), en dat inzonderheid de doop „het bad der we dergeboorte" en „de afwassching der zon den" wordt genaamd, omdat God „ons door dit Goddelijk pand en teeken wil verzeke ren, dat wij zoo waarachtiglijk van onze zonden geestelijk gewasschen zijn, als wij uitwendig met water gewasschen worden" waarvoor onze kerk in het gebed na den Doop, God dankt en looft, dat Hij ons en, onze kinderen door het bloed van Zijn ge liefden Zoon Jezus Christus al onze zonden vergeven en ons door Zijnen Heiligen Geest tot lidmaten van Zijnen eeniggeboren Zoon en alzoo tot zijne kinderen aangenomen heeft en ons dat met den heiligen Doop bezegelt en bekrachtigt" zoodat onze Belijdenisschriften wel dui delijk leeren, dat het Sacrament des Doops beteekent en verzegelt de afwassching der zonden door het bloed en den Geest van Jezus Christus, d.w.z. de rechtvaardigmaking en de vernieuwing door den Heiligen Geest als weldaden, die God aan ons geschonken heeft. Intusschen meende de Synode dat de stelling, dat elk uitverkoren kind daarom reeds voor den Doop metterdaad wederge boren zou zijn, noch op grond van de Schrift, noch op grond van de Belijdenis te bewijzen is, dewijl God zijne belofte ver vult naar zijne vrijmacht op zijnen tijd, ten zij vóór ons onder of na den Doop, zoodat het eisch is zich hierom met omzichtigheid uit te laten en niet wijs te willen zijn boven hetgeen God ons heeft geopenbaard. Dit is over één der vier punten de ver- dan de andere boeren. Bovendien was er bij het huisje een aardig lapje grond. Met den loop van zaken waren Aldert Bazuin en zijn vrouw dan ook wel ingenomen. Wat de materieele zijde betreft was het met Arie en Froukje in orde. De jongeling was als het ware met den neus in de boter gevallen. En dat het door anderen op het dorp zoo ook gezien en gevoeld werd, bewees wel hoe er over gepraat werd, dat Elema Arie toch nog ongetrouwd! tot vasten knecht had genomen. Men begreep 't verder niet goed, want Arie zou toch gaan trouwen met de dochter van den schoenmaker, die door de meesten met een scheef oog werd aangezien, al ging men, nu het werk op het land minderde, weer wel gezelsen in de werkplaats van Bazuin. Neen, men begreep het niet, hoe Elema, die het niet onder stoelen en banken stak, dat hij van die heele Ulrumsche beweging niets hebben moest en die den schoenmaker met zijn gezelschap, dat nota bene steeds grooter werd, verfoeide, er toe kwam, om Arie Vreede in dienst te nemen. Zeker, de jongeling was een harde werker en er viel niets op hem aan te merken, maar hij zou straks toch de schoonzoon worden van Bazuin Van die praatjes wisten de schoenmaker, zijn vrouw en het betrokken paar niets. Men praatte er over, gewoon verschijnsel, ook in 1834, ach ter den rug. Over het materieele waren Bazuin en zijn vrouw wel te spreken. Maar dat woog hun niet het zwaarst. Zij stelden het zieleheil van hun kinderen veel hooger, te meer, daar zij het hunne langs een weg van veel geestelijken strijd en klaring der Synode. De veronderstelling is misschien niet te gewaagd, dat de acta van 1905 de eenige officiëele bron is, waar die verklaring te vinden is dat die acta niet eens in alle kerkelijke archieven voorhanden zijndat vele leden der gemeente en misschien wel vele ambtsdragers niet met den inhoud der verklaring op de hoogte zijn. Het zou dunkt mij wenschelijk zijn zoo die verklaring meer algemeen werkelijk be zit werd. Misschien valt het binnen de com petentie van Deputaten, die de gewijzigde liturgische geschriften, enz. zullen verzorgen? ONZE VRIJE UNIVERSITEIT. Er zijn al heel wat stemmen opgegaan over de stichting der Vrije Universiteit. Waarom moest zij er toch komen Wij hadden toch onze landshoogescholen en wat wilde men meer Er zijn ook al heel wat pennen in beweging gebracht over de instandhouding onzer Gerefor meerde Hoogeschool. Wat moest dat toch te beteekenen hebben Wat wilde men toch Konden onze jonge menschen niet alles evengoed en zelfs beter aan de Rijksuniversiteiten ontvan gen wat ze voor hun vorming noodig hadden Waarom moest zij toch in 't leven gehouden worden Het was niet anders dan een affaire van enkele halstarrigen en betweters En toch Ik denk hier aan een duiker die genoodzaakt is onder het water te gaan en daar beneden zijn werk moet verrichten. Hij moet heel diep af dalen. En eerst als hij de grootste diepte bereikt heeft, kan hij vinden wat hij zoektde koste lijkste, de meest waardevolle parels. Hij blijft er echter slechts een korten tijd. Dan moet hij weer naar boven. Want onder één voorwaarde kan hij daar maar beneden verkeeren er moet voor hem van bóven naar beneden lucht gepompt worden. Zoolang hij in de diepte is, moet hij voorzien worden van den natuurlijken damp kring. Precies hetzelfde geldt ook voor den christen op zijn terrein. Hij is ook bezig kostbare parels te zoeken. Zoolang hij maar van boven gevoed wordt blijft hij hier op aarde speuren naar de wemelende, levende steenen die God de Heere hem ook doet vinden. Meent hij de lucht in zichzelven te hebben, dan ziet hij ook geen pa rels en zal hij ze ook niet vinden verwacht hij de kracht weer meer van boven, dan zal Christus hem leiden van het zoeken tot het vinden. Er zijn nog heel wat parels verborgen die nog nooit gevonden zijn. Maar het is wel de moeite waard er naar te zoeken Daarbij zal het allereerst aankomen op de geoefendheid der duikers, dan op een welgekozen duikerspak, voorts op de plaats v/aar ze te zoeken zijn en niet minder ook op een voortdurende toevoer van versche lucht, die van boven naar beneden geleid wordt. Ik vergelijk al onze professoren aan alle Uni versiteiten, bij duikers. Zij moeten de parels visschen. Maarwillen zij allen de lucht van boven ontvangen om het hoogste, het allerbeste machtig te kunnen worden De meesten niet. Zij zoeken wel, zij vinden ook wel, doch de kostelijkste parels kunnen zij nooit vinden. Ik vergelijk hun duikerspak bij wat Paulus ons geschreven heeft over de geheele wapen rusting. Wapenen alle professoren zich met een der wapenrusting die God ons gegeven heeft, het beste duikerspak, m.a.w. laten zij zich den weg wijzen door het Woord des Heeren De mees ten niet. Zij zoeken wel, zij vinden ook wel, maar de kostelijkste parels vinden zij nooit. En nu kom ik tot de hoogleeraren onzer Vrije Universiteit. Zij hebben 't weer geleerdWij moeten de lucht van boven hebben om het dui ken te kunnen volhouden en wij moeten de pa rels der wetenschap zoeken waar ze te vinden zijn. Daarom volgen zij de aanwijzingen der H. Schrift. Elke hoogleeraar op zijn terrein de theoloog rechtstreeks op heel het gebied der Schrift, de rechtsgeleerde bij hetgeen de Schrift leert over het recht, de letterkundige en wijsgeer bij het geen voor hem noodzakelijk is, de wis- en natuurkundige bij de beginselen die er voor hem te vinden zijn en de geneeskundige bij wat de Schrift hem biedt. En daar gaat nu een ieder zoeken naar parels. En daar vindt hij ook. Want God leidt hem. Zijn Geest dringt hem. En straks moeten die aanvechtingen verkregen hadden. En juist het geestelijk leven van Arie en Froukje wekte hun bekommernis op. Trouw had Bazuin zich aan de afspraak met zijn vrouw gehoudende kinderen, reeds ge komen tot onderscheid van jaren, moesten niet gedwongen worden, het gezelschap, dat 's Zon dagsavonds geregeld vergaderde en in den aan staanden winter vermoedelijk ook éénmaal in de week, bij te wonen, want dat beteekende niets. De groote vraag was, of zij gedwongen wilden zijn, maar zoo ja, dan deugde zulk een gedwongen verhöuding toch niet. Aldert Bazuin had de stille hoop gekoesterd - en alleen zijn vrouw wist, hoe hij er voor bad dat Arie en Froukje uit zichzelf eens zouden thuis blijven, zooals de oogenschijnlijk stugge Wijbrand reeds enkele malen had gedaan. En dat er dan in hun hart een heilbegeerte op kwam. Maar tot nu was daarvan geen sprake. Stel selmatig verlieten die beiden de woning tegen den tijd, dat de eerste van het gezelschap kwam opdagen. Hoewel reeds maanden verloopen wa ren, bleven zij onverschillig, al toonden zij aan vankelijk geen vijandschap en al luisterden zij, soms belangstellend, wanneer de schoenmaker, door Schoonoort op de hoogte gebracht, ver telde van alles, wat er zich afspeelde om de zaak van dominé De Cock, waarover in heel Groningen, ja verder nog, gesproken werd. Verder kwam het niet. De schoenmaker ging zelfs, tot zijn droefheid bespeuren, dat vooral Arie min of meer vijandig worden ging. Hij schreef het toe aan den invloed van boer Elema, parels doorgegeven worden. Wij krijgen ze ook uit de handen onzer hoogleeraren. Parels waar van wij lezen in hun geschriften. Parels waarvan wij hooren in hun redevoeringen. Parels ook die onze studenten medekrijgen op hun levensweg. En straks merken wij hetja, het zijn parels die gevischt zijn, neen, niet bij het licht der rede, maar bij de lucht die van Boven kwam en bij het licht des Geestes. Zij verrijken metterdaad ons bezit. Daarom was de stichting eener Gereformeerde Hoogeschool van noode. Daarom is de instandhouding onzer Vrije Uni versiteit nog altijd noodig. Daarom bidden wij voor onze Vrije Univer siteit O, God, houd deze inrichting in stand, opdat de allerkostelijkste parels niet nog zeld zamer worden. Daarom danken wij voor onze Vrije Univer siteit, dat wij er mannen ontvangen hebben die duiken willen onder toevoer van lucht van boven. Daarom zenden wij ook onze zonen en doch ters daar henen, naar de plaats waar gewezen wordt op de noodzakelijkheid de lucht van bo ven te moeten ontvangen. Hoogeveen, 2-12-'33. W. FABER. BEROEPEN TE Naaldwijk S. Hoekstra te Lollum. Oldekerk Cand. Th. J. Kerssies te Wildervank. - Den lsten Januari a.s. is het 450 jaar ge leden, dat Ulrich Zwingli te Wildhaus in Zwit serland geboren werd. Het is zeker, dat, nu pas onder aanvoering van het Derde Rijk de her denking van het feit dat Luther 450 jaar ge leden te Eisleben geboren werd, op zoo groot- sche wijze alle aandacht spande. Zwingli's gedenkdag eenigermate op den achtergrond ge raakt. Maar toch, geheel vergeten zou zeer on dankbaar zijn. Zwingli wordt steeds in één adem met Luther en Calvijn genoemd en het is de eere van het Protestantisme ook den Zwitser- schen hervormer te herdenken. Ds. M. M. Horjus, pred. bij de Geref. Kerk te Rijssen, is voornemens Zondag 14 Ja nuari 1934 afscheid van zijn tegenwoordige ge meente te nemen en zijn intrede in zijn nieuwe gemeente Rhenen te doen op Zondag 28 Januari, na des morgens bevestigd te zijn door Ds. L. van Loon, van Scherpenzeel (G.). De bekende Zuid-Afrikaansche predikant en dichter Dr. J. D. du Toit, die als „Totius" zulk een belangrijke plaats in de Zuid-Afrikaan sche Letterkunde inneemt, heeft in verband met zijn aandeel in de Afrikaansche Bijbelvertaling van de Universiteit van Zuid-Afrika den titel van Doctor in de Letterkunde honoris causa ontvangen, een onderscheiding, welke in Zuid- Afrika algeheele instemming heeft gevonden. De Classis Leiden van Geref. Kerken deed inzake het lidmaatschap van „Kerk en Vrede" de volgende uitspraak a. dat de Vereeniging „Kerk en Vrede" blij kens art. 3 en 4 harer statuten een opvatting van den oorlog, als zijnde onder alle omstandig heden ongeoorloofd en van God verboden, aan hangt en propageert, welke in strijd is met de Heilige Schrift b. dat het lidmaatschap van deze Vereeni ging niet slechts verplicht tot instemming met en het propageeren van deze onschriftuurlijke leer, maar in zijn consequenties ook leiden moet tot ongehoorzaamheid aan de wettige Overheid, welke in strijd is met het vijfde gebod en alzoo ook met de Geref. Belijdenis, uitgedrukt in art. 36 Ned. Geloofsbelijdenis en Zondag 39 Heidelb. Catechismus. De Classis heeft daarbij uitgesproken, dat voor leden der Geref. Kerken geen plaats is in „Kerk en Vrede", te minder omdat hetzelfde ideaal, dat „Kerk en Vrede" met revolutionaire middelen najagen wil, door de Geref. Kerken op zuiver schriftuurlijke wegen wordt gezocht. In den ouderdom van 75 jaar overleed te Utrecht Os. C. L. T. van Schelven, em. pred. van de Geref. Kerk van Wageningen, een der laatste predikanten, die in de Doleantie op den voorgrond traden. Geboren 5 April 1858 te Gent, deed hij na volbrachte studie te Utrecht en Leiden op 3 Januari 1886 intrede bij de Ned. Herv. Gem. te die, naar hij had bemerkt, Arie de grootst moge lijke onzin omtrent de beweegredenen van do- miné De Cock vertelde. Wat de boer overigens gemeen had met het groote gros der dorpelin gen, dat in den Ulrumer predikant een soort revolutionair zag, althans iemand met wilde haren, die nu eens bepaald koppig wilde zijn, koste wat het koste. Arie dronk de praatjes, op de boerderij ver teld, blijkbaar met veel smaak in en dat had een ongunstigen weerslag op de tot nu goede verhouding met den schoenmaker en zijn vrouw, al bleven dezen vriendelijk en lieten zij niet blij ken, de veranderde houding van Arie te hebben opgemerkt. En met Froukje liep het ook niet naar wensch. Vijandig was zij niet en de bitse uitvallen tegen haar moeder bleven ook achterwege, als deze eens een aan- of opmerking maakte, doch meer viel er ook niet te constateeren. De vriendschap met Marie Laukema, die wèl vijandig was, deed er ook geen goed aan, even min, wat Arie betreft, het feit, dat deze nog steeds dikke vrienden was met Jan Fresinga, die met Marie onder één hoedje speelde. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1933 | | pagina 2