No. 50 Vrijdag 15 December 1933 47e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs* A, C* HEI] TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG, MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 HET WAARACHTIGE LICHT. Het waarachtige licht, hetwelk ieder mensch verlicht, was komende in de wereld.1) Joh. 1 9. Op velerlei wijze wordt in de Heilige Schrift gesproken van de heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christushier wordt onze Heere Jezus geprezen als het waarachtige licht. Vooreerst dus als licht, en de apostel wil daarmee zeggen, dat de Heere Jezus degene is, die vroolijkheid, blijdschap geeft, die heil ver schaft. Wat de psalmist roemt in God (Ps. 27), dat Hij zijn licht is en zijn heil is, dat zegt de apostel van den Heere Jezus, Hij is het licht, die vroo lijkheid en blijdschap schenkt. En Hij is het waarachtige licht. In de dagen, dat de apostel zijn evangelie schreef, waren er velen, die meenden, dat Jo hannes den Dooper door God gezonden was als het Licht, en dat de Heere Jezus den Dooper verdreven had uit zijn rechtmatige plaats neen, zegt de apostel, de Heere Jezus is het waar achtige licht. Tegenover de maan heeft de zon het waar achtige lichtde maan is er maar, omdat de zon er is, de maan ontleent zijn licht aan de zon, welnu, zoo roept de apostel zijn lezers toe, Johannes den Dooper is er maar, omdat de Heere Jezus er is, hij ontleent zijn licht, dat groot is, aan het waarachtige licht, de Heere Jezus. Wij behoeven niet meer te kiezen tusschen den Dooper en Christus. Ons wordt daarom niet minder ander licht aangeprezen boven het waarachtige licht. Hoeveel menschen zijn er niet, die met ons toestemmen, dat zij heil noodig hebben, die het belijden, dat zij in duisternis wandelen. Maar zij wenden zich tot andere heilaanbrengers, tot andere boodschappers van licht, de geloovige roepe het hun toch toe, alleen bij Christus is heil, en laat ons ook zelf alleen licht zoeken bij dat waarachtige licht. Hij geeft heelvergeving van zonden, recht op het eeuwige leven, den Heiligen Geest, kracht om den Satan en de zonde te overwinnen, wenden wij ons toch tot dat waarachtige licht. En, zegt de apostel, dat licht was komende in de wereld. Door deze woorden worden wij verplaatst in den tijd, toen Johannes den Dooper predikte in de woestijn. Toen was het licht reeds gekomen. Toen Johannes predikte, was immers het Licht reeds nabij de dertig jaar. Het Licht was er dus al, en toch, het was komende. Waarom? Wij moeten het vergelijken met den opgang van de zonals de zon boven de kim staat, zouden wij kunnen zeggen, de zon is reeds op gekomen, en toch is dat opkomen pas geëindigd, als de zon op het hoogtepunt staat, als zij weer gaat neerdalen. Zoo is ook dat Licht reeds aan de kimmen, toen de Dooper sprak van het waarachtige licht, maar de zon des heils was nog niet haar hoogte punt geklommen, daarom was het Licht nog steeds komende, maar het was er dan toch. Ja, het was er dan toch. Eeuwen geleden was het al beloofd, het was al toegezegd aan Adam, Abraham had er op gehoopt, David had het verwacht, maar het kwam maar nietvelen van Gods volk hadden den moed al opgegeven, waren vergeten of hadden mismaakt de verwach ting der vaderen, en toch kwam het, Johannes ziet het Licht aan de kimme staan. God vergeet Zijn beloften niettenslotte kwam het Licht. Nog noemt de Schrift den Heere Jezus den Komende. Velen vergeten Hem. Anderen hebben de belofte mismaakt, het duurt ook zoo lang, voor de belofte vervuld wordt. Maar Hij, die de Komende was, eeuwen vóór Zijn geboorte, en kwam, Hij is nog de Komende vóór Zijn komst, en Hij komt. In alles, wat geschiedt, kunnen wij beluisteren de voetstappen van den Komende, dat de ge meente toch bidde Kom, Gij komende Dan komt Hij met de volheid van heil, van blijdschap, en van zaligheid. Verwachten wij Dengene, die komt, die haas- tiglijk komt. Misschien staat de zon des heils nabij de kimme. En Hij is het Licht, dat verlicht een iegelijk mensch, Hij is het, die aan ieder mensch heil, zaligheid, blijdschap geeft. Hoe nu Worden dan alle menschen zalig, gelijk zij door Adam verdoemd zijn geworden V Neen, Gods Woord leert dat anders, velen verwerpen het Licht, hebben de duisternis lie ver dan het licht. Als Johannes hier schrijft, Hij verlicht een iegelijk mensch, dan bedoelt Johannes, er is bij Hem geen aanneming des persoons, Hij verlicht een Jood en Heiden, voor Hem is dat onder scheid er niet, zooals Hij ook geen onderscheid maakt tusschen rijken en armen, tusschen vrijen en slaven, tusschen Farizeeërs en schare, die de wet niet kent. Zij mogen allen komen tot Hem, niemand zal om zijn stand, om zijn rang, om zijn waardig heid, om zijn natie worden afgewezen. Is het niet waar gebleken Hij spreekt de armen zalig, maar ook Jozef van Arimathea is Zijn discipel. Hij roept volwassenen, maar aan kinderen ook geeft Hij Zijn zegen. Het is aan de kinderkens geopenbaard, en aan de wijzen en verstandigen verborgen, maar ook Paulus, Apollos en de schrijver van Hebreën worden door Hem verlicht. Hij gaat wel eerst tot Israël, en noemt de Heidenen in dat verband hondekens, maar de Kananeesche vrouw wordt geholpen, en de zoon van den Romeinschen hoofdman wordt genezen. Het waarachtige Licht verlicht inderdaad iegelijk mensch. Gaan wij dan ook tot dat waarachtige licht, om verlicht te worden. Hoe groot is het onderscheid niet in de ge meente van Christus, en wij erkennen dat onder scheid ook. Maar rijken en armen, geleerden en eenvou- digen, jongen en ouden dat is het, wat hen ver bindt, ze noemen den Heere Jezus het waar achtige Licht en wandelen in dat Licht. Doen wij het ook Meliskerke. M. VREUGDENHIL. x) Naar de vertaling van Ds. C. Bouma in zijn „Korte Verklaring van het Evangelie naar Johannes. HET SPIRITISME. Als we iets over het spiritisme gaan schrijven vindt dat hierin z'n aanleiding, dat ons dezer dagen een boekje daarover werd toegezonden, waarin de meedeeling voorkwam, dat het gratis gezonden werd aan alle Nederlandsche predi kanten en de bedoeling was het te brengen in zeer veel gezinnen. Dit wijst op een vernieuwde propaganda, waarvoor blijkbaar ruime geldmiddelen aanwezig zijn. En daarom kan een waarschuwend woord niet overbodig geacht worden met het oog op die vele gezinnen, waarin men dat boekje onder schoonen schijn hoopt te importeeren. Dat men het daar wil introduceeren is zoo staat er in een inleidend woord bij den derden druk omdat men de alles trotseerende en overwinnende waarheid van de spiritistische fei ten met de daaraan verbonden gezonde en te vens verheven levensbeschouwing, wil voorleg gen aan hen, die van het spiritisme niets of hoe genaamd niets afweten of, met een beroep op den bijbel, het afwijzen. Juist ten opzichte van eventueele bijbelbezwaren, moet dat boekje dan dienst doen om aan te toonen, dat die onge grond zijn. De schrijver zelf uitte bij den eerste druk den wensch „dat de door hem geschreven bladzijden mochten strekken om de somberheid uit menige sterfkamer weg te nemen en een vriendelijk licht te doen opgaan over de donkerheid van dood en grafEn dat daartoe de „Vader der geesten" zijn geschrift met Zijn onmisbaren zegen mocht achtervolgen". Zoo dient dat boekje zich dus wel aan als een engel des lichts, die uit medelijden met hen, die in het duister verkeeren, over hen het licht wil laten schrijven. Nu is het spiritisme niet een zich pas opdoend verschijnsel. Het feit, dat dit boekje reeds in derden druk verschijnt, wijst daar al op. In den loop der jaren is dan ook al heel wat geschreven om op de dwalingen van het spiritisme te wijzen en daartegen als tegen een zonde te waarschu wen. Om daarvan iets te noemen. In zijn werk „Van 's Heeren Ordinantiën" geeft Prof. Geesink in hCt derde deel een uitvoerige beschrijving en be strijding van het spiritisme. In de Christelijke brochurenreeks „Ons arsenaal" verscheen een deeltje over het Spiritisme van de hand van Ds. H. C. van den Brink. Beknopt wordt het behan deld in „Buitenkerkelijke religie" van Prof. Slo- temaker de Bruine. Evenzoo in „Stroomingen en Secten van onzen tijd" door Ds. H. Bakker. Eindelijk is hier ook nog te verwijzen naar „Het Spiritisme" door G. Wisse destijds nog Geref. predikant. Het is dan ook niet onze bedoeling over het spiritisme breed te gaan handelen, maar om heel in 't kort de waarschuwing tegen de propaganda daarvan, te motiveeren. We bepalen ons tot het wijzen op een drietal zaken. De spiritisten beweren, dat zij gemeenschap hebben met de geesten der afgestorvenen en door deze geesten meedeelingen ontvangen over allerlei dingen aan de overzijde van het graf. Dit is dan echter in strijd met wat God ons in Zijn Woord openbaart. Prof. Bavinck zegt in zijn Dogmatiek, deel IV, bl. 688 „Heel de Schrift gaat uit van de gedachte, dat de dood een totale breuk is met het leven aan deze zijde van het graf. Wel behouden de gestorvenen herinnering aan hetgeen hier op aarde met hen gebeurd is. De rijke man en de arme Lazarus weten, wie en wat ze geweest zijn en in welke omgeving zij geleefd hebben. Ook is er geen twijfel aan, dat de gestorvenen herkennen, die zij op aarde gekend hebben. De vrienden, die wij hier door weldoen ons verwerven, ontvangen ons eens met vreugde in de eeuwige tabernake len, Lukas 16:9. Maar overigens stelt de Schrift het altijd zoo voor, dat de gemeenschap met deze aarde bij den dood totaal verbroken wordt. De gestorvenen hebben geen deel meer aan alles wat onder de zon geschiedt, Pred. 9:5, 6, 10. Abraham weet niet van de kinderen Israëls en Jacob kent hen niet, en daarom roepen zij tot den Heere, die immers hun vader is, Jes. 63:16." Wie zich hier laat leiden door wat de Schrift ons leert, verwondert er zich dan ook niet over wanneer hij leest, dat de spiritisten zelf moeten erkennen, dat de meedeelingen, die zij dan van de afgestorvenen ontvangen niet altijd betrouw baar zijn en er onder de geesten ook bedriegers voorkomen. Het is een en al bedrog, en vooral ook zelfbedrog. Toch wordt door velen het spiritisme be schouwd als een nieuw en heerlijk evangelie. Van welken aard dit Evangelie dan echter is wordt duidelijk uit wat de groote propagandist voor het spiritisme Ds. Beversluis daarover schreef, dat door het spiritisme wordt in 't licht gesteld, dat de Christelijke leer in al zijn ver scheidene vormen vol wanbegrippen en dwalin gen is. Dat Evangelie van het spiritisme is een evangelie naar den mensch, waarin voor den Christus als Zaligmaker van zondaren geen plaats is. En wee den mensch, die op dit ijdel droombeeld zijn betrouwen stelt. Ten bewijze van de leugen, die door het spi ritisme gepropageerd wordt en dit als derde wat in het ons toegezonden boekje gezegd werd over de opstanding van Jezus. Met instemming wordt daarin aangehaald wat de bekende spiri- tiste Elize van Calcar daarover schreef. Toen zij nadacht over de vraag waar het lichaam van Jezus gebleven was, omdat het graf toch ledig bevonden werd, werd haar dit ineens duidelijk. De engelen zouden opdracht gekregen hebben om het reine lichaam van Jezus door een enkele electrische uitstraling der hand op te lossen en aan de elementen weder te geven. Die vorm had uitgediend en kon, ja moest verbroken wor den en verdwijnen, niet door het gewone lang zame proces van ontbinding, maar door een snelle verbranding in een punt des tijds, opdat het lichaam van Jezus niet door vrienden vergood of door vijanden gesmaad zou worden. Met die „verklaring" vervalt echter het feit van Jezus' opstanding uit de dooden. En wat dat inhoudt toont Paulus in 1 Cor. 15. En in dien Christus niet opgewekt is, zoo is dan onze prediking ijdel en ijdel is ook uw geloof. Indien Christus niet opgewekt is zoo is uw geloof tever geefs, zoo zijt gij nog in Uwe zonden. We willen het hierbij laten. Het is voldoende om elk, die de H.S. als Gods Woord erkent, en Zijn betrouwen leert stellen op den Zalig maker, die gestorven is om onze zonden en op gewekt om onze rechtvaardigmaking, te doen zien, dat hij, wanneer men dat boek in zijn huis wil brengen als een betrouwbaren gids, het als een verleidenden vijand moet afwijzen. HEIJ. FIDES QUAERIT INTELLECTUM. 1863 6 December 1933. Het 14e lustrum van het studentenkorps F. Q. I. der Theologische School te Kampen valt op denzelfden datum, waarop de School zelve negen jaren vroeger was geopend, t.w. 6 De cember 1854. Den stoot tot de oprichting van het corps is gegeven door wijlen Prof. Noordtzij, die op 4 Sept. 1862 was ingeschreven als stu dent. Men is begonnen met een 30-tal studenten en metweinig medewerking van de zijde der meeste hoogleeraren, die toen nog docenten heetten. Zijn naam heeft het corps pas in 1873 gekregen. Naast het studentencorps bestond aan vankelijk een krans deze is eenige jaren geleden opgeheven. Tot de werkzaamheden van F. Q. I. behoorde al vroeg het laten optreden in lezingen van al lerlei gezaghebbende mannen zoo heeft Dr. Kuyper meermalen het woord gevoerd te Kampen. Zeer korten tijd heeft F. Q. I. niet bestaan. Dat was in 1879, toen er ernstige geschillen ge rezen waren, waarin ook het College van do centen betrokken werd en die geleid hebben tot opheffing. Al heel spoedig daarna echter, op 13 Oct. 1879, was deze Phoenix weer uit haar asch verrezen en werd het corps opnieuw opgericht. De in predikantenkringen welbekende almanak van het corps is voor 't eerst verschenen in 1885: in 1893 pas kwam de tweede van de pers, maar toen is dan ook elk jaar de almanak verschenen, met slechts één onderbreking, het oorlogsjaar 1917. Van het „Mengelwerk" in dien almanak, zullen velen zich de ondeugende, soms gewaag de, bijna altijd geestige citaten herinneren, die min of meer toepasselijk geacht werden op hoog leeraren, studenten, curatoren, enz. De Almanak van F. Q. I. is tot op heden zoowel in als buiten de studentenwereld een welkome gast gebleven. Sedert 30 April 1892 heeft het corps rechts persoonlijkheid precies vier jaren later over handigde Prof. Bavinck den Senaat van F.Q.I. een door een dames-comité vervaardigd vaandel. De toeneming van het aantal en de soort stu denten heeft in 1896 geleid tot splisting van het corps de theologen bleven, de literatoren tra den uit, en derhalve daalde het ledental van Fides aanmerkelijk. Omstreeks 1900 kreeg het corps, in samenwerking met andere studenten corpsen, zijn studentenblad „Manus mannum lavat" geheeten. Nog andere vermindering onderging het leden tal in 1902 en in 1905 diverse studenten met de hoogleeraren Bavinck en Biesterveld naar Am sterdam togen. De eerste en Prof. Noordtzij zijn eereleden van F. Q. I. geweest. Van zijn vaderlandlievende gevoelens gaf Fi des in de dagen van den Novemberstorm 1918 blijk door het zenden van een telegram van trouwbetuiging aan de Regeering den leden werd toen verzocht, zich aan te sluiten bij de Kamper burgerwacht. Het Hospitium, mede een door F. Q. I. op gerichte instelling is 1 Febr. 1924 geopend. In 1920 is men begonnen met het houden van een korte Andacht, des Zaterdagsavonds, onder lei ding van professoren of studenten. De in 1921 opgerichte Reünistenclub heeft tot secretaris Prof. Schilder, die dus bij zijn terugkeer in Kam pen voor een merkwaardige paradox komt te staan, haar voorzitter is Prof. Hoekstra. Toen in 1925 de eerste „Disputen" werden opgericht, had Fides reeds enkele gezelschappen gevormd, zooals Apollos, Dicendo Discimus, Theologiae Sacrum. In den loop van het ledental der thans afge sloten zeventig jaren, weerspiegelen zich, daar practisch alle studenten van de Theol. School leden van F. Q. I. zijn, zeer getrouw de lotge vallen der School. Bijvoorbeeldin 1885 75, in 19031907 nauwelijks 20, in 1919 44, in 1922 76, in 1924 80 en thans ruim 90 leden. Door het contact der Calvinistische Studenten aan verschillende Universiteiten en de Theol. School is sedert 1931 het orgaan van F. Q. I. een onderdeel van de Calvinistische studenten bladen, een maandblad van N.D.D.D., F.Q.I. en de C.S.B. samen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1933 | | pagina 1