No* 45 Vrijdag 10 November 1933 47e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE! Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERS t D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 GODS LIEFDE EN ONZE LIEFDE. II. Ik heb lief. „Ik heb lief Ps. 116: 1. Er is verband tusschen wat in Psalm 146 8 gezegd wordt van den Heere en wat hier de geloovige van zich zelf belijdt. De belijdenis van de geopenbaarde waarheid „De Heere heeft de rechtvaardigen lief" brengt er straks den geloo vige toe, op zijn beurt uit te spreken „Ik heb liefToch wordt in dat leven meer gespro ken over Gods liefde jegens ons, dan over die van ons jegens den Heere. Is daar reden voor 7 Zou dit misschien komen, doordat het verband tusschen beide niet steeds wordt doorzien „Ik heb liefWie zegt dat? Niemand anders dan de rechtvaardige van wien Ps. 146 zegt, dat de Heere hèm liefheeft. Een mensch, die in een wereld van onrecht, broodnood, en allerlei druk leven moet. Hier wordt van hem gezegd, dat de Heere hem zóó in ellende bracht, dat hij slechts vond „benauwdheid en droefenis". Maar te midden dezer levensnood, gedroeg deze mensch zich wonderlijk. In de bitterste beproeving in „de banden der hel en des doods" werd hij geen prooi zijner moedeloosheid. Hij deed één ding gelooven dat, hoe de om standigheden hem ook tegen mochten zijn, zijn God er voor hem was. Met Zijn Belofte van redding en levenHij vond „benauwdheid en droefenis". Maar (maar des geloofs!) hij riep den Naam des Heeren aan: „o Heere, red mijn ziel En alsof het vanzèlf sprak, gaat de dichter verder zeggen, zonder één overgang„Toen hoorde God!" (berijmde Psalm). En hier in de onberijmde lezing, wijdt Hij uit over de deugden van Gods verlossende genade de Heere is ge nadig en barmhartig en onze God is ontfer mende Wie zoo staat, te midden van de gevaren van hel en van dood, met niets dan dat vaste ver trouwen op de Heerlijkheid van Gods Beloften, die is rechtvaardig. Hij kent bij ervaring, dé be lijdenis: De Heere heeft de rechtvaardige lief!" Hij leert het vervolg, de vrucht van Gods ontferming over eigen leven, de vernieuwing van heel zijn aardsch leven: „Ik heb lief „Ik heb lief", dat is dus de belijdenis, die Gods liefde in ons wekt. Zoo wordt onze liefde verklaard. Op echt menschelijke wijze, 't Lijkt een soort vergelding onzerzijds. De Heere hoort en redt. Ik heb lief, want de Heere hoort mijn stem. Zoo schijnt onze liefde tot den Heere niets meer te zijn dan een gevolg van de wet der wederkeerig- heid. Een soort vergelding. Toch kan zij dat nooit zijn. Iemand liefhebben om iets, is de open baring der ware liefde niet. Die heeft altijd lief óm niets. Zij is mysterie. De vraag naar de verklaring van de oorsprong onzer liefde is dan ook zonder antwoord. Zij is hier mysterie van Gods Heiligen Geest. Maar in haar openbaring wordt ze wél verklaard. Ze komt tot werkzaam heid, als Gods liefde haar wekt. Als een oog opengaat voor de vele bewijzen van Gods gunst over. u. Zij wordt gewekt door Gods werk in Uw leven. Wanneer de Heere Zijn beloften aan U ver vuld. Als gij in de moeiten des levens op Uw gebed moogt kennen de „menigvuldige verlossingen van Gods aangezicht". Dan wordt het liefde leven openbaar. „Ik heb lief, want Waarin die liefde zich uiten gaat Leest u het vervolg van deze Psalm maar. In gehoor zaamheid In het met vreugde gaan naar Gods huis. In het met blijdschap gebruiken van Zijn Sacra ment. In de offerande der liefde voor den Naam des Heeren. Dus in de gewone dingen. Misschien zijt gij teleurgesteld. Want gij denkt bij zulk een hoog lied „Ik heb lief" een passende daad van bij zondere liefde voor het ééne oogenblik. Maar het werk der liefde is een gedurig werk, het immer voortgaande leven onder eenvoudige, door God verordende, middelen, om daarin den Heere groot te maken. Hier geldt het geen moment de liefde, maar het leven der liefde. Misschien verstaat gij 't nu, waarom er meer over Gods liefde tot ons, dan van onze liefde tot God sprake is. Gij ziet het verband tusschen beide dikwijls niet. Wij klagen over te weinig leven uit liefde tot den Heere Gij durft niet dan met schroom zingen „God heb ik lief En gij loopt gevaar te vergeten, dat de reden hierin ligt, dat gij zoo weinig let op de liefde, waarmee de Heere u eiken dag omringt. Er is meer klacht dan liefde tot den Heere, omdat er niet is een goed staan in de beproeving. Geen leven van den rechtvaardige, „wiens ver wachting alleen van den Heere is". Dit gevaar ligt er voor u, ook in dezen tijd van nood en druk. Als de Heere U in Zijn Verbondstrouw tel kens weer verzekert, dat Hij u Zijn liefde schen ken wil, zoekt gij die dan ook Anders kunt gij Hem niet liefkrijgen. Dat liefkrijgen van den Heere, komt dan tot uiting, als Hij Zelf, in den weg van uw geloofsverwachting, Zijn Beloften aan U bevestigt. Als in het leven van aanhou dend gebed, gij, midden in de ontberingen Zijn Gunst ervaren gaat. Want Hij hoort een stem... De Heere zoekt menschen die Hem liefhebben. Maar Hij zelf maakt ze zoo, door de bewijzen van zijn goedertierenheid. Laat van deze levenswarmte en deze dagen veel mogen stralen in de gemeente van Christus. Ziende op de menigvuldige verlossingen Gods in Christus en die ervarend, moeten wij als gemeente des Hee ren in deze kille wereld, „waar de liefde gaat verkouden", menschen zijn, die warm zijn en andere warmen. In de daaglijksche getrouwheid van den arbeid, in de vurige ijver in Zijn Dienst. Gewekt door de liefde Gods in Christus, weder geboren tot een Nieuw Leven, dat de kroon vindt in de belijdenis van het wonder der won deren te midden van haat en zelfzucht in deze wereld „Ik heb lief Heinkenszand. JOH. BOOIJ. BELANGRIJKE VERGADERING. De Gewestelijke Organisatie Zeeland van Patrimonium hoopt Zaterdag 18 November een vergadering te houden in het Militair Tehuis te Middelburg, des namiddags om half drie. Deze vergadering belooft gelijk we hier boven schreven een belangrijke vergadering te worden. En wel om het onderwerp, dat daar besproken zal worden én om den spreker. De heer C. Smeenk, voorzitter van het Verbond Patrimonium, hoopt dan te spreken over „Be wogenheid en Vastheid". Gelijk uit de convocatie blijkt, verwacht het bestuur daar niet alleen leden van Patrimonium, maar ook leden van de A. R. en C. H. Kies verenigingen, en van allerlei andere organisaties, die zich op maatschappelijk terrein bewegen. Ook de leden van de Jongelingsvereenigingen, die zich immers ook bezig houden met de studie der beginselen voor het maatschappelijk leven. Het bestuur heeft recht wanneer het die allen vriendelijk en dringend ter vergadering roept. In dezen ontwrichten tijd, met zijn vele nooden en moeilijke vragen is principieele voorlichting hard noodig. Van den heer Smeenk is die te verwachten. Van alle kanten dreigen de gevaren, om van den rechten weg af te dwalen. Alleen, wanneer we op den goeden weg blijven, kunnen we heil verwachten. Die vergadering kan dienstbaar worden om dien goeden weg te kennen en te bewandelen, wanneer men die n.l. bezoekt. Moge het zóó gaan, dat de zaal van het Mi litair Tehuis te klein blijkt om allen te bevatten. Er zal dan wel voor een grootere vergaderplaats worden gezorgd. De Gasthuiskerk is vlak bij. PATRIMONIUM-LECTUUR. In aansluiting aan het bericht over de ver gadering op Zaterdag 18 November, maken we hier ook melding van een drietal ons toegezon den vlugschriften. Als nummer één noemen we„Het Sociaal Program" van Patrimonium, zooals dat op de Bondsvergaderingen van 1932 en 1933 te Zwolle en Rotterdam werd vastgesteld. Het was een goede gedachte om dit Program alzoo apart uit te geven. Als nummer twee „De revolutionaire Totaal- Staat". Dit is van de hand van den heer Smeenk en behandelt het Fascisme en het Nationaal- Socialisme. En nummer drie is van den heer J. Hollander, en heeft als titel„Belijden en dus ook beleven". In deze beide is voorlichting gelijk we die in dezen tijd behoeven en een oproep om in het licht daarvan nu ook te wandelen. Op ruime schaal moeten deze vlugschriften verbreid worden. En als ze dan goed gelezen en bestudeerd worden zullen ze rijke vrucht afwerpen. DE LINNENKASTGOEDEREN. In een vorig nummer deelden we mede, dat de goederen voor de linnenkast van ons Zen dingshospitaal te Magelang en het hulphospitaal te Parakan en de armenkolonie te Blondo, die door de verschillende Naaikransen warden ver vaardigd, in de Noorderkerk zouden worden tentoongesteld, opdat al wie in dezen arbeid belangstelt, gelegenheid zou ontvangen daarvan nader kennis te nemen. Dit geschiedde dan óók omdat de kennis van dezen arbeid de liefde daarvoor aanwakkert en deze den arbeid weer ten goede komt. We waren ook in de gelegenheid daar even een kijkje te nemen en werden vriendelijk ont vangen door de zusters, die als leden van de Knipkrans meer bijzonder de leiding van dezen arbeid hebben, en bij de deskundige voorlichting, die ons geboden werd, werd ons duidelijk, dat de arbeid, die op zoovele Naaikransen wordt verricht, zonder dat daarover ophef gemaakt wordt, tot schoone resultaten leidde, waardoor prachtige hulp geboden wordt aan den medischen Zendingsarbeid. Deze zusters deelden ons ook mede, dat de belangstelling voor deze tentoonstelling meer was dan ze verwachtten. We vermoeden, dat zij, in bescheidenheid, haar verwachting niet hoog durfden stellen, en deze om die reden over troffen werd. Die bescheidenheid mag echter geen oorzaak worden om te meenen, dat die belangstelling nu ook waarlijk groot was. Onze indruk was, dat die wel wat grooter had kun nen zijn. En daarom willen we vooral de zus ters, die dit lezen opwekken, om, wanneer een volgend jaar weer zoo'n tentoonstelling wordt gehouden, die te gaan bezoeken. Veel kon dit jaar worden gedaan. 1162 stuks werden vervaardigd en nu verzonden. Toch zou het gewenscht geweest zijn wanneer nog iets meer had kunnen verzonden worden. De direc trice van ons hospitaal Dr. Dreckmeier, had nog zeker gerechtvaardigde wenschen waaraan niet kon worden voldaan. En we twijfelen er niet aan, of alle zusters die deze tentoonstelling bezoeken, gaan in heur omgeving ook daarvoor propaganda maken. Het busje dat daar geplaatst was voor het Kerstfeest, bracht op 9.50. Waarvan hier dankbaar melding wordt gemaakt. HEIJ. EEN OORDEEL OVER DE GENERALE SYNODE MET BETREKKING TOT DE THEOLOGISCHE SCHOOL. Ds. D. J. Couvée van Hillegersberg schrijft Een goede beurt heeft de Generale Synode in aller waardeering vooral ook gemaakt door de benoeming van twee nieuwe Professoren aan de School onzer Kerken. De Kamper School is in het algemeen daarmee steeds nogal gelukkig geweest. Bij het opmaken van de voordracht werd blijkbaar niet enkel gerekend met het noodzakelijke quantum intel lect, maar ook met hoedanigheden en omstandig heden, die in het Koninkrijk Gods boven de kennis, die opgeblazen kan maken, staan aan geschreven. Zoo waren de mannen van weten schap daar tevens voorbeeldige mannen, een geestelijke waarde, die, vreemd genoeg, zelfs in onze kringen tegenover intellectueele gaven wel eens wordt onderschat. Wat twijfelende jonge menschen dikwijls heeft staande gehouden, wat verkeerde elementen dikwijls heeft geremd, dat is veel meer dan redeneering en logica, het leven, de sierlijke levenswandel van den leermeester, die zelfs bij de felste bestrijding van de leer toch respect afdwong en den wankelende hield in den ban der bekoring van het leven in Christus. Heel de School der Kerken is trouwens een bewijs, dat logica het maar al te vaak tegen het leven moet afleggen. Logisch geredeneerd, losjes van het leven, is schrijver dezes geen voorstander van een kerkelijke wetenschapsinrichting en zou hij er vroeger geen dag om hebben getreurd, wanneer de Kamper School ware opgeheven of opgenomen in de Theologische Faculteit der Vrije Universiteit. De geschiedenis heeft echter getoond, hoe goed God op onze Kerken geweest is, door naast de genoemde faculteit te Amster dam ons de School der kerken te geven en te laten. Onze meest „juiste" redeneeringen falen vaak. Het leven is nog iets anders en meer. En onder de vrienden van de Vrije Universiteit zul len er wel niet veel meer gevonden worden, die niet zelf ook door de les der historie geleerd, God dankbaar zijn voor het voortbestaan en den bloei van de School onzer Kerken. Hoe er dan ook nog door een enkele ter Synode kan zijn geaarzeld de vacaturen te vervullen, is ons niet recht duidelijk. Alles pleitte er voor. Ook dit, dat althans één der door de Synode benoem den feitelijk reeds door „het volk" benoemd was. Doctor Klaas Schilder, singulier, zoo niet in alles, dan toch in zeer veel God schrijft de geschiedenis. M. SCHEELE. DRIE VRAGEN VAN WOORD EN GEEST. De lezers herinneren zich, dat ik onlongs een uitlating van Ds. J. C. Aalders in de Overtoom- sche Kerkbode aan het Schatboek van Ursinus getoetst heb. Ds. A. had beweerd, dat het vrome volk te goeder trouw misleid wordt door leiders, die „verzuimen zich van het verschil rekenschap te geven, dat er bestaat tusschen alles gelooven wat in den Bijbel staat en naar de klassiek- Gereformeerde belijdenis van Zondag VII vs. 21 „alles voor waarachtig houden, wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft". „Het eerste is de veruitwendigde dogmatische opvatting der orthodoxie als ook de oncritische opvatting van het piëtisme. Het laatste is het geloof der Re formatie." Ik heb naar ik meen in den meest hoffelijken toon aangewezen, dat Ursinus in zijn Schatboek het door Ds. A. opgemerkt verschil tusschen Gods Woord en den Bijbel niet maakt. Nu word ik door Q. N. in „Woord en Geest" van 3 Nov. in 't ootje genomen om „mijn dap pere daad", waardoor het veel te „parmantige" „weleerwaarde heertje" Ds. J. C. Aalders „op zijn nummer is gezet". En nu kan, merkt Q. N. spottend op „Ds. A. heusch wel inpakken met zulke dwaze gedurfd heden". „Hoe haalt hij in 't hoofd zijn onbedui dend persoontje op te blazen tot een autoriteit van gereformeerdheid." Hier was een afstraffing in het openbaar ge rechtvaardigdO. N. brengt mij dan open lijk hulde voor mijn dappere daad. Als dan ein delijk na de ongeveer 90 regels dat deze spot geduurd heeft, de ernst komt, wordt men teleur gesteld. Men zou verwachten, dat tegen mijn uiteen zetting, dat Ursinus het onderscheid door Ds. J. C. Aalders in Zondag VII opgemerkt niet maakt, en hij dus geen recht had zich over de leiders van het vrome volk uit te laten gelijk hij deed, de heer Q. N. aangetoond had dat ik mis was, en dat Zondag VII wel degelijk bewijs plaats was. Dat gebeurt echter niet. Wel stelt Q. N. drie vragen 1°. Of ik zelf letterlijk alles en alles letterlijk geloof wat in den Bijbel staat 2°. Of ik acht dat er geen verschil bestaat tusschen Gods Woord en den Bijbel, maar dat beide precies hetzelfde zijn 3°. Of ik, waar ik Ds. A. te goeder trouw acht, wanneer hij zegt overeenkomstig Zondag VII alles voor waarachtig te houden wat ons God in Zijn Woord geopenbaard heeft, niet een geweldige overeenstemming zie in de hoofdzaak wat betreft den inhoud van den Bijbel, waarbij vergeleken het verschil over den vorm, te weten de bijbelbeschouwing iets is van secundair be lang Q. N. zou het prettig vinden, wanneer ik nu ook nog zoo dapper was om dit voor mijn Zeeuwsche lezers uit te spreken. „Dat ware een nóg dapperder daad dan de openlijke afstraffing. En ook christelijker. Want dan voegde Ds. van Dijk niet alleen bij de kennis deugd, maar ook bij het geloof de liefde."

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1933 | | pagina 1