No. 34
Vrijdag 25 Augustus 1933
47c Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C HEIJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R, J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelhij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
DAVID EN SIMEI.
I.
En zie, bij u is Simeï de zoon van
Gera, de Benjaminiet uit Bahurim, die
mij vloekte met een geweldigen vloek,
ten dage als ik ging naar Mahanaïm
doch hij kwam af, mij tegemoet aan den
Jordaan, en ik zwoer hem bij den
HEERE, zeggendeZoo ik hem met
het zwaard doode
Maar nu, houd hem niet onschuldig,
dewijl gij een wijs man zijt en gij zult
weten wat gij hem doen zult, opdat
gij zijn grauwe haar met bloed in het
graf doet dalen.
I Koningen 2:8, 9.
David is de man naar Gods hart. Deze kos
telijke eerenaam is gegeven aan den mensch die
strijdend langs den weg van onophoudelijke
oorlogen, het volk des Heeren moest brengen
naar den tijd van den grooten vrede. Daarom
ging het in Davids leven, om de vestiging en
bevestiging van het vrederijk. Daartoe was Da
vid het door God gewilde instrument. Neen
hij was niet een willoos werktuig, maar gezalfde
Gods, ambtsdrager, dienaar des Heeren, die
zich ook welbewust en met eigen keuze heeft
gesteld in den dienst van Gods Raad en Rijk.
En zoo was hij de man naar Gods hart. Maar
daarom moet bij iemand als David ook steeds
weer alles gezien worden uit het gezichtspunt
van het hart. Ook in Davids hart liggen de uit
gangen van het leven. Gaat men niet van dit
hart des Konings uit, dan komt men bepaald
bij deze laatste opdracht aan Salomo tot allerlei
moeilijkheden, die slechts met noodoplossingen
zijn te verklaren.
De tekst verhaalt een zeer eigenaardig bevel
van David aan zijn opvolger op Israels troon.
De oude strijder ligt op zijn sterfbed en heel
zijn leven gaat aan zijn zielsoog voorbij. Hij
overziet het verleden en het weegt hem
zwaar dat de belofte van den Messias gebonden
is aan zijn geslacht. God zal hun een huis bou
wen. Hij zal dit doen in Salomo maar Salomo
zal slechts het volgend station zijn van den weg
naar de groote toekomst van den Vredevorst.
En die toekomst heeft zijn hart.
Dat spreken van het hart zien wij nu heel
sterk in Davids wisselende houding tegenover
Simeï. Hij herinnert zelf er aan in de opdracht
die hij aan Salomo geeft. En „het hart heeft
zijn redenen die het verstand niet kent".
De eerste houding tegenover Simeï was die
van zachtmoedigheid. De Benjaminiet, een verre
bloedverwant van Saul, was David tegemoet
getreden bij zijn vlucht voor Abraham. Toen
was de bejaarde strijder op de vlucht voor zijn
opstandigen zoon. Jeruzalem, de bijna onneem
bare burgt van Sion had hij moeten verlaten
in de handen laten van den nieuwen gunsteling
des volks O, hoe smartelijk was dit alles.
Maar het meest smartelijke er in was de we
tenschap hier openbaart zich Gods straf Hij
wreekt mijn zonden
Op die vlucht was de vernederde Koning
bovendien nog gehoond gesmaad door een die
slechts leedvermaak kende. Terwijl David met
zijn getrouwen den kortsten weg ging naar den
Jordaan, door den hollen weg van Bahurim
trok, had Simeï hem met vuil geworpen en van
de hoogte steenen naar hem geschopt. Doch die
vernedering was hem nog niet genoeg geweest.
Simeï had 't niet kunnen laten hem uit te schel
den en hem een man des bloeds, een doortrapte
booswicht genoemd. Daar, staande op den hoo-
gen rand van den bergkloof, heeft hij tenslotte
David gevloekt 1 Naar den diepen zin der
Schrift is vloeken steeds een toebidden van
kwaad een overgeven in Gods naam aan de
verderving en den ondergang een verklaren
gij zijt afgescheiden van de gunst en de gemeen
schap des Heeren.
Welk een laagheid van karakter was in Simeï
openbaar geworden. Natuurlijk was David hem,
den Benjaminiet, niet sympathiek. Maar op zulk
een oogenblik en op zulk een wijze zijn afkeer
te toonen het kan wel niet gemeener. Hij
verwijt David het stelen van de kroon. Nu ont
gaat U, David, die gestolen kroon weer door
uw eigen zoonTegenover den vluchtenden
Koning durft hij wat hij kort tevoren zeker niet
zou hebben gewaagd. Nu is David versmaad
genoeg dat Simeï hem wel ongestraft kan schel
den.
Die laagheid van karakter, dat gemis aan
zieleadel, dat ontzien van de smart, dat gebrek
aan medelijden, kwetst. Maar zoo gaat 't zoo
vaak in deze wereld vol van nijd en vijandschap.
Wilt gij dit het allervreeselijkst zien, ga dan
naar Golgotha. Daar is Davids Zoon en Heer
onschadelijk gemaakt. De Messias is de gekrui
sigde Christus geworden. Zoolang Jezus zich in
de gunst des volks kan verheugen en nageloopen
werd om Zijn wonderbrood en profijtelijke ge
nezingen, was de vijandschap der Farizeeën ver
borgen gebleven. Maar als hij weerloos hangt
tusschen hemel en aarde als de feiten het too
nen dat hij een verworpene is als de woorden
over de legioenen des Vaders blijkbaar groot
spraak zijn geweest ja dan komen de helden
der hel openlijk voor den dag. En in de smading
naar den Gekruiste heeft men Israels Koning
geheel verworpen.
De apostel vermaant de kerk des Heeren
dat gevoelen zij in u dat in Christus Jezus was,
die toen hij gescholden werd niet wederschold
en toen hij leed niet dreigde. Van dat gevoelen
is ook in David tegenover Simeï iets openbaar
geworden. Hij toont een gezindheid van oot
moedige zachtmoedigheid. Immers zijn volgelin
gen en trouwe dienaars, zijn familieleden en
onderbevelhebbers spoorden hem aan om bevel
te geven dat Simeï zou gedood worden. Maar
David wilde met de zonen van Zeruja niets te
doen hebben. Hij zeide doodt hem niet, want
de Heere heeft tot hem gezegd ga heen, vloek
David. Niet om de hem ten laste gelegde bloed
schuld jegens het huis van Saul, maar om de
schuld die hij werkelijk had, èn de daaruit ge
volgde ellende, gevoelde David zich een vloek
waardige. In Simeï heeft hij gezien een werktuig
Gods in Simeï's schelden en vloeken heeft hij
gevoeld de branding van Gods toorn tegen hem.
En dat heeft hem toen te zeer neergebogen dan
dat hij naar wraak zou dorsten.
Trouwens feitelijk was hij op dat oogenblik
geen koning meer de macht was in andere han
den overgegaan waar was zijn recht om Simeï's
euveldaad te wreken door den dood Hij was
werkelijk voor zijn eigen besef een man des
bloeds zij 't dan in een gansch anderen zin
dan waarin Simeï het bedoelde. Zou hij het dan
wagen zijn hand uit te strekken naar het leven
van een ander Gods toorn buigt hem neer
Gods straf achtervolgt hem de dreiging des
Heeren gaat geheel in vervulling.
Zie dat is goed en schoonde vluchtende
koning met zijn verootmoedigd hart. Hun bleef
slechts één hoop over de hoop op Gods ont
ferming. Misschien zal de Heere mijn ellende
aanzien en mij goed vergelden voor den vloek.
De Rechtvaardige en Genadige kan dat kwaad
in een zegen veranderen.
Zoo heeft Davids ziel zich gebogen onder de
beschikking des Heeren, Die hem vernederde om
zijner zonden wil. Tegenover Simeï heeft David
aan zijn hart het woord gelaten aan het hart
dat niet op de menschen ziet, dat afziet van de
tweede oorzaken dat zich richt op den HEERE.
En dat paste bij den man naar Gods hart. De
natuurlijke, onwedergeboren mensch is steeds op
zelfhandhaving uit en vindt in wraak zijn lust.
Maar het kind des Heeren, die zijn Koning waar
lijk dient, weet wat zelfverloochening is en
oefent zich tot godzaligheid. Gods Geest reinigt
ook het hart met zijn booze harten
Aan de ootmoedige zachtmoedigheid zijn Gods
kinderen te kennen. Zalig zijn zij, die het eerste
kruiswoord verstaan. Zalig zijn zij, die de ster-
vensbede van Stefanus begrijpen. Zalig zijn zij
die bij het leed dat de menschen hen aandoen,
inkeeren tot zichzelf en zich buigen voor den
hoogen God. Zalig zijn zij die waarlijk geeste
lijk leven en in de school van den Heiland wer
kelijk leeren. Zalig zijn de zachtmoedigen zij
zullen het aaardrijk beërven
Oostkapelle. E. DOUMA.
GENERALE SYNODE.
Nadat Maandagavond Ds. J. L. Schouten van
Amsterdam den bidstond voor de Generale
Synode geleid had in de Noorderkerk te Middel
burg, opende Dinsdagmorgen Ds. D. Scheele
namens de roepende kerk de Synode.
De eerste zitting.
Na het zingen van Psalm 1031 en 7, het
lezen van 1 Johannes 2: 1829, sprak de tijde
lijke Praeses de volgende openingsrede uit
Weleerwaarde en Eerwaarde Broeders, Af
gevaardigden onzer Particuliere Synoden in
Nederland en der classes Batavia, Oost-Friesland
en Bentheim, Hooggeleerde Broeders, uitgenoo-
digd, om de Synode met Uw advies te dienen,
geliefde broeders afgevaardigden der Buiten-
lgndsche Kerken, die met de Gereformeerde
Kerken in correspondentie staan Genade zij U
ep vrede van Hem, Die is en Die was en Die
komen zalen van de' zeven Geesten, die voor
Zijnen troon zijn, en van Jezus Christus, Die
de Getrouwe Getuige is, de Eerstgeborene uit
de dooden en de Overste van de koningen der
aprde.
In Zijn naam open ik op last van den ker-
keraad der Gereformeerde Kerk van Middelburg,
aan welke opgedragen was, de Generale Synode
samen te roepen, deze vergadering. Het is mij
een eer de Generale Synode namens Middel
burg's kerk van deze plaats een welkom te
mogen toeroepen. Vele jaren zijn voorbijgegaan,
sinds de Generale Synode hier vergaderde, maar
de ouderen onder ons in Middelburg herinneren
zich nog levendig, hoe in 1896 de Synodeleden
van het toenmalige kerkelijk leven hier bijeen
waren en beslissingen hebben genomen, welke
van verstrekkenden invloed geweest zijn op den
gang van het kerkelijk leven. 37 jaren zouden
voorbijgaan, voordat in deze stad, beroemd door
haar historie, haar architectuur, de hoofdstad
van Zeeland, het middelpunt van Zeelands tuin,
weer een Generale Synode zou samenkomen.
Dat de Particuliere Synode van Zeeland be
sloot, de leden der Generale Synode in de ge
legenheid te stellen, zich temidden van den
veelszins drukken arbeid enkele oogenblikken
te ontspannen, door iets te laten zien van de
schoonheid onzer omgeving, zal U niet verwon
deren, en naar wij hopen, op hoogen prijs worden
gesteld. In een stad en omgeving, wier schoon
op allerlei wijze is bezongen, komt de Generale
Synode samen. „Wie uit den wervelenden
stroom, de bruisende onrust en zenuwachtige
haast der groote industriecentra en dichtbevolkte
groote steden in de idyllische rust van dit eiland
komt, wordt machtig aangegrepen door den hem
tegenstroomenden adem van een klare in zich
zelf genoegzame rust, die ook niet verdwijnt
bij de bruisende branding van onheilzwangere
golven, zoodat het „saevis tranquillis in undis",
rustig temidden der baren, dit land tot een
karakteristiek teeken werd."
Rustig ligt hier deze stad, rustig ontwikkelde
zich onder Gods veilige hoede het kerkelijk
leven. De tijden, waarin Middelburg's eerste
predikant Gelein Janszoon D'Hoorne in het ge
heim in 1559 hier predikte, zijn voorbij. Natuur
lijk hebben ook hier sinds 1896 veranderingen
plaatsgegrepen. Sint Barbara's kapel, de oude
Gasthuiskerk, waar de Generale Synode van
1896 vergaderde, wordt voor de geregelde
samenkomsten der gemeente niet meer gebruikt
de scheiding van de kerken A, B en C is opge
heven. Allerlei veranderingen grepen plaats,
maar nog steeds neemt Middelburg's kerk een
vooraanstaande plaats in te midden der zuster
kerken der provincie. Dat haar naam een
bekende klank heeft in de kerkhistorie, zal U
bekend zijn. De tweede Generale Synode der
Gereformeerde Kerken in 1581 werd hier gehou
den. De Synode van 1869 bracht de vereeniging
van de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde
en van de Gereformeerde Kerken onder het
Kruis. Talrijke mannen, bekend in het kerkelijk
leven mochten hier in vroegeren en lateren tijd
arbeiden.
Met het noemen van Jacobus Kimedoncius,
Hermannus Faukelius, Franciscus Gomarus,
Willem Teelinck, Bernardus Smytegelt, en in
de laatste decennien A. Littooij, M. Keulemans,
P. J. W. Klaarhamer, L. H. Wagenaar, L.
Bouma, wier arbeid krachtige sporen heeft na
gelaten, volstaan wij.
God was Zijn kerk in al die eeuwen nabij.
Scheen het licht soms gedoofd, Hij gaf uitkomst.
Ook hier, gelijk elders, heeft God groote dingen
gedaan, door genade en eer te geven aan de
kinderen dergenen, die door krachtige geloofs
overtuiging in 1834 en in 1886 pal hebben ge
staan voor de waarheid van Gods onfeilbaar
Woord. Het ideaal onzer vaderen, vrij van alle
staatkundige inmenging, mochten onze kerken
in vervulling zien gaan. God heeft rijk willen
zegenen, al wil het rustig temidden der baren,
nog niet zeggen, dat er geen strijd is. Het „Luc-
tor et Emergo", Zeeland's devies, staat ook
boven het kerkelijk leven geschreven. De kerk,
ook de Gereformeerde Kerken, stonden en staan
temidden van de branding des levens. De moei
lijkheden gaan ons kerkelijk leven niet voorbij,
en waar deze zich tegenwoordig hoog opstape
len, vragen velen in hun ongeloof en in hun
twijfel„wie zal ons het goede doen zien
De dagen der hoog-conjunctuur zijn voorbij, en
de zorgen in financieel opzicht zijn voor vele
menschen en dus ook voor de kerken groot.
De voorstellen van verschillende Synodale
vergaderingen inzake verlaging van emeritaats-
gelden en kostenvergaderingen hebben veel te
zeggen. Al is er in dit opzicht geen nieuws onder
de zon, want Art. 145 van de Acta van 1896
spreekt ons van een rapport over enkele punten,
op het Agendum onder stoffelijke belangen ver
meld, wijl enkele Provinciale Synodes aange
drongen hadden op bezuiniging der kosten door
Synode en Deputaten. De tijd dringt tot bezui
niging ook in ons kerkelijk leven op sommige
plaatsen was deze zoo ingrijpend, dat maatrege
len zullen moeten worden genomen, om in de
meest noodige behoeften van predikantsgezinnen
te voorzien.
Geen vitale belangen mogen echter geschaad
worden, want al moge in sommige streken van
ons vaderland de nood groot zijn, de vraag is
gewettigd, of ook soms het genot en de zucht
tot uitgaan in onze kringen niet gesteld wordt
boven den eisch van Gods Woord, dat wij aller
eerst den kerkedienst zullen onderhouden. Het
zou echter dwaas zijn, de moeilijkheden voorbij
te zien, waarom dan ook versobering dringend
noodig is in zaken, waarin dit maar eenigszins
mogelijk kan, terwijl aan de andere zijde Gods
volk mag gelooven, dat welke tijden ook aan
breken, en hoeveel wij ook moeten loslaten, de
God van Elia en van de weduwe van Zarphat
nog leeft, want Hij spreekt en het is er, Hij ge
biedt en het staat er. Wij zijn allen nog niet
aan het offer toe. Kunnen wij niet meer geven,
dan zal God ook in zulke dagen voor ons zorgen.
Maar overigens geldt„wat gij hebt, gij hebt
het om niet ontvangen".
Ook nu blijven de kerken tot den arbeid ge
roepen. In eigen kring en gezamelijk, ziende op
het gebod, en blind in de toekomst. Werpen wij
een blik om ons heen, en letten wij op het we
reldgebeuren, dan leven wij in een tijd, waarin
alles wankelt. Meer dan ooit gaat het voor of
tegen den Christus, een vervulling van het pro
fetisch Woord, dat zeer vast is. De almacht van
den staat wordt luide gepredikt. Nieuwe Caesars
zijn opgestaan. De predikers van ongeloof en
opstand vinden bij velen gehoor. Wat voor
enkele jaren nog algemeen werd aanvaard, en
tot de goede zede werd gerekend, wordt in
twijfel getrokken. De fundamenten van het
geestelijke, maatschappelijke en huiselijke leven
tracht men omver te werpen. Hun pijlers worden
geschud. Ook onder ons is die invloed merkbaar,
zoodat steeds meer van de ambtsdragers wordt
geëischt, zullen zij de kudde weiden naar den
eisch van Gods Woord. Israels geschiedenis zegt
ons, hoe ook het Bondsvolk onder den invloed
stond van de machten buiten God en het gevaar
om meegesleept te worden door den stroom des
tijds, groot was.
Het leven van onzen tijd brengt ons met zoo
veel vraagstukken in aanraking, dat er bijna
geen oplossing voor te vinden is. Toch moet de
kerk zijn en blijven een stad boven op een berg,
een lichtende kandelaar, haar licht werpend in
de donkerheid der wereld. Dit alles kan zij doen
door de genade Gods. Hij draagt de kerk op
Zijne vleugelen. Hoe meer wij daarvan overtuigd
zijn, des te meer zullen wij kunnen blijven ar
beiden trots alle teleurstelling. Tot veel heeft
de Koning der Kerk onze kerken willen roepen,
maar waar er symptomen zijn van oppervlakkig
heid en wereldgelijkvormigheid, van verzuiming
van de onderlinge samenkomsten en verachting
van het ambt, van weinig indenken van de
Gereformeerde belijdenis -hoe gemakkelijk
breekt men met de kerk en gaat men over tot
een andere formatie en van te weinig kennen
van de rijke historie door God gemaakt, blijft
gebed, waakzaamheid en verootmoediging ge
boden. Verootmoediging past ons, en als wij
roemen, zullen wij het alleen in den Heere doen.
Te danken is er, wanneer wij zien, hoe God in
ons vaderland vrijgemaakt van de Roomsche
hiërarchie door Prins Willem van Oranje, wiens
400-jarige geboortedag Nederland dit jaar in alle
eenvoudigheid mocht herdenken, ons in alle ge
rustheid doet wonen, en zegenen wil boven
bidden en denken. De kerk wordt hier niet ver
volgd, niet geknecht door den staat, terwijl in
andere landen, met name in Rusland, nameloos