No* 33
Vrijdag 18 Augustus 1933
47e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIEDs. A« C. HEI) TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG*
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
HET ALLES OVERWINNEND GELOOF.
En Jezus zeide tot den hoofdman
over honderd Ga henen, en u geschie
de, gelijk gij geloofd hebt. En zijn
knecht is gezond geworden te dier
zelfde ure.
Mattheüs 18 13.
Eenmaal sprak de Heiland tot Nicodemus, de
wind blaast waarheen hij wil en gij hoort zijn
geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt
en waar hij heengaat, alzoo is een iegelijk die
uit den Geest geboren wordt. Volkomen zijn
deze woorden van toepassing op het geestelijk
leven. Wat voor ons menschen soms zooveel
belooft voor het koninkrijk Gods, blijkt later
een teleurstelling te zijn, en waarvan wij weinig
verwachting koesterden, daar treedt soms het
krachtigst geloofsleven naar voren.
Hoe schittert voor ons in de evangeliën het
aanhouden door het geloof van de Kananeesche
vrouw, maar niet minder de needrigheid des
geloofs van den hoofdman over honderd, die
het mocht hooren Voorwaar zeg ik u, ik heb
zelfs in Israël zoo groot geloof niet gevonden.
In Kapernaüm, waarvan Jezus getuigde, tot den
hemel toe zijt gij verhoogd, maar tot de hel toe
zult gij neder gestooten worden, ging de Romein
den Jood voor. Bij den Jood onwil en hardnek
kigheid, bij den Romein vertrouwen en over
gave. Anders zouden wij het verwacht hebben,
maar de wind blaast, waarheen hij wil. Op een
bijzondere wijze kwam de Heiland met den
hoofdman te Kapernaüm in aanraking. Huiselijke
zorgen drijven hem er toe, de liefde tot een zijner
dienstknechten, die ernstig ziek was, dwong hem
Jezus te zoeken en Zijn hulp in te roepen.
Jezus' daden en macht waren ook den hoofd
man niet onbekend gebleven, en waar zoovelen
bij hem genezing hadden gevonden voor allerlei
kwalen, waarom zou hij ook niet gaan Mis
schien, dat zijn dienstknecht bij Jezus baat vond.
Reeds dit handelen typeert dezen man. Niet
uit de hoogte zag hij op zijn ondergeschikten
neer, denkende, valt deze dienstknecht weg, dan
komt er wel een andere voor in de plaats, daar
entegen leefde hij met zijn soldaten mee en geen
middel liet hij onbeproefd om den zieke hulp
te bieden. Alle hulp schijnt echter tevergeefs
één uitweg is nog over, tot Jezus gaan. Maar
een Romein kan toch bij Jezus niet gaan aan
kloppen Jezus één van die onderworpen Joden,
waarop de Romeinen, de heerschers der aarde
minachtend neerzagen. Wat zou men niet van
hem denken, dat hij, de Romein in zulk een
nauwe verhouding met Jezus trad Die vragen
echter vallen weg voor den nood van zijn knecht.
Dat hij anders was dan anderen blijkt wel hier
uit, dat de oversten der synagoge op het ver
zoek van den Romein naar Jezus gaan, met de
bede zijn dienstknecht te helpen. Hij scheen dus
bekend te staan als een goed mensch, die in
tegenstelling van zooveel anderen, het volk niet
afperste en uitzoog, maar het goede voor hen
zocht. Zal Jezus aan dit verzoek voldoen Hij
is toch gekomen voor de schapen Israëls. Maar
wijst Jezus ooit iemand af, als hij ziet een waar
lijk bidden, zoeken en vragen Dat doet de
Heiland nooit en zoo voldoet Hij ook aan het
verzoek van deze oudsten, Hij richt zijn schre
den naar het huis van den Romein, maar als
Hij nadert zendt de hoofdman eerst nog een
paar vrienden met dezelfde bede, om dan, voor
dat Jezus zijn huis kan binnen gaan, zelf op den
voorgrond te treden. De hoofdman en Jezus
staan tegenover elkaar. Hij vertelt den Heiland
zijn zorgen, en als deze dan zijn huis wil bin
nentreden, klinkt het voor vele Christenen be
schamend woord, getuigend van needrigheid,
maar ook van geloofskracht, „Heereik ben
niet waardig, dat gij onder mijn dak zoudt in
komen, maar spreek alleen een woord, en mijn
knecht zal genezen worden". Deze man stond
dichter bij het koninkrijk Gods, dan vele Joden.
Ongetwijfeld was hij een dergenen, die het bij
de goden niet kon vinden, die aangetrokken
door het machtig Godsbegrip van Israël, uitzag
naar de verlossing der heidenen, en door Gods
Geest geleid, in Jezus de vervulling daarvan zag.
Hij heeft in zijn doen iets weg van Cornelius,
hij had het Joodsche volk lief, zijn medewerking
aan het bouwen der synagoge getuigt daarvan,
maar Jood werd hij niet, zou in Christus Jood
en Heiden niet een zijn? Mattheüs wil in zijn
geschrift den Joden door deze geschiedenis laten
zien, dat ook de heidenen het erfdeel Gods zijn.
Het was in de volheid des tijds ook de akker
van het heidendom werd gereed gemaakt, om
het zaad te ontvangen en rijke vruchten te dra
gen. Deze hoofdman is er een profetie van. Wat
zijn vrienden van hem denken, dat hij het van
Jezus verwacht, het deert hem niet. Waar alleen
hulp te vinden is, daar zoekt hij het. Zijn bede
is een belijdenis, ik ben het niet waardig,
maar tevens een erkentenis, ik heb u noodig,
gepaard gaande met het vaste vertrouwen, dat,
indien Jezus wil, het ook zal geschieden.
Geen omhaal van woorden acht hij noodig
de elementen, welke in een waarachtig gebed
niet kunnen gemist worden, zijn aanwezig.
Schuldbesef, afhankelijkheid en vertrouwen. De
Geest doet hem bidden, en als de Geest met
ons bidt, dat hoort God, op welke wijze Hij
dan ook mag verhooren en uitkomst schenken.
Er zijn menschen, die wel God vragen te hel
pen, maar Jezus niet in huis willen hebben, om
hun huis te doordringen met Zijn Geesteen
mensch verkeert immers ook in de wereld. En
die weigering kan soms geschieden onder een
vromen vorm, maar dit is niet de bedoeling van
den hoofdman. Echt gevoelt hij zijn kleinheid,
ziet zijn zonde, elke hooge meening over zich
zelf is verre van hem. Hij is het niet waardig,
de zegeningen des Koninkrijks te ontvangen, als
hij op zichzelf ziet. Hij verkeert met deze be
lijdenis in goed gezelschap het is de belijdenis
van alle vromen. Het kan een uitdrukking zijn
zonder beteekenis, nagezegd, nagepraat, omdat
het nu eenmaal zoo hoort, maar zoo is het bij
den hoofdman niet. Met zijn belijdenis „ik ben
het niet waardig" spreekt hij het voor alle om
standers uit, dat Jezus kan helpen, sterker nog,
zijn woord is voldoende. Openbaar wordt daarin
zijn levenskeuze, zijn geloofsvertrouwen. Jezus
behoeft zijn knecht niet aan te raken, als Hij
spreekt, is het. En uit de nadere verklaring van
zijn woord, hoe hij staat onder de macht van
anderen, en zijn dienstknechten hem hebben te
gehoorzamen spreekt de belijdenis, meer dan
Caesar is hier.
Jezus' discipelen kunnen het zich voor gezegd
houdenhoe worden zij door dezen Romein
beschaamd. Hier iets van het geloof, dat de
bergen kan verzetten. Geen vrees, dat God niet
kan helpen, Hij kan en Hij wil. Niets kan zich
tegen zijn mogendheid stellen. Dit leeren dege
nen, die met een schuldverslagen hart tot Hem
in Christus vluchten als waarheid kennen, wan
neer zij zwak zijn, zijn ze machtig. Hoe kleiner
wij van onszelf denken, hoe rijker de genade
zich door het geloof zal openbaren. Natuurlijk
zijn we hier niet met praten klaar waar waar
achtig schuldbesef is, daar is een hopen op den
Heere in allen nood, een vertrouwen op Zijn
woord.
Het leven van den hoofdman predikt het ons
duidelijk Zou de Heere de Zijnen niet hooren;
gaan zij niet alles verre te boven Jezus, Hij
zal hooren, hier geldt het de genezing van een
zieke, maar nog veel meer wil Hij zielen redden;
tot een rantsoen voor velen is Hij gekomen. Hij
zal hooren, maar eerst zegt Hij tot Zijn volge
lingen, „Voorwaar, ik heb zelfs in Israëls zoo
groot een geloof niet gevonden, om hen daarna
ernstig te vermanen, zich zelf te onderzoeken,
opdat Oosten en Westen hen niet voor gaan.
Het geloof van den hoofdman ziet over alles
heen, als een kind geeft hij zich over, hij zegt
niet, eerst moet ik zien, dat Gij het doet en
daarom zijt Gij mijn Vader, maar hij getuigt,
ik geloof dat Gij het kunt, wilt doen, want Gij
zijt mijn Vader. Het geloof beslist over de
eeuwigheid, omdat de Joden in den Christus niet
gelooven, omdat het kruis een ergernis is, komen
zij om, maar de hoofdman leeft, door het ge
loof. Zoo 'n groot geloof in Israël niet gevon
den. Een ernstige prediking voor de Bondskin-
dèren het zou kunnen zijn, den weg geweten,
bij het Woord opgevoed, en toch missende het
levensdoel. De Javaan zou ook hier kunnen
voor gaan. Daarom hebben we ons voortdurend
te onderzoeken, waar onze levenskeuze is is
de keuze, door Gods genade, Zijn dienst, dan
is er geloof het moge zwak zijn, de overwin
ning volgt. Maar de Christen heeft zich te oefe
nen in den strijd, opdat hij toeneme in de kennis
van den Heere Jezus Christus en daarvoor is
Zijn Woord de gids. Wie zich daardoor laat
leiden, leert steeds meer verstaan „op uw woord"
Heere De dienstknecht van den hoofdman werd
genezen, maar dezelfde God leeft nog. Hij wil
ook uw God zijn, ook u genezen in Christus
Jezus, u alles schenken voor het tijdelijke en
eeuwige leven.
Maar zal er genezing zijn onder Zijne vleu
gelen, dan moet gekend worden, de verborgen
omgang met God, die door het geloof wordt
ervaren.
Is dat geloof aanwezig, dan ook uitkomst.
Misschien geheel anders dan ge denkt of hoopt,
maar juist door de beproeving heen zal blijken,
of het geloof echt is.
Wacht op den Heer, gij vromen,
Is Israël in nood,
Er zal verlossing komen.
Zijn goedheid is zeer groot.
In Christus zijn we meer dan overwinnaars
door het geloof.
M. SCHEELE.
DE GENERALE SYNODE.
In onze Zeeuwsche Kerken is er blijdschap,
dat de Generale Synode weer eens in Middel
burg samenkomt. En we spreken ongetwijfeld
uit naam van al onze lezers, wanneer we de
afgevaardigden der kerken uit ons geheele land
en Indië en Pruisen een hartelijk welkom toe
roepen in ons midden.
Sinds vele jaren al is het niet gebeurd, dat
een Generale Synode onzer kerken in Middel
burg saamkwam. Daarvoor moeten we terug
naar de vorige eeuw, naar 1896. In 1869 ver
gaderde daar ook de Synode der Christelijk
Afgescheidene Gereformeerde Kerken. Ver
liepen er tusschen die twee Synodes 27 jaren,
nu is het de lange tijdsduur van 37 jaren, die
er ligt tusschen deze Synode en haar voorgang
ster. We meenen te mogen zeggen, dat het nu
ook weer eens tijd werd, dat de Zeeuwsche
kerken de Generale Synode in haar midden za
gen.
En dat temeer omdat die beide vorige Mid-
delburgsche Synodes zich een goeden naam ver
worven hebben door de belangrijke en zegen
rijke besluiten, die daar genomen werden. In
1869 kwam tot stand de vereeniging van de
Christelijk Afgescheiden Gereformeerde Kerk
en de Gereformeerde Kerken onder het kruis.
De Synode van 1896 is vooral bekend ge
worden door de besluiten inzake den Zendings-
arbeid, die tot grooten bloei van het Zendings
werk hebben bijgedragen. Ook de verzorging
der emeriti, en van de predikantsweduwen en
-weezen naar art. 13, werd daar behandeld en
principieel geregeld. En de ouden van dagen
zullen zich nog wel herinneren, dat op die Sy
node ook was ingediend een bezwaarschrift van
den kerkeraad van Bedum A. tegen leeringen
van Dr. A. Kuyper Sr. Dienaangaande sprak
de Synode toen o.m. uit, dat zij vertrouwen
bleef betuigen in Prof. Kuyper en in de hoog
leeraren van de Vrije Universiteit en van de
Theol. School te Kampen, die verklaard hadden
principieel aan de zijde van Dr. Kuyper te staan.
In zijn belangrijk openingswoord maakte Ds.
A. Littooij toen een interessante vergelijking
tusschen de Synode in Middelburg, gehouden in
1581 en die van 1896. Er zouden ook nu weer
punten van vergelijking aan te wijzen zijn tus
schen de Synodes van 1581 en 1896 en 1933.
Kwam in 1581 de vraag ter sprake welke psal
men in de kerken zouden gezongen worden, het
kerklied zal ook nu een onderwerp van behan
deling uitmaken. Vroeg in 1896 art. 13 de aan
dacht, datzelfde is nu het geval. En zelfs de
bezuiniging is geen nieuw punt op de Synodale
agenda. Evenals nu voorstellen dienaangaande
op het agendum prijken, was dat zoo in 1896,
toen werd aangedrongen op bezuiniging inzon
derheid bij het benoemen van allerlei deputaten
en door beperking van rapporten.
Moge de Heere geven, dat deze Synode van
Middelburg evenals haar voorgangsters voor ons
kerkelijk leven tot rijken zegen worde gesteld.
Laat in de kerken de voorbede voor de Sy
node in deze weken niet ontbreken.
CREDENTIEBRIEF.
Nu a.s. Dinsdag de Generale Synode staat
geopend te worden en er dan een onderzoek
moet ingesteld worden naar de credentiebrieven
der afgevaardigden, is, in verband daarmee, wel
interessant een artikel van Ds. J. Douma van
Britsum in Friesch Kerkblad.
Daarin betoogt Ds. Douma, dat in een cre-
dentiebrief naar de Generale Synode, niet be
hoort de toevoegingen de kerkenordening.
Hij meent, dat een Particuliere Synode in haar
credentiebrief naar een Generale Synode kan
volstaan met de verklaring, dat zij alles wat
door de Generale Synode wordt besloten voor
vast en bondig zal houden, voorzoover het niet
strijdt tegen het Woord Gods en de Drie For
mulieren van Eenigheid. De toevoeging „en de
kerkenordening" is wel noodig zoo meent
hij in een credentiebrief naar de Classis en
de Particuliere Synode, maar is niet op haar
plaats in een credentiebrief naar de Generale
Synode.
Als argument daarvoor voert hij aan, dat een
Generale Synode een samenkomst is niet van
enkele kerken, maar van alle Gereformeerde
Kerken in Nederland dus van die kerken, die
met gemeen accoord de kerkenordening hebben
aanvaard. En deze vergadering aller kerken heeft
recht zoo betoogt hij zoo het profijt der
kerken dat vereischt om de artikelen, de wette
lijke ordening der kerken aangaande, te ver
anderen, te vermeerderen of te verminderen, wat
aan geen bijzondere gemeente, classis of Synode
vrijstaat (zie art. 86 K.O.).
Door de opname van de toevoeging „en de
kerkenordening" zou dan echter de Generale
Synode verhinderd worden, om, ook wanneer
het profijt der kerken het eischte, eenige ver
andering in de Kerkenordening aan te brengen.
In vroeger dagen werd dan ook zoo gaat
hij voort in de credentiebrieven naar de
Generale Synodes van gebondenheid aan de ker
kenordening niet gerept, want men wilde een
Generale Synode niet beletten de door haar zelf
aanvaarde orde zelf ook te kunnen wijzigen.
„Zoo sterk wilden onze vaderen de vrijheid der
Generale Synode gehandhaafd zien, dat zij zelfs
van gebondenheid aan de Belijdenisgeschriften
in hun credentiebrieven naar de Generale Synode
niet spraken, maar altijd alleen van gebondenheid
aan het Woord Gods.
Als bewijs voor zijn stelling voert hij dan
aan, dat toen op de Nationale Synode van
Dordrecht 1618 de afgevaardigden van Over-
ijsel verschenen met een credentiebrief, waarin
niet alleen van gebondenheid aan de Schrift
maar ook van „de gelijkvormigheid des geloofs
in confessie en den Catechismus" gesproken
werd, dit bedenking wekte en de afgevaardigden
zich daarover nader moesten verklaren.
Ds. Douma zegt hier zeker interessante din
gen, die echter ook al aanstonds een paar vra
gen doen rijzen. Waarom wil Ds. Douma dan
in de credentiebrief aan de Generale Synode
nog wel laten staan de bepaling aangaande de
gebondenheid aan de Drie Formulieren van
Eenigheid, en heeft hij ook daartegen geen be
zwaar gemaakt Als een Generale Synode al
leen gebonden is aan Gods Woord, waarom
wordt dan van de afgevaardigden gevraagd op
plechtige wijze instemming te betuigen met de
Belijdenisschriften
In elk geval oordeelde de Synode van Middel
burg in 1896, dat de toevoeging inzake gebon
denheid aan de Kerkenordening noodig was.
Uit de Acta, art. 2 blijkt, dat in de credentie
brieven van Overijsel en Utrecht de verbinding
aan de Kerkenordening niet genoemd werd.
Daarover werd toen navraag gedaan. Merkwaar
dig, dat in 1618 de afgevaardigden van Over
ijsel zich moesten verklaren over het aanwezig
zijn van een nadere toevoeging en in 1896 over
het ontbreken daarvan. Maar zoo geschiedde
toch. En als we nu bedenken, dat op de laatste
Synode ook Prof. F. L. Rutgers, als adviseur,
aanwezig was, is er wel eenige grond voor het
vertrouwen, dat alzoo niet gehandeld werd in
strijd met de waardigheid van een Generale
Synode van Gereformeerde Kerken.
HEIJ.