FEUILLETON
KENTERING.
der blanken. Ze wilden zich meester maken van
de Westersche beschaving. En dat is hun vrij
wel gelukt. Wie de toestand van het onderwijs
van 1900 vergelijkt met dien van thans, slaat
de handen van verbazing in elkander. In korte
jaren is veel van den achterstand ingehaald.
In 1910 was er voor een gewonen Javaan,
die geen protectie had van voorname Javanen
of Europeanen, geen gelegenheid om Hollandsch
te leeren, of zelfs goed onderwijs te ontvangen
in eigen landstaal. Het aantal analfabeten was
onheilspellend groot. En thans is er volop ge
legenheid, zelfs voor de studie aan Hoogescho-
len.
Menige Javaansche jongeman, gedreven door
den geest naar vooruitgang, besteedde een groot
gedeelte van zijn schriel salaris voor dure les
sen in het Hollandsch.
Van die zucht naar ontwikkeling maakte Ds.
Merkelijn gebruik om weder nieuwe aanknoo-
pingspunten met de bevolking te vinden.
Onder de Javaansche ambtenaren liet hij een
circulaire verspreiden, dat hij bereid was tegen
een zeer geringe vergoeding een cursus in het
Hollandsch te geven. Om den ijver er in te
houden, werd het lesgeld wel zeer laag gesteld,
maar de leerlingen moesten toch iets betalen.
Ds. Merkelijn werd dus onderwijzer Och ja,
een goede Zendeling moet in den pionierstijd
een manusje van alles wezen. Hij moet predi
kant zijn, onderwijzer, zelfs bouwer en architect
om voor een koopje verschillende Zendingsge
bouwen te doen verrijzen. Later gaat dat dan
wel anders, maar eerst moet hij leeren aanpak
ken.
De cursus slaagde uitstekend. Vele van de
voornaamste Javanen gaven zich op. Want hier
was gelegenheid om van een zeer ontwikkeld
Hollander voor weinig geld goede lessen te
ontvangen. Wel begrepen ze dien man niet, want
wie kwam er nu in Indië uit louter menschlie-
vendheid? Dat was een artikel, dat op de Oos-
tersche markt niet verhandeld werd.
Nu was Ds. Merkelijn te eerlijk om zijn leer
lingen niet reeds den eersten avond te vertellen,
wat hij eigenlijk op Magelang kwam doen. Hij
was dus bij de jonge ambtenaren spoedig be
kend als de Zendeling. Dat was wel weer oor
zaak, dat er sommigen wegbleven, maar de
cursus heeft nimmer over gebrek aan leerlingen
te klagen gehad. Ds. Merkelijn vond tevens een
schoone gelegenheid het Evangelie te verkon
digen onder hen, die later als leidslieden van
het volk zouden optreden.
Naar het uiterlijke te oordeelen, was de
geestelijke oogst niet groot. Van al de leerlingen
is er één tot Jezus gekomen en de eerste Javaan,
die gedoopt werd op het Zendingsveld was een
leerling van deze cursus. Maar andere vruchten
waren er wel. Door het geheele arbeidsveld
leerde Ds. Merkelijn daardoor kennen de volks
hoofden, die grootendeels later een zeer wel
willende houding tegen hem innamen.
En dat was een groot voordeel, daar over
de medewerking van de Europeesche ambtena
ren niet te roemen viel, als we niet willen spre
ken van tegenwerking.
Meer dan eens is het van groote beteekenis
geweest voor de Zending, dat vele van de In-
landsche ambtenaren Ds. Merkelijn nader lee
ren kennen en van zijn onbaatzuchtigheid en
Javanenliefde overtuigd waren.
Deze tak van arbeid is slechts van korten
duur geweest. Na een paar jaar kwamen er op
Magelang tal van Hollandsche scholen, ook
Christelijke, die we eigenlijk liever Zendings
scholen willen noemen, al stonden ze niet recht
streeks onder de Zendingsdeputaten, maar gin
gen ze van een vereeniging van Zendingsarbei
ders uit.
De onderwijzers aan deze scholen namen de
cursus over als een deel van de Zendingstaak
en uit deze eerste Hollandsche cursussen zijn
thans niet minder dan 10 scholen gegroeid, waar
meer dan 1200 leerlingen dagelijks in aanraking
komen met het Christendom, n.l. drie Hollandsch
Javaansche scholentwee Hollandsch Chinee-
sche scholen een Maleisch Chineesche school
een school voor Europeanen een Muloschool
en een Huishoudschool te Magelang en een
H. C. S. in Temanggoeng.
Waarlijk, ook hier mag van rijken zegen ge
sproken worden.
P. LOK.
WAAR BLIJFT HET GELD?
Eén der apostolische Vaders uit de 2e eeuw
na Christus, schreef in een brief aan de gemeen
te „Laat Uw geld in Uw handen zweeten, vóór
ge het uitgeeft".
14)
„Nu, 't is toch zeker mijn geheel vrijen Zon
dag. Eenmaal in de zes weken mag toch zeker
wel
„Dat is geen antwoord op mijn vraag, Frouk
je"
„Nu ja, ik vind het in de kerk ook niet altijd
prettig, 'k Snap er niets van en ging liever niet.
Maar U wilt toch, dat wij gaan En dan doen
we het. Wybrand is er ook bijna elke week.
Vader en moeder gaan niet eens. En dan moe
ten wij nog aanmerkingen hooren
„Dat moet je niet telkens zeggen, Froukje. Je
weet ook, waarom vader en moeder niet naar
de kerk kunnen gaan."
„Neen, dat weten we niet", voer het meisje
heftig uit. „Een kerk is een kerk en een dominé
is een dominé. De dominé vindt 't een schande,
dat hier gezelschap is. En de dokter spot er wat
mee. Denkt U, dat het zoo'n pretje is, zooiets
telkens over je vader en moeder te moeten hoo
ren
„Nu overdrijf je weer, Frouk. Zoo dikwijls
wordt er over ons op het dorp niet gepraat.
Wat zou men te zeggen hebben
„Niet over ons gepraat worden Vanmor
gen vroeg de dokter nog, of vader nog naar
Ulrum was gegaan. Natuurlijk spotte hij weer.
Hij zou eens aan den dominé vragen, of hij
net wilde worden als die gekke De Cock. Dan
Ge zult misschien zeggen, dat er voor zulk
een vermaning weinig reden is, waar velen eer
der genegen zijn de mot te laten knabbelen aan
het papier en de roest te laten heerschen over
de munt in hun brandkast, dan dat ze het ge
dachteloos uitgeven.
Deze vermaning past zeker wel allereerst voor
hen, die het plan koesteren om de kermis te
Vlissingen en te Middelburg te gaan bezoeken,
waar, naar we vernemen, zelfs in dezen tijd
voor duizenden wordt verkwist.
Toch is deze vermaning van dezen opvolger
niet geheel overbodig, waar het van achteren
vaak blijkt, dat we onze liefdegave aan een ver
keerd adres hadden bezorgd. Past deze voor
zichtigheid nu ook ten aanzien van „den Zeeuw-
schen Beker" Komt dat geld terecht Zoo
vraagt men ons. En die vraag heeft recht
Mogen we er dit op antwoorden
1°. 't Geld komt niet in Rusland, maar gaat
naar Riga, aan Ruslands grenzen, waar 't wordt
omgezet in levensmiddelen. Hier worden pakket
ten gemaakt van verduurzaamde levensmiddelen
en deze worden naar de noodlijdende Christen
gezinnen verzonden.
2°. Deze pakketten komen inderdaad op de
plaats van bestemming, getuige de duizenden
dankbetuigingen van gezinnen, die er door wor
den gered van den dood.
3°. Deze dankbetuigingen zijn onvervalscht,
wijl de handschriften van velen aan de afzen
ders bekend zijn, waar het familie en vrienden
betreft. Bovendien getuigen menschen, die aan
het vreeselijk oord ontsnapt zijn, dat ze er zelf
van hebben geleefd en anderen er van leven.
4°. Dr. Schabert, Ds. Groefn e.a., die het
werk in Riga verrichten, zijn broeders, die om
Christus' wil gevangenis en verdrukking hebben
doorstaan. De vader van Ds. Groefn stierf den
marteldood. In zulke menschen kunnen we ons
vertrouwen stellen.
5°. Het werk gaat uit van een groote inter
nationale Bond van Inwendige Zending en Dia
conie, wier leiders mannen zijn van groote be
kwaamheid en die dus borg staan voor het
doeltreffende van Uw liefdegaven.
Laat dus uw geld niet langer zweeten in Uw
hand, maar vult uit dankbare liefde met de ve
len, die reeds hun offers brachten, tot aan den
rand „den Zeeuwschen Beker".
St. Laurens. A. KONING.
Giro 220659.
P.S. De Comité's worden actie. Biezelinge,
St. Laurens, 's-Heer-Hendrikskinderen en Zaam-
slag zijn aan 't werk. Goes, Middelburg en Zie-
rikzee volgen direct na de vacantie. De jonge
lingen en jongedochters stroomen toe. 't Is heer
lijk werk. Waar we niet alle dorpen kunnen
bezoeken, mogen er dan eigenbeweging Comité's
alom worden gevormd.
ONZE VRIJE UNIVERSITEIT.
Dominé en Mevrouw X. kregen op zekeren
avond bezoek van den zoon van hun buurman,
een jong student in de rechten.
Dat was zoo zijn gewoonte, om éénmaal in
't jaar, meestal in de Kerstvacantie een avond
gezellig in de pastorie door te brengen.
Dominé X. was een joviale man, kon prettig
vertellen en al liepen de godsdienstige meenin
gen van beide buren nog al sterk uiteen, dit was
toch geen reden om de goede verhouding, die
er tusschen beiden bestond, te schaden. Ook al
stak Dominé in geen geval zijn beginselen onder
stoelen en banken.
Dien avond was Dolf, de zestienjarige gym
nasiast, ook in de huiskamer.
Na de gebruikelijke vragen naar gezondheid
en welstand, de vorderingen met de studie,
kreeg het gesprek een ander karakter en wel,
naar aanleiding van den dubbelen moord, die
zich kort geleden in de omgeving had afgespeeld
en waarbij de dader veroordeeld was tot levens
lange gevangenisstraf.
„Ik vind, zoo iets toch verschrikkelijk", aldus
de student, „dat zoo'n man nu maar in een cel
wordt gestopt en z'n heele leven gestraft moet
blijven."
„Maar Meneerantwoordde Mevrouw,
„wat wilde U dan 'k Ben veel te blij, dat zulke
menschen voor goed opgesloten worden. Waar
moesten we blijven als al die misdadigers bleven
rondloopen'k zou geen rustig uur meer
hebben, 't Gebeurt tegenwoordig nog al eens...
En, deze man had zich zelfs al eerder aan der
gelijke vergrijpen schuldig gemaakt."
„Pardon, Mevrouw, ik zou hem ook niet de
absolute vrijheid willen geven, maar, waarom
kwam er 's Zondags in Uithuizermeeden ook
eens wat beweging, want dan liep de kerk
stampvol. De dokter zeidan ga ik ook vast
naar de kerk. Natuurlijk meent dokter er niets
van. Maar zóó wordt er over vader en moeder
en die paar vrienden gepraat."
„Hoe weet de dokter nu, dat vader naar Ul
rum is vroeg moeder Bazuin ongerust.
„Ja, weet ik het. Op het dorp gehoord na
tuurlijk. Straks gaan vader en moeder veel meer
over de tong. En dan maakt U nog aanmerkin
gen op Wybrand en mij, vooral op mij. Maar
ik zou wel eens willen weten, wat verkeerde
dingen ik doe."
„Het is niet goed, om den Zondag door te
brengen, zooals jij doet, Froukje. Dat gaat straks
weer mallen en gekken op den dijk en je denkt
niet aan het heil van je ziel. Moeder vindt het
heusch niet prettig, om aanmerkingen te maken.
Maar ik moet het wel doen. Dat ben ik, als
moeder, verplicht."
„Welja, ik moet dien éénen vrijen Zondag,
dien ik in de zes weken heb, zeker met een
„olde schriever" in een hoekje gaan zitten? Ik
dank er lekker voor. Deed moeder dat vroeger
soms ook
Froukje wat overmoedig, want in den
grond was zij niet kwaad en snauwde zij haar
moeder niet af schaterde.
„Neen, kind, vroeger deed moeder het ook
niet. Helaas niet. Ik was net zoo'n zieltje zonder
zorg, als jij. Maar de Heere heeft mij leeren in
zien, dat wij er zóó niet komen. Je dient den
Heere niet, Frouk."
„Nu, dat zal dan later wel komen, net als f
hebben ze hem niet in de een of andere inrich
ting gedaan Daar hoort hij thuis, maar niet in
de gevangenis."
,,'t Is juist, zooals U zegt, de man had méér
op z'n geweten, was al vaker met de politie in
aanraking geweest. Het duidelijkste bewijs, dat
er iets niet in orde is met hem. Hij is abnormaal.
En moet hij daar voor nu z'n heele leven ge
straft worden
„Nou-nou-nou", viel Dominé in, „acht U een
daad, zooals deze man beging, alleen maar te
verklaren uit het feit, dat hij geestelijk defect
is? Ik zeg alléén maar
„Ja zeker, hij is psychisch defect. En daarom
moet hij niet gestraft worden. Wel opgesloten
natuurlijk, maar niet in een gevangenis."
„Maar, erkent U dan niet, dat deze man een
groote zonde beging voelt U niet, dat hij schuld
op zich geladen heeft En dat die zonde ge
straft moet worden
„Ochzondeschuldwat is eigen
lijk zondeIk voor mij geloof daar niet aan.
We zijn allemaal eenigszins defect, de één meer,
de ander minder. Deze man is het in hevige
mate, de stakker. U voelt toch wel, als hij nor
maal geweest was, dat hij dan zoo'n gruwelijke
daad niet gedaan zou hebben."
Dolf, die een boek voor zich had, zat met
open mond te luisteren. Nu hoorde hij iets, dat
geheel nieuw voor hem was en dat z'n aandacht
deed spannen.
Tot vader hem plotseling een wenk gaf, dat
het tijd was om naar bed te gaan.
De volgende avond.
Mevrouw zit met Dolf in de huiskamer.
't Huiswerk is af en 't laatste half uurtje glijdt
weg in gezelligheid.
„Moeder, hoe vond U dat gesprek van gis
teravond Wou meneer van hiernaast beweren
dat die moordenaar eigenlijk heelemaal onschul
dig was en dat ie niet in de gevangenis moest
Wat idiootEn hoorde U wel, dat ie zei, dat
ie heelemaal niet aan zonde geloofde
„Ja kind, zeker, ik vond het verschrikkelijk
om zoo iets te hooren."
„Maar, daar gelooven wij toch wel aan. Va
der heeft het ons laatst op de catechisatie nog
gezegd dat we altijd zondigen en dat we van
onze geboorte af al schuld hebben. Hoe komt
hij er dan aan om zoo iets te zeggen
„Ja, Dolf, dat wordt nu geleerd op onze open
bare Universiteiten, waar met het Woord van
God geen rekening wordt gehouden."
„Studeert hij dan niet aan onze Vrije Univer
siteit
„Neen, zeker niet. En voel je nu wel welk
een groot gevaar daar in schuilt Dat eene ge
sprek van gisteravond heeft jou vandaag nu al
zoo bezig gehouden, anders was je er niet weer
op teruggekomen. Begrijp je nu wel hoe groot
de invloed is, die er van de professoren op de
studenten uitgaat, die dagelijks met hen verkee-
ren en hoe licht deze de theoriën van hun voor
gangers overnemen
Daarom hebben wij onze Vrije Universiteit
zoo lief en willen we alles doen om haar in
stand te houden. Want onze professoren zijn
mannen, die in de eerste plaats vragen „Wat
zegt ons Gods Woord
Dr. Kuyper heeft ons volk een ontzaglijk
groote weldaad bewezen, toen hij en de zijnen
de Vrije Universiteit stichtten.
Dat mogen we nooit vergeten, Dolf."
„Ik ga er later ook heen, hè moeder
„Ja, jongen, dat zullen we hopen."
Toen Dominé thuis kwam, vertelde Mevrouw
hem het gesprek met haar zoon. En ze eindigde:
„Als ik nog denk aan dat bezoek van gister
avond, dan kan ik je niet zeggen, hoe dankbaar
ik ben, dat wij ons kind straks in veilige handen
kunnen overgeven.
Nog nooit heb ik zóó de beteekenis verstaan
van de Vrije Universiteit voor onze jonge men
schen als gisteravond."
Hoogeveen. S. G. C. FABER—MEIJNEN.
DE ZOMERCONFERENTIES VAN DEN
ZENDINGSSTUDIE-RAAD.
In den mooisten tijd van het jaar, als heel de
natuur den lof des Scheppers zingt, komt de
uitnoodiging van den Z. S. R. tot ons om deel
te nemen aan de zomerconferenties.
Welk eene uitgezochte gelegenheid om een
week door te brengen in een heerlijke boschrijke
bij moeder", zeide Froukje, op luchtigen toon.
„Ik weet zeker, dat ik niet verkeerd doe. De
dominé maakt toch op de catechisatie nooit een
aanmerking over onze levenswijs
„Ik zeg geen kwaad van den dominé. Hij is
wel een goede man. Maar wat hij leert, deugt
niet. Het is niet waar, dat het met de menschen
wel in orde komt, als zij maar een goed en
deugdzaam leven leiden. We moeten van onze
zonden verlost worden. Hij brengt Gods Woord
niet. Wel het woord van een mensch. Maar
daar hebben de menschen niets aan. Daarom
komen zij ook niet in de kerk."
„Och, dat gezemel", zeide Froukje, korzelig.
„Daar zal ik later nog wel eens over denken,
als het noodig is. Vader en moeder moeten niet
denken, dat zij de wijsheid in pacht hebben.
Is er vanavond soms ook gezelschap, moeder."
„Neen, vader is toch niet thuis
„Gelukkig maar. Dan kom ik wat vroeger
naar huis. Ik vind vader dwaas, om heel naar
Ulrum te gaan, alsof er hier geen kerk en geen
dominé is. Dominé zal wel boos wezen, als hij
het hoort. Ik ga naar Marie, hoor."
Met een harden slag sloeg Froukje de deur
dicht en liep naar haar vriendin.
Zij neuriede luchtig een volksliedje, gemaakt
op den opstand der Belgen.
Maar weldra zweeg zij. Het gesprek met haar
moeder zat haar meer dwars dan zij zichzelf wel
bekennen wilde.
Zij had er het land aan, dat moeder telkens
aanmerkingen maakte. En tóch Wybrand had
gelijk vader en moeder meenden het wel goed
met hen. Zij dachten nu eenmaal niet anders
omgeving en te genieten van opgewekt geestelijk
leven.
Is zoo'n Zendingsconferentie niet als een
Zondagsweek, geestelijke verfrissching en gees
telijke kracht over ons uitgietend Welke con
ferentieganger bewaart er niet de heerlijkste va-
cantieherinnering aan
Wij studeeren er niet, als waren we op school,
maar leeren als ongemerkt de Zending kennen
in haar wezen en werken. Wij worden geheel
in de Zendingssfeer verplaatst. De omgang met
broeders en zusters die zelf uit het geloof leven,
doet ons den rijkdom des geloofs verstaan, of
ook wel onze armoede, als dat vast geloof ons
nog ontbreekt. En we ondervinden, dat we niet
een week lang in de Zendingssfeer kunnen leven
en samen voor de uitbreiding van Gods Ko
ninkrijk bidden, zonder zelf als een door God
gezegende heen te gaan.
Wat ligt het er heerlijk, een kwartier gaans
van Lunteren, dat mooie plekje, uitgekapt in het
dennenbosch, aangeleund tegen een kleinen heu
vel en van alle zijden warm en knus omsloten
door het bosch. Een stukje natuurgrond. Hei
overalKuilen en bulten bieden verrukkelijke
hoogten en dalen om er op of in te liggen. Hier
komt men stellig tot rust. Hier wordt het hart
van zelf heengetrokken naar Hem, die alles zoo
wonderschoon heeft gemaakt.
Over het terrein verspreid liggen een zestal
houten gebouwen, het hoofdgebouw met con
ferentiezaal en conversatiezaal enz. de ruime
eetzaal met keuken de groote fietsenstal en,
ter weerszijden van het terrein de groote logies
gebouwen, hier voor dames, daar voor heeren.
Al deze gebouwen met hun wit-groen-roode
luiken en groote ramen, schilderachtig over het
terrein verspreid, geven kleur en leven aan de
dorre heide. Op deze plek groeit nog iets anders
dan het nederige heidekruid, want Gods Geest
doet het leven opbloeien in velen Zijner kinde
ren, die daar samenkomen.
's Morgens na Schriftlezing en ontbijt zijn wij
leerlingen. In cursus of studiekring leeren we het
werk der Zending beter begrijpen en verstaan,
hoe wij elk persoonlijk met onze krachten en
gelegenheden daaraan mogen en moeten mee
doen. Wij worden rondgeleid in den wijngaard
des Heeren en zwerven met onze gedachten ver
weg, in vreemde landen, onder vreemde volke
ren, en zijn getuigen van strijd en overwinning.
Wij leeren dat God ook van ons wil, dat wij
zullen bidden en strijden, opdat zijn Koninkrijk
kome.
's Morgens 8 uur, 's middags 1 uur en 's avonds
6 uur komen we samen in de eetzaal. De maal
tijden worden gekruid met vroolijke kout. We
zijn daar als blijde kinderen Gods. De voor
zitter moet wel eens nadrukkelijk stilte verzoe
ken om aan tafel mededeelingen te doen, o.a.
over uitstapjes, die 's middags gedaan zullen
worden. Heerlijke fietstochten of een verkwik
kende wandeling. Oud en jong gaat mee. De
wandeling wordt vaak spoedig onderbroken,
want 't is dikwerf niet zoozeer te doen om het
wandelen als wel om eens gezellig bij elkaar
gegroept te zitten rond een spreker of verteller.
Wat genoten we, als er een, pas van het Zen
dingsveld teruggekeerde broeder-zendeling ons
deed inleven in zijn werk. Of als ons daarna
in het theeuurtje, iets werd voorgelezen of ver
teld uit een brief van een bekende Zendeling
broeder of zuster, alsof werkelijk een uit het
huisgezin aan de familie schreef.
Na de thee oefent het zangkoor. Wie doet
niet gaarne mee, als de heerlijke Zendings- en
geloofsliederen vierstemmig worden aangeheven
en juichend of smeekend opklinken en onze ziel
medezingt. Hoe heerlijk klinken ze over het land
schap en spreken ze ons van vrede en rust.
Ook in de ziel is het stil, als in de avonduren
Zendelingen ons vertellen hoe ze met eigen
oogen hebben mogen zien, dat God in de hei
denwereld alle dingen nieuw maaktals God
in Zijn groote daden wordt verheerlijkt. Wat
vertolkt dan beter wat er in ons omgaat, dan
het zoo graag op onze conferenties gezongen
lied uit den Zendingsliederenbundel„God is
tegenwoordig, God is in ons midden Laat ons
diep in het stof aanbidden
Lieve vrienden, allen, die in de dingen van
Gods Koninkrijk belang stellen, bezoekt een
Lunterensche Zendingsconferentie. Gij berooft
U zeiven van iets zeer kostelijks, als ge aan de
zen oproep geen gehoor geeft, terwijl ge er voor
in de gelegenheid zoudt zijn.
dan zij dachten en, als het er op aankwam, wat
had je nu eigenlijk aan den dominé Je kon
net zoo goed niet naar de kerk gaan, want van
die preeken begreep niemand wat.
Maar aan den anderen kant gingen vader en
moeder weer overdrijven. Je mocht toch in je
jong leven wel wat hebben Wat was er nu
voor verkeerds aan, om 's Zondagsmiddags naar
den dijk te gaan, waar al de jongelui van het
dorp waren Er gebeurden toch geen verkeerde
dingen Zij grapten er wat, stoeiden er wat en
dat was alles.
Zij deed het ook lang niet meer als vroeger,
want moeder wist wel, dat Arie Vreede een
oogje op haar had en dat zij vaak met hem
wandelde en Marie met Jan Fresinga. Moeder
had er wel eens op gezinspeeld, maar nooit af
keurend over die verhouding gesproken. Dat
kon ook niet, want op Arie was net zoo min
iets aan te merken als op haar, behalve dan
natuurlijk, dat hij en zijn ouders niet van het
slag van de gezelschapmenschen waren. Maar
waren zij daarom minder
Neen, moeder wist wel, dat zij met Arie
„ging". Maar dan wist zij ook wel, dat zij niet
bij de groote hoop was op den dijk, waar het
dat moest zij toch toegeven wel eens ruw
toeging.
Haar vriendin stond reeds op haar te wach
ten, niet gesticht over het feit, dat zij zoo laat
kwam.
(Wordt vervolgd)