No* 30 Vrijdag 28 Juli 1933 47c Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* n. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Do. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGENG ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 „DOE WEL BIJ ZION." Doe wel bij Zion naar Uw wel behagen bouw de muren van Jeruza lem op. Psalm 51 20. Er bestaat, als wij wèl zien, een nauw ver band tusschen het eerste en laatste deel van dit boetelied van Koning David. Hoewel er velen zijn, die dat ontkennen. Vrij algemeen wordt tegenwoordig aangenomen, dat de laatste twee verzen zouden zijn een z.g. liturgisch toevoeg sel, door onbekende hand in later dagen aan David's lied toegevoegd, om het pasklaar te maken voor het gebruik in de eeredienst. Men grondt dat dan vooral op wat in vS. 20" wordt gezegd aangaande de opbouw van Jeruzalem's muren. Die muren moeten dus (zoo zegt men) in puin gelegen hebben. De toevoeging zal dus dateeren uit den tijd, vlak na de ballingschap. Ik kan evenwel de noodzakelijkheid van deze verklaringswijs niet inzien. Als David niet ook is geweest de auteur van de laatste verzen, gaat een der prachtigste gedachten, die daarin m.i. ligt besloten, verloren. Ik geloof ook, dat de aangevoerde gronden niet dwingend genoeg zijn en het woord aangaande Jeruzalem's opbouw zeer wel anders verstaan kan worden. Neen, wij blijven vasthoudenook in het slot is de boeteling, Koning David, nog aan 't woord. En nu spreekt hij niet alleen voor zich zelf (als wij goed zien), maar voor heel Gods volk. En dat ook volkomen terecht, als wij er maar eens even over gaan nadenken, wat hij vreest. Inderdaad, zijn woorden zijn. uit vrees gebo ren, vrees n.l. hiervoor, dat de ergernis, die hij door zijn diepe val gegeven heeft, vooral zou strekken tot schade en nadeel, verachting en versmading van heel Zion, Jeruzalem, wilt ge dus, Gods volk. In de berijming van dit vers, komt deze gedachte al heel goed uit. Immers, daar heet 't„doe Zion wèl, laat om mijn zware val, Uw goedheid niet van hare. burg-ren wijken". Daar hebt ge, wat Koning David voor al heeft gevreesd. Zondigend met Bathseba, had hij vooral vergeten, wie hij was, welke positie God hem onder zijn volk had gegeven, en welke bijzondere verantwoordelijkheid -daardoor op hem rustte. O, dat het rijk Gods niet totaal met hem gevallen was, nu, dat lag zeker niet aan hem. Als 't aan hem gelegen had, dan zou, met den val van den Koning, ook Gods rijk gevallen zijn. Ge weet ook wel, welke zeer eigenaardige plaats de koningen onder Israël hebben ingeno men. Daar heerschte het theocratisch koning schap. D.w.z. maar niet alleen dit, dat de ko ningen regeerden bij Gods gratie, wemoeten vasthouden, dat dat nog altijd zoo is. Maar dit, dat de koningen regeerden in Gods plaats, voor Hem Zijn volk bestuurden. Wie daar het land regeerde, regeerde tegelijk :het volk Gods, dat viel daar samen. De koningen moesten Gods volk beschermen, bewaren, bijeenhouden. Zie daar de zeer .hooge positie van Israël's vorsten. Wat heeft David nu gedaan (X toen hij zulk een schrikkelijk kwaad bedreef, zondigde hij maar niet alleen voor wat zijn eigen persoon aangaat, i maar zijn zonde raakte regelrecht het aanzien van Gods volk bij de omliggende vol keren. Natuurlijk ook. het opzien van zijn eigen volk tegen hem, als de van God verkoren leider en bestuurder. Wij lezen daarvan wel niet, -maar ge kunt gerust gelooven, dat David's gedrag, geestelijk en zedelijk, onder 't volk gewerkt heeft als een pestilentie. Dat .gaat immers nog altijd zoo. Laat een leider van een bepaalde kring vallen in een publieke zonde, dan werkt dat, in de meeste gevallen, buitengewoon verderfelijk door. -Voor al den jongen menschen is het dan net, of er hun grond onder de voeten wordt weggeslagen en dat te mèèr, naardat hun opzien tegen den gevallen leidsman grooter was. Nog afgedacht van de spot en laster, die ontwaken buiten de kring, waarin dit voorviel. Dat is nu vooral de vrees geweest, die David heeft benauwdo, hij mag gelooven, dat God hem zijn vreeselijke schuld vergeven heeft en hem, op zijn gebed, door Zijn Heiligen Geest, vernieuwing van hart en leven zal willen schen ken. Maar, voor hij zijn lied beëindigt, dringt zijn vrees er hem toe te smeeken O, mijn God, doe wèl bij Zion, de plaats Uwer Heiligheid, de woonplaats van Uw eer. Ik heb dat Zion zooveel kwaad gedaan, blijf Gij haar toch Uw gunst betoonen. Heel kenmerkend is hier de toevoeging naar Uw welbehagen. Als er van wèl-zijn bij Zion sprake wezen zal, zal het enkel zijnGods wel behagen over haar. Het herstel van wat de koning door zijn misdrijf heeft bedorven, ook ten opzichte van heel het volk, zal alleen maar kunnen komen van God, slechts zijn te danken aan de vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog. En dan voorts de smeeking bouw de muren van Jeruzalem, Uw heilige stad, op. Deze uit drukking wil enkel zeggen die -muren zijn nog niet af, nog niet geheel voltooid. De tempel, waarin de ark des Verbonds haar vast verblijf zou vinden, was nog maar een tent, David wist, dat die heerlijkheid nog komen moest. Hij bidt er hier dus om, of de profetie dienaangaande in vervulling gaan mocht en ,geen vertraging ondervinden door zijn gedrag, zoodat God als het ware Zijn hand zou terugtrekken van de verdere opbouw van de plaats Zijner Heiligheid. Maar verder, als David het hier heeft over de muren van Jeruzalem, ziet hij zeker niet al leen op het uitwendige bouwwerk, maar zal hij zelfs voornamelijk op 't oog hebbenhet gees telijk heiligdom Gods, dat niet met menschen- hand kan worden opgericht of versterkt. In diepsten zin doelt David hier niet op het Gods gebouw, dat jaren of eeuwen zou kunnen du ren, maar hierop, dat 't God-Zelf tenslotte is, die, dwars door alle afdwalingen en zonden van Zijn i kindren heen, het wezen van Zijn volk, gemeente, Kerk, hier in de wereld, onge rept bewaart. Daarom bidt hijO, Hemelsche Bouwmees ter, wij bederven hier zooveel. Ik heb met name ook zooveel bedorven. Bouw Gij nu Zelf de muren van Jeruzalem weer op, zoodat Uw stad hier in heerlijkheid openbaar kome, vooral ook natuurlijk in geestelijke pracht, in het geheiligd leven van de inwoners der Godsstad. Kennen wij ook nog iets van die vrees van koning Davidde kerk van Jezus Christus mocht ook door mijn gedragingen smaadheid aangedaan worden Die vrees mocht waarlijk wel wat meer bij ons gevonden worden, dat door onze levenswandel Gods volk,1 Christus' gemeente, 's Heeren Naam smaadheid kan wor den aangedaan. Laat ons dit woord overnemen: doe wel bij Zion, naar Uw welbehagen. Dan doen wij daar mee allereerst een beroep op Gods genade, waarvan 't tenslotte alles komen moetwees Uw Zion genadig Maar dan spreken wij ook voorts onze vrees uit, dat wij Zion maar al te vaak kwaad zullen gedaan hebben en vragen tevens, of dat anders worden mag. Dan zal, ook wat ons aangaat,Zion welgedaan worden, het Zion wèl gaan. Dan leeren wij 't bidden: O, mijn God, blijf, ook ondanks het kwaad, dat ik bedreef, Uw Zion wèl doen, naar Uw God delijk welbehagen Ge -moet er oog voor krijgen, dat niemand van ons zondigen kan, of heel de gemeente on dervindt daarvan de gevolgen. Bidt dan, of God^-Zelf ook in onzen tijd wil opbouwen de muren van Jeruzalem. Wij breken die muren maar al te dikwijls; af, aT weten we 't misschien vaak zelf niet. Wij breken de geestelijke kracht, die van Gods ^Kerk op en in de wereld zou moeten uitgaan. Vergeet nooit, dat de kerk meest moet te roemen zijn om; haar inwendig schoon, haar geestëlijke kracht, zich vooral openbarend in een heilige levenswandel en daad werkelijke liefde tot de naaste. Moge zoo de gemeente van Christus U ter harte gaan. Bedenk, er isi niets heerlijkers in de wereld. Wij mogen nog wel kennen de roep Indien ik U vergeet, o Jeruzalem zoo vergete mijn rechterhand zichzelve. Leve sterk in ons het gebeddoe wèl bij Zion naar Uw welbehagenbouw de muren van Jeruzalem op. Dan zult ge ook zelf als le vende steenen gebouwd worden tot een gees telijk huis, tot een heilig priesterdom, om gees telijke offeranden op te offeren, die Gode aan genaam zijn, door Jezus Christus. Bergen op Zoom. LE COINTRE. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Juli 1933. Deze maand had 'k het voorrecht als adviseur de Provinciale Diaconale Conferentie te mogen bijwonen. Nu ben 'k geen conferentie-man en geloof 'k, dat weieens te veel wordt geconfe reerd. Toch heb 'k met veel genoegen deze ver gadering bijgewoond en gevoeld, dat 't toch wel van groote beteekenis is, dat, evenal de ouder lingen en de predikanten, ook de diakenen nu en dan eens samenkomen om van gedachten te wisselen over voorkomende vragen. Door el kander te ontmoeten en met elkander te spreken wordt men bezield tot de rechte uitoefening van het ambt. Verschillende vragen uit de praktijk kwamen aan de orde, o.a. de vraag hoe moest gehandeld worden met ondersteunde broeders en zusters, die zich luxe voorwerpen aanschaf fen. Spoedig was men 't eens, dat zulke broeders en zusters vermaand moesten worden, omdat weelde allerminst geoorloofd is voor leden, die geholpen moeten worden, daar ze hulpbehoe vend zijn. Maar moeilijker was 't antwoord op de vraag: Wat is een weelde-artikel Is 'n radio-toestel in den tegenwoordigen tijd nog een luxe voorwerp Bovendien hoe te handelen wan neer de ondersteunde broeders en zusters zeg gen we hebben het toestel cadeau gekregen 't heeft geen cent gekost. Ook kan voor de één iets een weelde-artikel zijn wat 't voor den ander niet is. Een radio-toestel in heb gezin van oude, ziekelijke menschen, die onmogelijk naar de kerk kunnen gaan, is iets anders dan in een gezin, waarvan de leden jong en gezond zijn, zoodat 's Zondags de kerk kan bezocht worden. Te recht werd dan ook vastgesteld, dat ieder geval afzonderlijk moest beoordeeld worden, en dat de diakenen hier niet eng van hart behoorden te wezen, maar een zekere soepelheid in de be oordeeling zouden betrachten. Wij herinnerden aan hetgeen ons eens verteld werd van den ouden Ds. Gispen. Er was kerkelijke huwelijks bevestiging in een der Amsterdamsche kerken. Daar rolde een rijtuig aan en bracht het bruids paar ter kerk. Bruid en bruidegom behoorden tot de zeer kleine luyden, zoodat dit rijden voor hen een groote uitgaaf beteekende. Een van de dienstdoende diakenen gaf tegenover den do minee uiting aan zijn ontevredenheid. „Ach" was het antwoord van Ds. Gispen „neem 't !die menschen niet al te kwalijk. Ze rijden maar twee keer in een rijtuig. Vandaag nu ze trouwen en wanneer ze begraven worden." Over het collecteeren voor de armen, en de manier van collecteeren werd ook druk gespro ken. 't Is waar, wat opgemerkt werd, dat door 't collecteeren aan het eind van den dienst (hoe wel 't om praktische redenen in veel kerken ge woonte werd) toch het karakter van het geven als offerande, Gode gebracht, en als deel van den eeredienst schade lijdt. Ook komt 't mede daardoor, dat te weinig in het gemeentelijk ge bed van God gevraagd wordt of Hij de harten tot milddadigheid wil bewegen, opdat de ge meente ook in het offeren haar Sabbatsplicht versta. Tot het welslagen van deze conferentie heeft niet 't minst bijgedragen het mooie, leerzame en ernstige referaat, door Dr. J. Hoek van Den Haag gehouden. Hij liet ons zien, dat de diaken in dezen donkeren tijd een zeer moeilijke, maar ook zeer heerlijke roeping heeft te vervullen, zoodat hij zich niet door de moeilijkheden en de ondankbaarheid, die hij vaak ondervindt, moet laten neerdrukken. Zie op de goddelijke instelling, op het heil der gemeente, op de eere Gods. Zoo hébben we allen 't telkens weer noodig opgewekt te worden niet tot sleur te vervallen, maar onze ziel te leggen in ons werk. Wij aller: de dienaren des Woords, de ouderlingen, de diakenen, ja alle Christenen, want het ambt aller geloovigen vraagt van alle geloovigen bezieling en roepingsbesef. We moeten steeds op onze hoede zijn voor het gevaar van de routine, de sleur in ons werk, waardoor we, hetgeen ons opgedragen is, misschien wel naar de vorm ge heel naar behooren vervüllen, maar de warmte, de bezieling ontbreekt. Het formulier van Bevestiging der Diakenen zegt niet maar, dat de armverzorgers de armen zullen helpen, doch dat ze dit zullen doen met een bewogen hart en toegenegen gemoed. In dit verband wordt vaak gewezen op den zwarten kamerling in het huis van'den koning Zedekia, Ebed-Melech, een zeer sympathieke verschijning in de geschiedenis van den profeet Jeremia. De profeet Gods was in een kuil ge worpen, waar hij een vreeselijke, .langzame, dood zou sterven. Ebed-Melech teekent echter tegen het lage doen van de rijksgrootenprotestaan bij den zwakken, besluiteloozen Zedekia. De koning komt door 't warme woord van Ebed- Melech tot andere gedachten en staat. aan. hem toe den profeet uit de kuil te halen. En hoe voert hij nu dit bevel uit In zijn teedere- sym pathie voor den profeet denkt hijwanneer ik hem zóó met 'n touw uit de putoptrek,kan dat touw hem allicht zeer doen. Daarom zoekt hij wat oude lompenbijeen. Die kon Jeremia dan onder zijn oksels op 't touw leggen. Óp die manier zouden de strak gespan nen koorden niet in 't weeke .vleesch kunnen dringen. Ziedaar een voorbeeld voor ons in het barm- hartigheidswerk. 't Is niet voldoende de ellendigen te. helpen, te dienen. We moeten 't op teedere, niet kwetsende wijze doen. We kunnen den nooddruftige een .aalmoes toewerpen ;met hooghartig gebaar. Zeker, de arme is er mee geholpen.: Maar het deed zeer, zeer als dunne koorden, die diep in 't vleesch dringen. Laten we in de gave iets leggen van onze warme liefde, en haar uitreiken met een blik van medelijden en een woord van medegevoel. De lappen onder deoksels 'k Las eens van een predikant, i .die een ge vangene bezocht en allerlei troostwoorden tot hem richtte. De .man bleef onbewogen. Totdat hij niet sprak: „ge zijt een groot zondaar ge hebt dringend vergiffenis noodig", maar een voudigweg zei„Zondaren, zooals wij zijn, groote zondaren, zooals wij zijn, hebben een Zaligmaker noodig". Wij zijn dat. trof den gevangene. Wij dat waren de lappen onder de oksels A. B. W. M. KOK. EEN WERKZAAM LEVEN. Het was waarlijk niet gemakkelijk steeds weer nieuwe aanrakingspunten te zoeken met de be volking. Dat lijkt wel eenvoudig, maar dat is het toch niet. Je zou zoo zeggen: de Zendeling gaat maar de dessa in, roept de bevolking bij elkaar en begint te prediken, nu ja, wel op zeer eenvou dige wijze, maar tochhij kan het woord des Heeren brengen aan het volk, dat er nim mer van gehoord heeft. En sommigen denken daarbij aan het Zendingslied, dat ze op school geleerd hebben Hoort gij die stemme, roepend uit de verte Smeekend om redding 't Is een stem der smarte 't Klinkt als een angstkreet, afgeperst aan 't harte Biddend en klagend. Hoort toch, gij Christ'nen, het Heidendom vraagt hulpe Zie, het heft ten hemel de gebonden handen O, het zijn uw broeders, denk aan hun banden! Breng .hun uw Heiland Zoo'n versje klinkt nu wel erg mooi,maar als we het opvatten, zooals. ik. het wel eens ge hoord heb, dat daar aan die verre kusten de bevolking als het ware met spanning de komst van denZendeling afwacht, dan vergissen we ons zeer. Het heidendom gevoelt zich wel ongelukkig, maar het zondige hart wil toch geenafstand van het kwade, als de Geest des Heeren niet blaast door die dorre doodenvelden. En een Mohammedaan is volkomen overtuigd, dat het wel goed met hem zal afloopen, alshij maar trouw meezingt in het'refrein: Er is geen God dan God en Mohammed is Zijn Profeet Daarom is het een eerste vereischte,. dat een Zendeling steeds weer nieuwe aanknoopings- punten zoekt. En daarin muntte vooral Ds. Merkelijn uit, zoozeer zelfs, dat het .wel eens leek, dat hij het oude verlaten had, om. al zijn aandacht weder te wijden aan het. nieuwe. Ze ker is het, dat, als de eene weg. werd afgesneden of dreigde dood te loopen, Ds. Merkelijn reeds weder een nieuwe weg geopend had. In de jaren 1910 was er op Java een ontwa king gekomen op velerlei gebied. Er was drang naar onderwijs, de vooruitstrevende Javanen wilden niet langer, geestelijk de -minderen wezen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1933 | | pagina 1