No. 28 Vrijdag 14 Juli 1933 47c Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS- ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 BEDE OM EEN HOOREND HART. „Geef dan uw knecht een verstandig hart, om uw volk te richten, verstan- diglijk onderscheidende tusschen goed en kwaad." 1 Kon. 3 9. Salomo bad om een verstandig hart. Een verstandig hart is een hoorend of een luisterend hart. Iedereen, die een Statenbijbel in huis heeft kan het lezen in de zoogenaamde kantteekening, waarin ons dikwijls een zeer juiste exegese wordt geboden, dat in bovenge- noemden tekst letterlijk staat in 't Hebreeuwsch: „een hoorend hart". Professor Van Gelderen in de „Korte Verklaring der Heilige Schrift" ver taalt dan ook hier „Geef dus aan uw knecht een luisterend hart". En zóó wordt ook trou wens in dit eigen hoofdstuk de bede van Salomo verklaard in het elfde vers: „(ge) hebt begeerd voor u verstand, om gerichtszaken te hooren". Salomo begeerde een verstandig hart, d. w. z. een hoorend hart, bekwaam „om te onderschei den tusschen goed en kwaad, tusschen recht en onrecht, als hij de geschillen zou hooren, die hem in de gerichtszaak zouden voorgelegd wor den". Salomo wilde de gave van den HEERE ont vangen, om in 't gericht, als rechter, de partijen zóó te kunnen hooren, dat hij in staat was, de rechtszaak tot beslissing te brengen, en dat hij 't heilig recht der strenge rechtsgedingen Gods zijn gezegenden loop kon doen hebben, en de zonde kon bestraffen, „Om in de stad des HEEREN niet te voên, Die 't kwade doen" hij begeerde zóó te kunnen hooten, dat hij goed richten kon. Een rechter, die hoor en weder hoor der partijen verneemt, komt daardoor nog niet altijd tot de gewenschte klaarheid. Er zijn zeer vele rechtszaken op aarde, die onbeslist moeten blijven tot den dag der dagen toe, omdat de rechter zelfs bij de nauwlettendste en scherp ste kennisname van 't geschil toch niet vermag op te vangen en te hooren te krijgen, wat hij weten moet, om te kunnen vonnissen, 't Komt er op aan voor den rechter, zóó te kunnen luis teren, zóó scherp, dat hij hoort, hoe 't zit en de zaak doorziet, zoover dat noodig is. Dat nu is een heerlijke, aparte gave. Een gave, niet al leen noodig en begeerlijk voor zulk een groot Koning als Salomo was, maar ook voor allen, die een koninkrijkje, hoe klein dan ook, hebben te regeeren en daarin hebben te richten voor ouders b.v. om in het koninkrijk van hun gezin onder de dikwijls twistende groote en kleine onderdanen met al hun geschillen, daar te kunnen regeeren, zooals het moetvoor kerke raden en voor besturen van allerlei organisatie, die gelukkig nog in vrijheid in eigen kring recht oefenen mogen in ons land, maar vooral toch ook voor de overheden des lands, voor onze Koningin en haar regeering en voor allen, die onze leidslieden zijn. Die gave evenwel om zóó te kunnen hooren, dat men hoort, hoe de rechts zaak tot beslissing kan gebracht worden, hebben niet allen in dezelfde mate ontvangen. Als twee hetzelfde hooren, hooren ze nog niet hetzelfde sommigen hebben de gave om, als ze hetzelfde hooren als een ander, daarin iets te vernemen, wat een ander niet hoorde en wat toch de op lossing brengen kan. Salomo nu heeft die gave begeerd, en dan niet uit ijdelheid, maar wijl hij die gave niet bij zich bevond, maar miste en hij ze toch niet missen kon om zijn hooge, hei lige roeping als voorbeeld van den Christus Gods in diens verhooging, te kunnen volgen. En hij heeft die gave ontvangen op het gebed zóó, dat zijns gelijke voor, noch na hem is geweest. Daargelaten dan Degene, Die zeggen kon „Meer dan Salomo is hier". En weldra bleek die gave in 't proces, tus schen de twee moeders om het nog levende kind; een proces, door Gods Geest ons beschreven in de Schrift, en daardooi zoo bekend als geen ander wellicht uit de geheele oudheid. In dat proces zei de eene vrouw ,,'t Kind is van mij"; en de andere ,,'t Is niet van u, maar van mij". En 't ja van de ééne stond tegenover het neen van de andere, terwijl van getuigen geen sprake was. Toen kwam echter uit, dat Salomo in bij zondere mate een hoorend hart ontvangen had op 't gebed, 't Weinige, dat hij hoorde, was genoeg. Hij hoorde niet alleen ja zeggen en neen zeggen, hij hoorde niet slechts, dat de ééne vrouw waarheid en de andere leugen sprak, hij hoorde met zijn hart, een hart, vol van liefde voor Gods recht en vol van ijver tegen de zonde, hij hoorde, wat hij weten moest, om te kunnen rechten hij hoorde het moederhart. Ja, 't is geen ongegrond vermoeden, dat Salomo reeds vóór het zwaard getrokken was, hetwelk het kind dreigde met den dood, dat Salomo reeds vóór dien gehoord heeft uit stem en toon en alles, wie de moeder was. Door zijn wijsheid heeft hij het daarna nog eens weer doen hoo ren, opdat het voor heel de wereld onbetwist baar duidelijk was en opdat heel de wereld we ten zou, dat de HEERE een luisterend hart geeft op 't gebed, en wijsheid schenkt aan wien ze ontbreekt. Het tegengestelde van een verstandig hart is een onverstandig hart. Zulk een hart kent de apostel Paulus toe aan alle menschen, zooals ze door de zonde zijn geworden en zooals ze blijven, als de wederbarende genade Gods ze niet verandert. Hun onverstandig hart is ver duisterd geworden, zegt hij (Rom. 1:21). En de eeuwige Zone Gods zelf heeft in gelijken zin gesproken van het hart des menschen. Onder alle booze dingen, die opkomen uit het hart des menschen, noemde hij b.v. onverstand (Marcus 7:22). En hoewel de zondaar, die God niet kent, toch uit Gods algemeene goedheid soms zoo rijke gaven geschonken zijn van doorzicht, onderscheiding, opmerkzaamheid en wijsheid van handelen en intellect, dat het verwondering baart, toch blijft het een onomstootelijke waar heid, dat het hart des menschen van nature een onverstandig hart is. De wederbarende genade alleen vernieuwt het en opent het voor de wijs heid, die van boven is in Christus Jezus, om daarnaar te gaan luisteren. En al blijft ook dan nog, zoolang we hier zijn, allerlei dwaasheid en onverstand en ongehoorzaamheid nog opkomen uit ons hart, in beginsel is er dan een verstandig hart. Zulk een hart nu is bij ieder, die den HEERE vreest en in Christus alleen alle licht en gerechtigheid vond. Wel kan er dan verschil, groot verschil zijn in mate van wijsheid, en wel hebben we dan blijvend de roeping om te vra gen om een luisterend hart. Want in hooren en verstaan zullen we moeten toenemen. Hooren naar het Woord Gods allereerst. Hoe zalig is het volk, dat naar Zijn klanken hoort. En voorts mogen we dan ook staan naar meerdere gave van hooren en verstaan van alle dingen, die noodig zijn om verstaan te worden, zullen we als lidmaten van Christus onze Koninklijke roe ping voor leven en voor sterven met wijsheid kunnen volgen tot Gods eere. Kamperland. VAN DEN ENDE. DE V. U.-DAG. Die gaarne den Universiteitsdag in Zwolle hebben meegemaakt, maar daartoe niet in de gelegenheid waren, hebben gretig kennis geno men van de verslagen in de bladen en daaruit met blijdschap vernomen, dat de V. U.-dag weer uitnemend slaagde en er onder de opgekomenen warme geestdrift heerschte. Aan die geestdrift is nu meer dan ooit be hoefte. Door de uitbreiding met een vierde fa culteit gaan de noodige uitgaven belangrijk om hoog en juist in dezen tijd is het bijzonder be zwaarlijk de inkomsten daarmee gelijken tred te doen houden, omdat de finantieele draagkracht van vele vrienden en vriendinnen der V. U. ver minderde. Maar in zulk een tijd kan de geest drift de bezwaren overwinnen en tot krachtige daden in staat stellen. En wanneer maar gevonden wordt de oefe ning van het geloof in onzen Heere Jezus Chris tus, moet er ook de geestdrift zijn voor de V.U. Die Universiteitsstichting was een geloofsdaad. Met die stichting werd niet bedoeld de bevorde ring van menscheneere, maar die van de eere Gods en van Zijnen Christus. Daarom is zij een Calvinistische. Terecht zei Ds. Knap in zijn rede„Vrije Universiteit en Volksleven" de V.U. is eenig in haar soort, daar zij in volle bewustheid het Calvinisme belijdt en haar le- yenswortelen in Gods Woord verankerd liggen. Nu is dit de schoonheid van het Calvinisme, dat het de absolute souvereiniteit Gods belijdt over de gansche uitgebreidheid van het menschheids- en wereldleven." Daarom mag van allen, die den Christus be lijden in de wereldomvattende beteekenis van Zijn Middelaarswerk, gevorderd worden, dat zij met geestdrift de V. U. zullen steunen. En wanneer die geestdrift er dan is, dan is daarin dankbaar op te merken een genade Gods, die door den H. Geest deze roeping doet verstaan en aanvaarden en geeft wat noodig is om ook nu die roeping te doen vervullen. Op het voorrecht in die V. U. geschonken en qp de roeping die we tegenover haar hebben, werd op den V. U.-dag dan ook op onderschei dene manier gewezen. Om maar enkele aanhalingen te doen. „Wij kunnen" zoo sprak Ds. Knap „deze Calvinistische Universiteit niet missen, indien ons het volksleven ter harte gaat, vooral in een tijd van geestelijke, zedelijke, staatkundige en maatschappelijke verwarring, waarin de anti christelijke macht zich doet gelden, hebben wij ep meer dan ooit behoefte aan. Gods Woord spreekt van iets, dat de openbaring van den „pensch der zonde" weerhoudt. Er staat niet bij wat die weerhoudende macht eigenlijk is. Naar sprekers meening mogen wij er de V. U. veilig bij rekenen, want van haar gaat de spraak uit, die doelt op de verheerlijking Gods „Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle din gen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen." De V. U. alzoo behoorende tot de macht, die den anti-christ nog weerhoudtMaar dan is toch wel duidelijk, dat ieder Christen de roe ping heeft haar te steunen. Daarom is zoo te betreuren, dat niet alle Ge reformeerde Christenen zelfs niet eens alle kerkelijk-Gereformeerden die roeping ver staan. Kon men in andere tijden, toen nog niet zóó als nu alle krachten moesten worden inge spannen, dit nog eenigermate verstaan, nu mag die toestand niet langer worden bestendigd. Die broeders en zusters moeten leeren inzien, dat zij zich schuldig maken aan groote zonde van na latigheid, wanneer zij zich nog langer afzijdig houden, en weigeren met de andere hun schou ders te zetten onder dit noodige werk. En dat hier nog een aanmerkelijk tekort is, werd aangewezen door Ds. K. Fernhout, als hij sprak van het teleurstellend, onnatuurlijk en be nauwend verschijnsel dat nog niet alle Gerefor meerden rondom de Vrije Universiteit zich ver eenigen. We moeten het hierbij laten. Het is genoeg om te doen zien, dat het in de V. U. gaat om een hoog en heilig belang en dat we dan pas toonen onze Gereformeerde belijdenis te ver staan, wanneer we met geestdrift haar steunen in haar zegenrijken arbeid tot de verheerlijking van Gods Naam. EERBARE KLEEDING. In den loop van het vorig jaar schreven we enkele malen over de eerbaarheid in de kleeding. We deden zulks naar aanleiding van een vraag, of niet kon worden voorgeschreven, dat in de van de Geref. Jeugdorganisatie uitgaande meis jeskampen de meisjes kousen moesten dragen. Bij de antwoording van die vraag schaarden we ons aan de zijde van hen, die oordeelden dat zulk een voorschrift noodig was. Daarover geraakten we in een polemiek met den heer Grashoff, één der redacteuren van het Leidersblad, die meende, dat eigenlijk niet was aan te geven wat onder eerbare kleeding moest worden verstaan. Als we nu nog eens op die zaak terugkomen is het omdat we in „De Zeeuw" kennis namen van één uit „De Nederlander" overgenomen ar tikeltje van Mevr. Van Hoogstraten Schoch, waarin over de korte kousjes een zelfde oordeel geveld wordt, als wij meenden daarover te moe ten publiceeren. Om het belang, dat we aan deze zaak hechten, nemen we dat stuk hier in z'n geheel over. „Ik zag haar zitten in de tram het meisje van eventjes twaalf jaar zooals ze mij ver telde. Groot voor haar leeftijd, was ze veel te snel opgeschoten, als een bloem in een broei kas. Ze had korte sokjes aan en lage schoentjes. Niets gezellig stonden die bloote beenen op den guren, kouden Meidag. „Dragen al de meisjes bij jullie op de school sokjes vroeg ik „loopen jullie allemaal met bloote beenen „Allemaal" zei ze, „waarom zouden we niet „Het is nu toch koud" vond ik. „Heelemaal niet koud verzekerde ze mij. De mode, om met bloote beenen te loopen, komt er langzaam bij ons in, ook onder de vol wassen jonge vrouwen. „Vindt U daar nu iets in vragen ze ver baasd waarom zouden we niet Die er aan stoot aanneemt, die kijkt maar een anderen kant uit. Niet gemakkelijk om daar maar dadelijk een antwoord op te geven, vooral niet aan kleine meisjes. Het is eigenaardig, dat we telkens lezen in de historie, hoe in een tijd van verval de vrouwen zich onderscheiden door opzichtige en indecente kleedij en hoe bij eiken opbloei en herleving en geestelijke wedergeboorte de vrouwen gevoeld hebben dat bij een ernstige levensbeschouwing ingetogen kleeding past. Er is iets gedurfds en gewaagds in veler klee dij, iets, dat nadenkend stemt en de vraag doet rijzen of de draagster zich bewust is van den invloed, die er van zulk soort kleedij uitgaat op anderen. Het zijn alweer de moeders wie de schuld treft. Laten ze er zich niet mee afmaken door te zeggen „Ik kan er toch waarlijk niets aan doen". Ik geloof, dat we ons te gemakkelijk van de verantwoording afmaken. Zoolang als onze kinderen niet volwassen zijn, zijn wij voor hen aansprakelijk en wij moe ten tot onze kinderen van dertien en veertien durven zeggen„Nu wordt je te groot voor sokjes, nu draag je lange kousen, net als moeder!" Indien we ernst maken met onzen godsdienst, dan voelen we zelf wel waar het verkeerde begint. We gevoelen als Christenvrouwen maar al te goed hoe de andere menschen naar ons en onze kinderen kijken. Ingetogenheid behoeft nooit in strijd te zijn met de bevrijde kleeding van de vrouw van onzen tijd." We zijn Mevr. Van Hoogstraten-Schoch dankbaar, dat zij zoo duidelijk geschreven heeft, en hopen zeer, dat van haar ernstig woord, in vloed ten goede moge uitgaan. HEIJ. ONZE THEOLOGISCHE SCHOOLDAG. III. Vervolg van de rede van Prof. Dr. A. G. Honig. Het College van Curatoren onderging ten vorigen jare eene wijziging, aangezien Ds. P. D. Koopmans de plaats innam, die door het emeri taat reeds spoedig door zijn overlijden ge volgd van Ds. O. Boersma ledig geworden was. Op 4 Juli 1932 wijdde de praeses der vorige Curatorenvergadering Ds. P. Bos bij den aan vang der jaarlijksche vergadering van Curatoren enkele woorden van dank en waardeering aan den oud-Curator Ds. Boersma, wenschte hij Ds. Koopmans Gods zegen toe op zijn arbeid als verzorger der School en kon hij tot aller blijd schap Curator Ds. A. Scheele feliciteeren met het verblijdende feit, dat God hem bij een ernstig ongeval voor ons spaarde. Behalve deze gewone werd in Maart j.l. nog eene buitengewone Cu ratorenvergadering gehouden met het oog op de professorenbenoemingen. De hoogleeraren zijn de Curatoren en den accuraten penningmeester Ds. A. M. Donner zeer dankbaar voor hun vele en goede zorgen voor de School en hun gewaar deerde belangstelling in de lessen. Voor enkele maanden werd de heer M. Fern hout benoemd tot burgemeester van Middelburg. Aangezien de heer Fernhout van meet af trouw met de School meeleefde en hij zelfs door het klokkenspel van den nieuwen toren de feestdagen van de School en het Studentencorps deed op luisteren, was zijn vertrek ook voor ons een verlies. Het bleek echter reeds bij de ambts aanvaarding van onzen nieuwen burgemeester, dat ook Mr. Okma het op prijs stelt hoofd te zijn geworden van de gemeente, waar de School der kerken gevestigd is. Spoedig zal het bekend worden, hoe de finan- cieele toestand der School bij het eindigen van het boekjaar was. Ik vertrouw, dat de kerken zich zullen blijven beijveren door woord en daad hun liefde voor hare eigene inrichting tot op leiding van Dienaren des Woords te toonen, terwijl ik gaarne opwek door giften, legaten en jaarlijksche contributies te vergrooten het be drag, dat door de collecten bijeengebracht wordt.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1933 | | pagina 1