No. 27
Vrijdag 7 Juli 1933
47e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS-
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE t Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE enDs-D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
BEDE OM EEN VERSTANDIG HART.
„Geef dan uwen knecht een verstan
dig hart om uw volk te richten, ver-
standiglijk onderscheidende tusschen
goed en kwaad."
1 Kon. 3:9.
Er zijn meerder gebeden in de Heilige Schrift,
die ons onderwijzing geven in de beoefening des
gebeds. Vóór alle andere moet wel genoemd
worden het gebed des Heeren, 't „Onze Vader",
waarin alle nooddruft der ziel en des lichaams
vervat is en waaruit zeven Zondagen in 't jaar
gepredikt wordt. Doch er zijn ook andere ge
beden ten voorbeeld voor onzen omgang met
God en dan mogen we b.v. denken aan 't ge
bed, door koning Salomo gebeden in den droom
te Gibeon, waarin de HEERE aan Salomo
verscheen bij de aanvaarding van zijn groote
koninklijke taak, 's nachts, nadat Salomo den
vorigen dag geofferd had duizend brandofferen.
Toen sprak de HEERE tot hem„Begeer, wat
Ik u geven zal", en in antwoord daarop bad
de Koning om een luisterend hart.
„Begeer, wat Ik u geven zal", sprak de
HEERE tot Salomo en 't was wel een buiten
gewone vergunning, die hem daarin verleend
werd. Hij was dan ook Jedidja, de beminde des
HEEREN in gansch bijzonderen zin. Toch moet
ge die vergunning niet verkeerd verstaan. De
HEERE zeide niet, dat Salomo krijgen zou, al'
wat maar bij mogelijkheid in 't verlangen van
zijn hart zou kunnen opkomen. Men moet van
wat er staat, niet precies het omgekeerde ma
ken. De HEERE zeide niet, dat Salomo zou
krijgen, al wat hij begeerde, maar net andersom,
dat hij begeeren moest, of begeeren mocht, wat
hij krijgen zou dat Salomo vragen moest, wat
de HEERE wilde, dat hij vragen zou en ook
wist, dat hij vragen zou, en wat de HEERE
ook reeds als het ware in Zijn handen gereed
hield om het aan Salomo te schenken.
Er ligt drievoudige Goddelijke gunst in uit
gedrukt. Ten eerste zeg maar, wat in uw hart
is. Ten tweede vraag maar tot zelfs het hoog
ste, dat ge vragen moogt. Ten derde wees ver
zekerd van de verhooring. Een zeer rijke gunst
wordt dus verleend in dit woord. Bij allen rijk
dom der toezegging, hier gedaan, ligt er echter
toch een beperking, een vanzelf sprekende be
perking aan ten grondslag, dat Salomo namelijk
vragen zal alleen, wat goed is in 's Heeren oog.
Is nu dat aanbod Gods „Begeer, wat Ik u
geven zal", sedert Salomo niet meer herhaald
Naar ik meen, wel. Ja, dat zelfde Goddelijke
wondere aanbod is een vergunning, waarvan de
Christen dagelijks gebruik maken mag. De drie
erlei gunst, daarin vervat. Zoo even genoemd,
is ons verleend, wel te verstaan met de even
eens nog altijd geldende beperking. Ten eerste
zeg maar op en leg maar bloot voor den HEERE,
voor Gods aangezicht, het begeeren uws harten.
„Laat al uw begeerten met bidden en smeeken
onder dankzegging, bekend worden bij God".
„Werpt al uw bekommernissen op Hem." „Stort
ulieder hart uit voor Zijn aangezicht." „Opent
uwen mond en ik zal hem vervullen." Ten
tweede Begeer zelfs het allerhoogste, van wat
ge begeeren moogt, begeer de verzoening met
God, begeer de verlossing uit 's boozen macht,
begeer het hemelrijk, begeer den Heiligen Geest.
Begeer een godzalig leven. Begeer den opbouw
en de bloei der Kerk. Begeer, wat ge persoon
lijk voor de vervulling uwer aardsche taak tot
eere Gods het meest behoeft. En ten derde
Wees verzekerd van de verhooring, van de
inwilliging ook van de bijzondere begeerte uws
harten, met dien verstande echter, mits uw be
geeren overeenkomt met hetgeen de HEERE
voor u goed en noodig acht. Er zijn ook onver
hoorde gebeden. Zelfs van alleruitnemendste
Godsmannen. Tot Mozes werd gezegd, toen hij
wilde overtrekken over den Jordaan„het zij
genoeg, spreek niet meer tot Mij van deze zaak.
En tot Paulus, toen hij over den scherpen doorn
bad, werd gezegdMijn genade is u genoeg.
En Davids kind stierf, al had hij God zeer ge
zocht voor „het jongsken". In ons eigen leven
werden immers ook wel wenschen en begeerten
voor Gods aangezicht gebracht, die geweigerd
werden, omdat Hij wat beters voor had met ons.
Hij wil gebeden zijn, om wat Hij geven wil.
Tot de gebeden, nu die Gode aangenaam zijn
en van Hem verhoord worden, behoort zeker
het gebed om een wijs en verstandig hart, opdat
we onze koninklijke roeping kunnen vervullen.
Dat stelt de Schrift buiten allen twijfel. Hoe
aangenaam dat gebed Hem is, en hoe stellig het
gehoor vindt bij Hem, blijkt niet alleen uit Sa-
lomo's droomgezicht, maar is vele eeuwen later
door den Heiligen Geest Gods zeer duidelijk
gezegdIndien iemand wijsheid ontbreekt, dat
hij ze van God begeere, Die een iegelijk mildelijk
geeft en niet verwijt.
Toen Salomo gevraagd werd naar zijn voor
naamste begeerte, bad hij om een verstandig hart.
Salomo was toen jong. „Ik ben", zei hij, „een
klein jongeling" (:7). Salomo was toen waar
schijnlijk tusschen de achttien en twintig jaar.
Hij kan bezwaarlijk jonger geweest zijn, want
hij was reeds vader. Rehabeam, zijn zoon, im
mers, werd koning op z'n 41ste jaar en Salomo
heeft veertig jaar geregeerd. Rehabeam leefde
dus reeds toen Salomo koning werd. Salomo
was al vader. En toch noemt hij zich een klein
jongeling.
Het woord, dat daarvoor staat, is zeer rek
baar van beteekenis. Het wordt gebruikt voor
een leeftijd van vijf jaar en voor een leeftijd van
twintig jaar. De twintigjarige koning gevoelt
blijkbaar zoo groote verlegenheid, wanneer hij
den troon des Heeren in Israël bestijgt en voor
zoo heilige en verantwoordelijke taak gesteld
wordt, dat hij zich noemen moet een kind, een
kleine jongen, die niet weet uit- of in te gaan.
Deze laatste uitdrukking ziet op de Oostersche
gewoonte, alle publieke zaken in de poorten der
stad te behandelen en dus op de noodige levens
wijsheid. De Koning belijdt, dat hij zoo hulp
behoevend en ongeschikt staat tegenover zijn
koninklijke levenstaak, als een kleine jongen,
die den weg door het leven niet kent. En daar
om nu vraagt hij een verstandig hart en wijsheid
om te kunnen onderscheiden den weg, die in
geslagen moet worden. Want wijsheid is 't zien,
het kennen en het onderscheiden van doel en
van weg, het is de gave der distinctie.
Een wijs en verstandig hart is een kostelijk
goed en een voor ons allen onmisbare gave.
Wijsheid is 't voornaamste en de uitnemendheid
der wijsheid is, dat ze haren bezitters het leven
geeft. Want de ware wijsheid begint bij de
vreeze des Heeren. Als de noodzakelijkheid om
goed te kennen en te onderscheiden ergens aan
wezig is, dan zeker ten opzichte van de hoofd
wegen en het hoofddoel en de hoofdwaarheden
des levens. Dan is allermeest noodig en aller
eerste eisch de erkentenis van onzen geestelijken
nood en hulpbehoevendheid, van onze onbe
kwaamheid om 't leven en den levensweg uit
onszelven te kunnen kennen en onderscheiden.
Dan is voor alles noodig in den HEERE het
licht te zoeken en van Hem te begeeren een hart,
dat verstaat, de kennis van zonde en van genade,
van Christus als de weg, de waarheid en het
leven. De vreeze des Heeren m.a.w. is het be
ginsel der wijsheid. Allen, die ze doen, hebben
goed verstand. Zelfs de allereerste en eenvou
digste beginselen van wijsheid ontbreken bij den
mensch, als hij den HEERE niet vreest, 't Is
niet te zeggen, wat voor dwaasheid zelfs de
verstandigste man der ongeloovige wereld straks
nog uithalen zal, maar zelfs gesteld al, dat hij
naar den mensch gesproken het er tamelijk wel
afbrengt, wat is 't einde van den weg, dien hij
volgt, anders dan eeuwige ondergang. Want de
weg, die van den HEERE afwijkt, is de weg
van den dood en heel 't leven van den godde-
looze is daarom dwaasheid. Omgekeerd zal
misschien de geloovige in bijzaken wel dwalen,
maar de hoofdweg, dien hij volgt, is die des
levens. Bovendien, Salomo's droomgezicht leert
het, als we God kennen als het eenige Licht,
dat Hij bereid is, ons ook te schenken een hart,
dat verstandig is, om in alle verlegenheid en
moeilijkheid en nood den weg te weten, en hoe
bijzonder welgevallig Hem is de bede om zulk
een hart, opdat we onze Koninklijke roeping
mogen vervullen tot Zijn eere.
Kamperland. VAN DEN ENDE.
OVER WONDEREN.
Dadelijk als er gehandeld wordt over „won
deren" is het noodig duidelijk aan te geven wat
men dan onder „wonder" verstaat. Dat woord
wordt toch in zeer onderscheiden zin gebruikt.
We kunnen al van wonderen spreken, wan
neer we letten op het gewone natuurgebeuren.
Wat er geschiedt op veld en akker als het daar
groeit en bloeit is één groot wonder. Een won
der, dat alleen daarom zoo weinig onze ver
wondering en bewondering opwekt en als won
der wordt aangemerkt omdat we daaraan ge
wend zijn geraakt. Maar elk verder indringen
in wat men doorgaans de „natuur" noemt, doet
ons telkens weer nieuwe wonderen aanschou
wen, die den geloovige de belijdenis ontlokken
Hoe groot zijn Heere Uw werken Hoe ver
gaat Uw beleid.
Maar hoewel we hier staan voor een wereld
van wonderen, denken we toch doorgaans wan
neer van wonderen gesproken wordt aan iets
anders.
Dan wordt de naam „wonder" gereserveerd
voor wat van den gewonen, bekenden regel af
wijkt. Zoo wordt dan gesproken van de „won
deren der techniek".
Hoeveel dingen wekten de laatste tientallen
jaren niet de verwondering, omdat men zich niet
kon voorstellen dat die dingen mogelijk waren.
Om maar iets te noemen het rijden in een wa
gen, waar geen paard voorstond het vliegen
het overbrengen van geluiden zonder draad enz.
Als over die dingen gesproken werd oordeelde
men in breede kringen, dat ze gewoonweg on
denkbaar waren en er werd om gelachen. Men
ging eenigermate twijfelen aan het normale in het
denkvermogen van hen, die beweerde dat dit
alles kon. Maar de auto kwam en reed zonder
paard. Met de vliegmachine vliegt men de heele
wereld over. De radio is in menig huis. En ja,
toen die dingen pas kwamen stond men verwon
derd, zelfs als er een fiets voorbij kwam. Een
vliegtocht was een sensatie, die tienduizenden
toeschouwers lokte. Men sprak van een won
der. Het „wonder" is echter van dat wonder
al af men maakt zich nu lichtelijk bespottelijk
als men heel veel aandacht geeft aan een vlieg
tuig. Wie kijkt daar nu nog naar Wat over
bleef is, dat het oog is opengegaan voor vele
wonderen in de natuur.
Voorts spreekt men van „wonder", wanneer
iets ingaat tegen de verwachting, die op grond
van bekende natuurwetten gekoesterd werd,
waarin men maar niet aanschouwt een afwijking
van de algemeen geldende voorstelling, maar
waarin zich iets openbaart dat ingaat tegen de
bekende wetten. Zoo is dat het geval als iemand
tegen alle verwachting van de medische weten
schap in, van een zgn. ongeneeslijke ziekte ge
neest. Ter verklaring van dit wonder gaat men
dan twee kanten uit. Of men leert dat wat men
een wonder acht, gaat naar den regel van on
bekende natuurkrachten óf dat hier een daad is
van Gods bijzondere voorzienigheid.
Maar naast al deze wonderen, staan dan de
wonderen, waarvan de H. Schrift spreekt, als
van teekenen, waardoor God zijn Woord op
aarde komt bevestigen. De wonderen van den
Heere Jezus waren teekenen van Zijn Goddelijke
Zending.
Maar deze wonderen mogen dan ook niet op
één lijn gesteld worden met de bovengenoemde
wonderen.
Deze wonderen zijn geheel eigensoortig. Ze
zijn onderscheiden van de wonderwerken Gods
in de natuur. Ze gaan tegen de bekende orde
in de natuur in de wateren blijven staan een
doode wordt levend een lamme gaat springen
alleen op het woord, dat hen daartoe bekwaamt.
Wie daarom erkent, dat er in de wereld veel
wonderen zijn, dingen die hij niet begrijpt, en
zoo ook zou willen erkennen de wonderen,
waarvan de bijbel spreekt, en wie daarin niet
iets anders zou zien, zou die wonderen in hun
beteekenis miskennen.
Deze wonderen zijn alleen te aanvaarden
voor hen, die in die wonderen de teekenen ziet,
waarmee God Zijn Woord bevestigt, en die
zich laat leiden tot het geloof.
En voor wie God gelooft op Zijn Woord,
zijn die wonderen niet te groot om die te ge-
looven. Die heeft met die wonderen, waarvan
de bijbel spreekt, en waarmee sommigen naar
hun zeggen geen raad weten, geen moeite.
HEIJ.
ONZE THEOLOGISCHE SCHOOLDAG.
II.
Daarna sprak de Rector Prof. Dr. A. G. Ho
nig het volgende
Waarde Broeders en Zusters.
„Hoe dikwijls hebben we in onzen kostbaren
Bijbel gelezen de woorden „De dagen des men-
schen zijn als het gras gelijk eene bloem des
velds, alzoo bloeit hij. Als de wind daarover
gegaan is, zoo is zij niet meer en hare plaats
kent haar niet meer." Hoe menigmaal spreken
we het uitWat is het menschelijk leven toch
onzekerhoe spoedig kan het einde daarvan
toch daar zijn... en toch gaat het ons zoo dik
wijls zóó, dat we er op rekenen deze krach
tige persoon zal in het volgende jaar nog in ons
midden zijn, terwijl aan het einde blijkt, dat het
vermaan, „zoo de Heere wil en wij leven" meer
voor ons had moeten leven. Ik voor mij wil wel
bekennen, dat 't mij op onzen vorigen zoo wel
geslaagden Theologischen Schooldag zoo gegaan
is. Ik rekende er zoo stellig op, dat ditmaal Prof.
Bouwman, met wien ik bijna 30 jaar saam ar
beiden mocht, als Rector het openingswoord
spreken zou. En ziet... het is reeds vier maan
den geleden, dat we onzen hooggeachten en ge
liefden broeder grafwaarts brachten. Hij, die
zelfs bij den aanvang van zijn laatste Rectoraat
nog zoo krachtig scheen, werd bij het begin der
Kerstvacantie ongesteld en na enkele weken was
deze sterke eik reeds geveld.
Zijn heengaan was allermeest voor U, geachte
Mevrouw Bouwman, en voor U, dochters en
zonen van den overledene, een groot verlies.
Zoo diepe wonde slaat het sterven van een der
ouders, als het huwelijks- en het gezinsleven
gelukkig zijn mocht. Gij allen hebt het echter
ook ervaren, dat onze God op zooveler gebed
sterkte en troost geeft. En gij weet het ook wél,
geachte zuster, dat nog meermalen de bewogen
heid des gemoeds ons overmeestert, als we U
ontmoeten of U, nu zonder Uwen echtgenoot,
langs Kampen's straten zien gaan.
Dan een groot verlies was dit sterven ook
voor onze Theologische School, voor onze Ge
reformeerde Kerken en voor andere gewichtige
belangen. Prof. Bouwman was door den Heere
met vele gaven begiftigd. Hij bezat eene uitge
breide kennis van de vakken, welke hij do
ceerde, met name van het kerkrecht en de kerk
geschiedenis. Veel studie maakte hij van de
Afscheiding en de Christelijk Geref. Kerk en
zijn voornemen was het, zijn rectorale rede te
doen worden een inleiding op de herdenking
van het eeuwfeest der Scheiding. In „De Bazuin"
heeft hij een groot aantal onderwerpen behan
deld en bezonken kerkrechtelijke adviezen ge
geven. Bouwman en Kuyper waren 't schier al
toos eens en zoo hebben zij grooten invloed op
den gang van ons kerkelijk leven geoefend. Zelfs
beperkte die invloed zich niet tot ons vaderland.
In Duitschland, Hongarije, Zwitserland en
Noord-Amerika kende men Prof. Bouwman per
soonlijk en de brieven, die het College van Hoog
leeraren uit deze landen en uit Zuid-Afrika ont
ving na zijn overlijden, getuigden van hartelijke
waardeering en toegenegenheid. Nog eens her
haal ik Wie dacht er ten vorigen jare aan, dat
hij, die met zooveel opgewektheid het Rectoraat
uit de handen van collega Greijdanus aanvaardde,
het niet ten einde zou mogen brengen De Heere
geeft echter geen rekenschap van Zijne daden
en Curatoren, Hoogleeraren en Studenten wen
schen ootmoedig Hem te zwijgen.
Aan den dood van Prof. Bouwman ging het
overlijden van den Nestor der Hoogleeraren,
Prof. Lindeboom, vooraf. Ik herhaal te dezer
plaatse, geachte familie van den geliefden over
ledene, de betuiging onzer hartelijke deelneming
in Uw rouw. Ja, ik verzoek U allen, broeders
en zusters, te willen opstaan van Uwe zitplaat
sen, om op deze wijze de nagedachtenis van
Prof. Lindeboom en Prof. Bouwman te eeren...
en te zingen Maar 's Heeren gunst enz. (Ps.
103:9).
Prof. Lindeboom hield er niet van, als aan
den mensch te veel eer bewezen werd. En ik
schat hem veel te hoog en ik heb hem te harte
lijk lief, om dit, zelfs op dit oogenblik, uit het
oog te verliezen. Maar ik mag toch niet nalaten
aan den Schepper der geesten nog eens lof en
dank en prijs te brengen voor het vele en groote,
hetwelk Hij in onzen rijk begaafden ambtgenoot
aan zijne vele leerlingen, aan zijne ambtgenoo-
ten en de Curatoren der School gedurende zulk
eene zeldzaam lange reeks van jaren geschonken
heeft. Zijne vurige liefde tot den dienst en voor
de kerk des Heeren blijve ons allen maar aller
eerst onze predikanten tot heilige jaloerschheid
verwekken Ook mogen er onder de oud-leer
lingen der Theologische School steeds gevonden
worden, die een deel van hun tijd besteden aan
de belangen, welke hem naast zijn hoogleeraars-
ambt zoo na aan het hart lagen en waarvoor
hij zooveel heeft mogen doen.
Bij de begrafenis van Prof. Lindeboom en die