FEUILLETON KENTERING. GENERALE SYNODE. D.V. 22 Augustus hoopt de Generale Synode in Middelburg samen te komen. Het is lang ge leden, dat de kerk van Middelburg de Synode mocht ontvangen, maar 1896 is nog niet ver geten. Belangrijk was die Synode, doch daar over thans niet. Ouderen onder ons spreken nog over het hartelijk meeleven van de leden der kerk in die dagen, over de geschonken gastvrij heid en de groote bereidwilligheid waardoor het den kerkeraden van de toenmalige kerken ge makkelijk werd gemaakt zooveel broeders logies te verschaffen. Ook nu moet daarvoor gezorgd worden. De kerkeraad van Middelburg benoemde tot rege ling van deze en andere zaken een Commissie. Ieder, die, naar de meening dier Commissie een afgevaardigde kan logeeren, kreeg een verzoek dienaangaande. Natuurlijk zal het in sommige gevallen niet doenlijk zijn, maar als het eenigermate kan in dezen kan er zooveel geschikt worden mag de gegronde hoop gekoesterd worden, dat de leden van Middelburg's kerk zich inspannen de Synodeleden te herbergen. Middelburg hoopt tevens, dat zusterkerken in de nabijheid en gemakkelijk per tram of andere gelegenheid te bereiken zullen medewerken, maar het leeuwenaandeel is voor de roepende kerk. Waar verwacht worden ongeveer 70 leden waaronder de adviseerende begrepen, moeten wij zeker rekenen op 50 leden voor Middel burg's kerk. Verschillende broeders en zusters stelden zich reeds beschikbaar. Nog velen kunnen zich op geven laten zij dit zoo spoedig mogelijk doen bij den Secretaris dier Commissie, den heer M. B. Fanoy, Lange Burg. Valt het moeilijk vanwege de vacantie, dan is het altijd mogelijk iemand te logeeren na 1 September. Tot nadere regeling en bespreking is de Commissie altijd bereid. Zeeland, Zeeland's hoofdstad moet de Synode hartelijk ontvangen en allen moeten meedragen in het verlichten van de onkosten, die een Ge nerale Synode meebrengt. Daarom broeders en zusters, laat niemand achterblijven. Het is ge makkelijk het werk aan anderen over te laten, maar wij kunnen ons niet voorstellen dat Mid delburg alzoo zou handelen. Wij rekenen op li. Voordat Juni ten einde is, moeten wij kunnen melden, allen geplaatst. 1933 mag in dezen niet onderdoen voor 1896. M. SCHEELE. NA 25 JAAR. Er is weinig noodig om mijn gedachten naar Zeeland te leiden. Ditmaal was het 't bericht over het zilveren jubileum van Ds. Merkelijn. Het was de tijd, dat de gedachten op de Generale Synode te Middelburg uitgesproken en aanvaard hare werking deden gelden. Hoewel de provincie Zeeland klein is en het aantal Ge reformeerde Kerken niet groot is, toch hadden zij ook hier een een ontvankelijken bodem ge vonden en overwogen werd de vraag of zij ook zouden kunnen komen tot eigen Zending. On derscheiden kerken hadden reeds den voet op dezen aangewezen weg gezet. Naar Middelburg was gekomen Dr. L. H. Wagenaar, aangewezen als een der Deputaten om de liefde tot de Zen ding aan te vuren en hij had elke gelegenheid aangegrepen om zich van deze taak te kwijten. Anderen beseften ook, dat wij een roeping in dezen hadden, maar velen zagen geen kans om daartoe te komen. Wij zouden één kerk moeten aanwijzen, die een man beriep en bij inwilliging hem zenden naar het ons aangewezen Zendings- veld. De taak scheen voor onze krachten te groot en zoo bleef het voorloopig bij overwegen. Doch er kwam een lichtpunt. Indertijd was een Duitscher, met name Horstman door een Zen- dingsvereeniging naar Java gezonden om daar met anderen te arbeiden aan de verbreiding van 't evangelie onder Heidenen en Mohamedanen, die reeds door zijn prediking verschillende men- schen voor het Christendom gewonnen had en die niet ongenegen scheen in dienst der Zeeuw- sche Kerken over te gaan. Het was ook niet noodig, dat hij een volledig tractement ontving, omdat hij voor een deel uit de opbrengst van zijn vanilletuinen zou kunnen leven en de opbrengst daarvan zou hem ook in staat stellen, mocht hij voor zijn arbeid door ouderdom of ziekte onbekwaam zijn, dan zou hij nog niet ten laste van de Zeeuwsche Kerken komen. Een aanbeveling was bovendien, dat hij bekend was met de taal en zeden der bevolking. 7) „Wat jullie doen is mij ook goed", zeide de schoenmaker. Juist op dat moment kwam Bieuwenga binnen en hoorde de laatste woorden. „Als je er niet op gerekend hebt, met de snikke te gaan", zeide hij, Bazuin de hand druk kend, „dan ,,'t Is mij best, hoor. 't Wordt zeker tijd Eenige oogenblikken later liepen de drie stoere mannen, behoorend tot de eenvoudigsten van het volk, over den stoffigen weg naai Kantens, teneinde vervolgens over de dorpen Middelstum, Onderdendam, Bedum en Zuidwolde naar Gro ningen te trekken. De vrouwen hadden voor voldoende proviand gezorgd en wanneer, ten gevolge van de warmte, die nog niet wijken wil de, zij door dorst werden gekweld, kon altijd nog een glas bier of een andere drank worden gekocht. Als rasechte Groningers gebruikten zij op hun tocht niet veel woorden. Zoo nu en dan werd, nu door dezen, dan door genen een korte op merking gemaakt, die even kort werd beant woord. Na Bedum echter veranderde dat opeens. Een opmerking van Bieuwenga bracht het gesprek in eenen op dominé De Cock, dien zij den vol genden dag in Ulrum hooren zouden. En toen was het Schoonoort, die bizonderheden ging Er lag iets bekoorlijks in voor de Zeeuwen, te meer omdat hij bekend was als een ijverig Zen dingsman. Het kwam zoover, dat de vergaderingen van Classes en Particuliere Synode goed vonden zich te beraden over dit voorstel. Er werd vurig gepleit, pro en contra, want er waren ook schaduwzijden. Vóór het tot stem ming kwam, diende een het voorstel in om eerst uit te spreken of Zeeland overgaan zou tot eigen Zending afgedacht van den uitslag, welke de stemming over dit voorstel bracht. Bijna met alle stemmen besloot de vergadering tot eigen Zending. Daarmee was de beslissende stap gezet en wij stonden voor de gewichtige vraag, op welke wijze dit besluit uitgevoerd kon worden. De meesten gevoelden ervoor, om een onzer predikanten te beroepen en aan enkele broeders werd opgedragen, om in overleg met de kerk van Middelburg, de zaak verder voor te berei den. Velen onzer hadden het oog op den jeug digen predikant A. Merkelijn, die te Schoon- dijke stond en van wien het bekend was, dat hij veel gevoelde voor de Zending. De hiervoor benoemde commissie richtte haar schreden naar de gemeente Schoondijke en verzocht en ver kreeg een onderhoud met genoemden Broeder. Het ging haar echter wel ter harte om juist deze gemeente te berooven van haar Herder en Leeraar die nog zoo kort en met rijken zegen arbeidde. Schoondijke was wel een kleine maar stevige gemeente. Zij was oorspronkelijk een Evangeli satie, waarin o.a. de bekende families van Bortel en Visser een voorname plaats hadden. Bijna in haar geheel was zij overgegaan tot de Chris telijk Gereformeerde Kerken en leefde met deze in een kerkverband. Het land van Cadzand was eertijds geestelijk een dor land, doch er was nog geloofsleven. Door de komst van Ds. Mer kelijn was er opgewekt leven en hij zag met deernis de verwoesting, welke het modernisme in die streken had aangericht. Ds. Merkelijn, vol idealisme vond ingang bij heel de gemeente en zocht ingang ook in Bres- kens, waar de familie Weijckman een eigen lo kaal had, waarin Vrij-Evangelischen menigmaal predikten. Door zijn tactvol optreden en vrien delijken omgang kreeg Ds. Merkelijn ook hier een open deur en hij heeft daar in vergaderingen en aan de huizen veelvuldig het Evangelie ge bracht. Hij sprak met de menschen over de blijde boodschap des heils en naarmate hij vorderde, des te meer werd hij aan dit arbeidsveld gehecht. Het was derhalve te voorzien, dat hij niet zoo gemakkelijk zich geven zou, als de roepstem tot hem komen zou om naar Java te gaan. Allen die hem in Middelburg en omstreken nog leerden kennen, waren weldra van oordeel, dat hij de rechte man zou zijn voor dit doel. En na veel vergaderen en schikken beriep Kerk A. van Middelburg hem als haar missionair predikant, doch vooraf hadden de kerken van Zeeland zich verplicht om naar vermogen haar te steunen en haar dezen zwaren arbeid mogelijk te maken. Gelijk te voorzien was, verklaarde Ds. Merke lijn deze roeping in Gods kracht te zullen op volgen. Het stemde in Zeeland tot blijdschap, ook al zouden vele bezwaren zich later opdoen. Algemeen is het besef in deze provincie door gedrongen, dat is nu onze Zendeling en de ker ken hebben steeds met blijdschap geofferd wat er voor dezen arbeid noodig was en wat nog meer zegtGod heeft een rijken zegen op dezen arbeid, zoowel in Zeeland als op Java willen schenken. Het is een wonder in onze oogen, wij zien het, maar doorgronden het niet. Ds. Merkelijn is een man, die niet stilzitten kan en die altijd weer nieuwe mogelijkheden ziet en die zoo telkens dan ook weer nieuwe plan nen ontwerpt en hen, aan wie de behartiging der Zeeuwsche Zending in ons gewest toebe hoord is, vaak voor nieuwe moeilijkheden plaatst. Doch een groot voorrecht is 't, dat allen over tuigd zijn, dat hij nooit zichzelf op 't oog heeft, maar de planting van Christus' Kerk in de hei denwereld. Daaraan te mogen meewerken is zijn eer en genoegen en wij groeten hem dan ook uit de verte met de bede, dat God hem nog lang voor zijn gezegenden arbeid moge sparen en dat het gebed van de Zeeuwsche broeders en zusters steeds voor hem opklimme tot Hem, die veel meer gegeven heeft, dan wij ooit konden ver wachtten. Ik weet het ook wel dat de Zending geld kost en dat de omstandigheden er tegenwoordig niet naar zijn om hierover lichtvaardig te den ken. Maar Gods wonderlijke goedheid in 't ver leden betoond geeft moed om verder te gaan en het alles in Zijn handen over te geven en meedeelen over den jongen predikant, wiens naam algemeen bekend worden ging die door velen, zeer velen, het overgroote deel der Gro ningers, werd bespot en gehoond, maar door anderen, zeer eenvoudigen in den lande, werd begroet als de man, die hun zielehonger stillen kon. Al predikten honderden leeraars niet meer de Gereformeerde leer, het bleek overduidelijk, dat die in het eenvoudige volk nog leefde en dat één predikant, die den moed had, voor zijn meening, gegrond op Gods Woord, uit te ko men, in staat was, honderden menschen tot zich te trekken, zoodat hij predikte voor volle kerken. Schoonoort wist te vertellen, hoe Zondag op Zondag het dorp Ulrum wemelde van lieden uit de omgeving en ook van ver, die alleen kwa men, om dominé De Cock te hooren. Zij kwa men te voet, per schuit, per rijtuig. Er waren Zondagen, geweest, dat zeventig rijtuigen waren geteld. Opgepropt zaten en stonden de menschen in de kerk en, nu het zomer was, ook op het kerkhof, waar de sonore stem van den prediker duidelijk hoorbaar was, al was het lastig, dat men hem niet zien kon. „Je naamgenoot, Bazuin, is er niet best over te spreken, dat er 's Zondags zooveel vreemde lingen in Ulrum komen, maar dat baat hem niets. Overigens zullen zij de orde niet verstoren." „Mijn naamgenoot. Wie is dat „Wel, de burgemeester van Ulrum heet ook Bazuin. Wist je dat niet Hij loopt eiken Zon dagmorgen over het dorp. En veldwachter Kos ter is dan ook in actie. Alles onnoodig natuur lijk, maar ze hebben daar blijkbaar genoegen in." „Is die veldwachter Koster familie van de 'j verder alles van Hem te verwachten die milde- lijk geeft en nooit verwijt. De Zeeuwsche Kerken zullen gedachtig blij- ven aan de belofte door haar afgelegd aan Ds. j Merkelijn, dat zij achter hem zullen blijven staan en als zij bij voortduring alle zorgen in elk op zicht door het geloof op Hem werpen dan zal Hij het maken, gelijk Hij het tot dusver wel ge maakt heeft. Wat is er niet reeds tot stand ge komen op ons Zendingveld. Ds. Merkelijn wilde zoo graag een ziekenhuis hebben en misschien zijn er wel enkelen, die gedacht hebben, dat is een illusie, daar kan niets van komen, maar het kwam tot stand en daar werkt reeds geruimen tijd een bekwaam arts en haar staan terzij de noodige helpers en helpsters, die voor de ver pleging mede zorgen. Hoeveel ellendige zieken hebben daar een toevluchtsoord gezocht en ge vonden zouden wij daarvoor niet dankbaar niet dankbaar moeten zijn. Kerkgebouwen en scholen zijn er verrezen en de armenkolonie Blondo zet haar weldadig werk voort en giet in de vele wonden olie en leenigt het leed des levens en brengt ook aan deze ver iatenen den Naam van Jezus, die alle wonden balsemt en alle smarten heelt. Wij zijn nog altijd zeer erkentelijk, dat Ds. Merkelijn reeds zooveel jaren zijn werk in dit vreemde en verre land heeft willen verrichten en wij eindigen met hem in den geest stevig zijn hand te drukken. L. BOUMA. THEODOR FLIEDNER. (Slot) Maar hiermede was hij niet tevreden hij reisde opnieuw naar Holland om de toestanden op gevangenisgebied te bestudeeren en stichtte een Vereeniging, die ten doel had in de ge vangenissen van Rijnland en Westfalen geeste lijken en onderwijzers aan te stellen, de gevan genen in klassen in te deelen naar ouderdom en den graad van hun misdaad, hun arbeid te verschaffen en, wanneer ze ontslagen werden, er voor te zorgen, dat ze weer een plaats kre gen in 't maatschappelijk leven. Fl. gevoelde, hoe zwaar de overgang van de gevangenis tot het gewone leven was. Vroegere vrienden wachten den ontslagene aan de poort der gevangenis op, met 't doel hem weer tot 't oude, misdadige leven te verleiden. Of, wanneer werk wordt gezocht, is 't overal een afwijzing ontslagen gevangenen neemt nie mand graag in zijn dienst. Fliedner trachtte hen te helpen hij maakte dus reeds een aanvang met wat we tegenwoordig den reclasseeringsarbeid noemen. Terwijl nog druk vergaderd en gediscussieerd werd over 't stichten van een toevluchtsoord, klopte een meisje, pas uit de gevangenis ontsla gen, bij de pastorie aan. Fliedner durfde haar niet weg te sturen, maar nam haar op inhet kleine huisje, dat in zijn pastorietuin stond, een gebouwtje, niet groo- ter dan 2 M. in 't vierkant. Dit tuinhuisje is de bakermat geworden van den grooten Diakonessenarbeid in Kaiserswerth. Spoedig kon hij een huis huren, waarin de ongelukkige vrouwen werden opgenomen, later opende hij ook een gebouw voor gevallen meis jes de Magdalenastichting. De moeder der gevangenen Elizabeth Fry heeft deze inrichtingen eens bezocht en toen vooral geroemd Fl.'s methode om aan elke vrouw een eigen, kleine slaapkamer te geven. Ook de verpleging van zieken betrok Fl. in zijn arbeid, omdat hij de noodzakelijkheid inzag van geestelijke verzorging voor menschen, die God door lijden tot Zich wilde trekken. Daar kwam bij, dat ook de lichamelijke ver pleging in de weinige ziekenhuizen veel te wen- schen overliet„ik vond dikwijls de portalen schitterend van marmer, maar de lichamelijke verzorging was slecht", Hij kocht een groot koopmanshuis en begon met vier zieken en één verpleegster dezen ar beid. Groote moeilijkheden had hij te overwin nen, in 't begin had hij gebrek aan de allernoo- digste dingen. Het huisraad in 't groote huis be stond uit één tafel, een paar stoelen en wat vaatwerk van verschillenden vorm en kleur. Maar Fl. leefde in het onwankelbaar geloofGod zal den arbeid doen gelukken. En zijn vertrouwen werd niet beschaamd. Langzamerhand werd het terrein van philan- tropischen arbeid zóó uitgebreid, dat 't alle soorten van hulpbehoevenden omvatte, ook b.v. weduwe Koster, waar je altijd logeert vroeg de schoenmaker. ,,'k Heb er nooit van gehoord. In elk geval is de veldwachter een groote vijand van den dominé, evenals trouwens de burgemeester." „Geen wonder, als bijna alle predikanten De Cock haten met een doodelijken haat. Wat zou den dan de andere grooten der aarde doen Gelukkig maar, dat de Heere niet naar rang of stand ziet, doch alleen het hart aankijkt", zeide de schoenmaker. „Tóch denk ik wel eens", merkte Bieuwenga op, „dat het, zooals nu, niet blijven kan. Ik vrees, dat het De Cock onmogelijk gemaakt zal worden, langer te preeken." „Dat kan niemand verhinderen", antwoordde Schoonoort. ,,'k Heb er in Ulrum wel eens over gesproken met Barkema en Van der Laan. Bar- kema is ouderling en Van der Laan diaken, moeten jullie weten. Als het hun dominé zóó moeilijk gemaakt wordt, dat preeken onmogelijk is, dan willen zij een „vrije kerk" stichten. De dominé wil daar heel niet van hooren, maar ik geloof met Barkema, die nog al resoluut is aan gelegd, dat in de kerk, zooals die nu is, geen reformatie is te brengen. De kerk wordt gere geerd door de Synode, door reglementen. En dat is niet naar den Woorde Gods." „Wie is dominé De Cock eigenlijk vroeg Bieuwenga opeens. „Hij is toch een Groninger, nietwaar Schoonoort kon hem volledig inlichten. Dominé De Cock was nog slechts twee en dertig jaar, want hij was in 1801 te Veendam geboren, niet uit een armelijk gezin, maar uit den arbeid aan kinderen, aan weezen en aan ouden van dagen. En voor al die takken van barmhartigheids- werk maakte hij dankbaar gebruik van de krach ten en gaven der Christelijke vrouw in 1836 werd een Vereeniging opgericht, die den naam kreeg van Rijnsch-Westfaalsche Diakonessen- vereeniging. Overal in Duitschland verrezen allengs zelf standige Diakonessenhuizen, ja ook in andere landen en werelddeelen, tot in Noord-Amerika en Palestina toe. Naar alle richtingen werden diakonessen uit gezonden, die in Kaiserswerth haar opleiding hadden ontvangen ook traden vele zusters in particuliere verpleging. Fliedner heeft heel veel moeten reizen, om de zaken te regelen, wenken en inlichtingen te geven en een organisatie te scheppen. Hij trok in een tijdsruimte van drie jaar naar Noord-Amerika, naar Jeruzalem en Konstanti- nopel, naar Engeland, Frankrijk en Zwitserland. Terwijl hij een tweede reis naar Jeruzalem maakte, kreeg hij hevige bloedspuwingen met groote moeite kon hij thuis komen. Zijn vrouw barstte in tranen uit, toen ze haar hoestenden, uitgeteerden man terugzag. Dan breken er zeven jaren van lijden aan, waarin hij Kaiserswerth niet meer verlaat, maar toch van uit zijn studeerkamer den arbeid in al zijn vertakkingen nog kan regelen. Want zonder arbeid kon hij niet leven. En toch was Fl. een zwakke man. Zijn zoon zegt, dat z'n vader meer dan eens aan den rand van 't graf lag en bijna iederen winter aan long ontsteking leed. Eigenlijk moest hij nog zijn kamer houden, maar Fl. was alweer op reis, zoodat de longen niet voldoende konden aansterken. In z'n gezonde dagen stond hij om vijf uur op en was dan den geheelen dag bezig, maar 's morgens ging hij eerst naar zijn studeerkamer, las hij zijn geliefden Bijbel en vouwde de han den tot innig gebed. Van 11 tot 12 uur gaf hij meestal les in de Bijbelsche geschiedenis aan de kleine kinderen. Hij was een groot voorstander van aanschou welijk onderwijs. Dat aanschouwelijk maken gaat ons wel eens te ver. Toen hij de geschiedenis vertelde van reus Goliath, hoe deze door David werd getrof fen, viel hij zelf, zoo lang als hij was, op den grond. Fliedner is tweemaal zeer gelukkig gehuwd geweest. Hij verklaart zelf „Tweemaal heb ik ondervonden, dat ik, terwijl ik voor den Heere zocht, zelf 't beste vond". Veel huiselijk leed heeft hem getroffen. Zijn eerste huwelijk werd gezegend met negen kinderen, maar twee kindertjes kwamen dood ter wereld, twee meisjes stierven op den dag van 't geboren worden en twee dochters op lateren leeftijd. Dan ontvalt hem ook zijn vrouw, die hem in zijn werk met zulk een groote liefde en toewijding ter zijde had gestaan. Zijn tweede vrouw was iemand van zeldzame begaafdheid en werkzaamheid, die twee en twin tig jaar lang met Fliedner den arbeid gedeeld heeft en bijna evenveel jaren na zijn dood met rijken zegen als „moeder" gewerkt heeft. De laatste levensdagen van Fl. zijn ontroe rende dagen. Ontroerenddat willen werken en niet kunnen werken Dat even weer opleven en dan weer inzinken! Tot 't laatste toe houdt hij vol. Een paar dagen vóór zijn1 sterven zei hij tot zijn zoon „Ik ben zoo lui, Friedrich, je moet beter je plicht doen en mij aansporen tot loo- pen". Op den morgen van zijn sterfdag sprak hij lachend tot de pleegzuster „Ik moet mij scha men, dat ik nog slaap, maar ik ben zoo moe". De laatste woorden, die hij fluisterde, waren: „Doodsoverwinnaar, zegepraal Den volgenden Zondag preekte Pastor Mallet in Bremen en zeide o.a. „Fliedner zou in de industrieele wereld een millionair zijn geworden, zou kasteelen gebouwd hebben en parken heb ben aangelegd, ende millionair zou gestor ven zijn als een arm man. Maar hij heeft in het geloof alles in dienst zijns Heeren gesteld. In dit geloof heeft hij zulke groote dingen gedaan." A. B. W. M. KOK. een soort Regentenfamilie. In Veendam had hij niet lang gewoond, want zijn vader was door den Franschen prefect in Groningen benoemd tot maire van Wildervank. Na 1814 was De Cock daar schout geweest en bij de nieuwe Staatsregeling burgemeester geworden en hij was nu nog burgemeester van Wildervank. De jonge De Cock was zeer leergierig, zoo dat hij, na in Wildervank vooropleiding te heb ben genoten, terecht kwam aan de Universiteit in Groningen, waar hij in de Theologie ging studeeren. De studie verliep vlot en weldra ging de candidaat, die huwde met juffrouw Venema uit Groningen, naar Eppenhuizen en daarna naar Noordlaren. Daar werd hij door de gemeente van Ulrum beroepen. Want die was vacant, omdat de predikant, Dr. Hofstede de Groot, was benoemd tot Professor aan de Universiteit te Groningen. „Heeft dominé De Cock in Groningen gestu deerd vroeg Bazuin. „Daar heeft men hem ook niet geleerd, wat hij nu verkondigt." „Vast niet", antwoordde Schoonoort. „Toen de candidaat van de Hoogeschool kwam was hij piecies als alle andere predikanten van te genwoordig „Nou, nou, allemaaldacht Bieuwenga. „Nu ja, bij wijze van spreken natuurlijk, 'k Weet wel, dat er gelukkig nog dominé's zijn, die van hetzelfde of ongeveer van hetzelfde ge voelen zijn als dominé De Cock, maar zij open baren zich toch niet of als zij het doen, trekken zij zich terug in hun schulp, bang voor de on gunst van den Koning, de Synode en het volk." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1933 | | pagina 2