FEUILLETON
KENTERING.
GENERALE SYNODE.
D.V. 22 Augustus hoopt de Generale Synode
in Middelburg samen te komen. Het is lang ge
leden, dat de kerk van Middelburg de Synode
mocht ontvangen, maar 1896 is nog niet ver
geten. Belangrijk was die Synode, doch daar
over thans niet. Ouderen onder ons spreken nog
over het hartelijk meeleven van de leden der
kerk in die dagen, over de geschonken gastvrij
heid en de groote bereidwilligheid waardoor het
den kerkeraden van de toenmalige kerken ge
makkelijk werd gemaakt zooveel broeders logies
te verschaffen.
Ook nu moet daarvoor gezorgd worden. De
kerkeraad van Middelburg benoemde tot rege
ling van deze en andere zaken een Commissie.
Ieder, die, naar de meening dier Commissie een
afgevaardigde kan logeeren, kreeg een verzoek
dienaangaande.
Natuurlijk zal het in sommige gevallen niet
doenlijk zijn, maar als het eenigermate kan in
dezen kan er zooveel geschikt worden mag
de gegronde hoop gekoesterd worden, dat de
leden van Middelburg's kerk zich inspannen de
Synodeleden te herbergen.
Middelburg hoopt tevens, dat zusterkerken in
de nabijheid en gemakkelijk per tram of andere
gelegenheid te bereiken zullen medewerken, maar
het leeuwenaandeel is voor de roepende kerk.
Waar verwacht worden ongeveer 70 leden
waaronder de adviseerende begrepen, moeten
wij zeker rekenen op 50 leden voor Middel
burg's kerk.
Verschillende broeders en zusters stelden zich
reeds beschikbaar. Nog velen kunnen zich op
geven laten zij dit zoo spoedig mogelijk doen
bij den Secretaris dier Commissie, den heer M.
B. Fanoy, Lange Burg.
Valt het moeilijk vanwege de vacantie, dan
is het altijd mogelijk iemand te logeeren na 1
September. Tot nadere regeling en bespreking
is de Commissie altijd bereid.
Zeeland, Zeeland's hoofdstad moet de Synode
hartelijk ontvangen en allen moeten meedragen
in het verlichten van de onkosten, die een Ge
nerale Synode meebrengt. Daarom broeders en
zusters, laat niemand achterblijven. Het is ge
makkelijk het werk aan anderen over te laten,
maar wij kunnen ons niet voorstellen dat Mid
delburg alzoo zou handelen. Wij rekenen op li.
Voordat Juni ten einde is, moeten wij kunnen
melden, allen geplaatst. 1933 mag in dezen niet
onderdoen voor 1896.
M. SCHEELE.
NA 25 JAAR.
Er is weinig noodig om mijn gedachten naar
Zeeland te leiden. Ditmaal was het 't bericht
over het zilveren jubileum van Ds. Merkelijn.
Het was de tijd, dat de gedachten op de
Generale Synode te Middelburg uitgesproken
en aanvaard hare werking deden gelden. Hoewel
de provincie Zeeland klein is en het aantal Ge
reformeerde Kerken niet groot is, toch hadden
zij ook hier een een ontvankelijken bodem ge
vonden en overwogen werd de vraag of zij ook
zouden kunnen komen tot eigen Zending. On
derscheiden kerken hadden reeds den voet op
dezen aangewezen weg gezet. Naar Middelburg
was gekomen Dr. L. H. Wagenaar, aangewezen
als een der Deputaten om de liefde tot de Zen
ding aan te vuren en hij had elke gelegenheid
aangegrepen om zich van deze taak te kwijten.
Anderen beseften ook, dat wij een roeping in
dezen hadden, maar velen zagen geen kans om
daartoe te komen. Wij zouden één kerk moeten
aanwijzen, die een man beriep en bij inwilliging
hem zenden naar het ons aangewezen Zendings-
veld. De taak scheen voor onze krachten te
groot en zoo bleef het voorloopig bij overwegen.
Doch er kwam een lichtpunt. Indertijd was een
Duitscher, met name Horstman door een Zen-
dingsvereeniging naar Java gezonden om daar
met anderen te arbeiden aan de verbreiding van
't evangelie onder Heidenen en Mohamedanen,
die reeds door zijn prediking verschillende men-
schen voor het Christendom gewonnen had en
die niet ongenegen scheen in dienst der Zeeuw-
sche Kerken over te gaan.
Het was ook niet noodig, dat hij een volledig
tractement ontving, omdat hij voor een deel uit
de opbrengst van zijn vanilletuinen zou kunnen
leven en de opbrengst daarvan zou hem ook in
staat stellen, mocht hij voor zijn arbeid door
ouderdom of ziekte onbekwaam zijn, dan zou
hij nog niet ten laste van de Zeeuwsche Kerken
komen. Een aanbeveling was bovendien, dat hij
bekend was met de taal en zeden der bevolking.
7)
„Wat jullie doen is mij ook goed", zeide de
schoenmaker.
Juist op dat moment kwam Bieuwenga binnen
en hoorde de laatste woorden.
„Als je er niet op gerekend hebt, met de
snikke te gaan", zeide hij, Bazuin de hand druk
kend, „dan
,,'t Is mij best, hoor. 't Wordt zeker tijd
Eenige oogenblikken later liepen de drie stoere
mannen, behoorend tot de eenvoudigsten van
het volk, over den stoffigen weg naai Kantens,
teneinde vervolgens over de dorpen Middelstum,
Onderdendam, Bedum en Zuidwolde naar Gro
ningen te trekken. De vrouwen hadden voor
voldoende proviand gezorgd en wanneer, ten
gevolge van de warmte, die nog niet wijken wil
de, zij door dorst werden gekweld, kon altijd
nog een glas bier of een andere drank worden
gekocht.
Als rasechte Groningers gebruikten zij op hun
tocht niet veel woorden. Zoo nu en dan werd,
nu door dezen, dan door genen een korte op
merking gemaakt, die even kort werd beant
woord.
Na Bedum echter veranderde dat opeens. Een
opmerking van Bieuwenga bracht het gesprek
in eenen op dominé De Cock, dien zij den vol
genden dag in Ulrum hooren zouden. En toen
was het Schoonoort, die bizonderheden ging
Er lag iets bekoorlijks in voor de Zeeuwen, te
meer omdat hij bekend was als een ijverig Zen
dingsman.
Het kwam zoover, dat de vergaderingen van
Classes en Particuliere Synode goed vonden zich
te beraden over dit voorstel.
Er werd vurig gepleit, pro en contra, want
er waren ook schaduwzijden. Vóór het tot stem
ming kwam, diende een het voorstel in om eerst
uit te spreken of Zeeland overgaan zou tot
eigen Zending afgedacht van den uitslag, welke
de stemming over dit voorstel bracht. Bijna met
alle stemmen besloot de vergadering tot eigen
Zending. Daarmee was de beslissende stap gezet
en wij stonden voor de gewichtige vraag, op
welke wijze dit besluit uitgevoerd kon worden.
De meesten gevoelden ervoor, om een onzer
predikanten te beroepen en aan enkele broeders
werd opgedragen, om in overleg met de kerk
van Middelburg, de zaak verder voor te berei
den. Velen onzer hadden het oog op den jeug
digen predikant A. Merkelijn, die te Schoon-
dijke stond en van wien het bekend was, dat
hij veel gevoelde voor de Zending. De hiervoor
benoemde commissie richtte haar schreden naar
de gemeente Schoondijke en verzocht en ver
kreeg een onderhoud met genoemden Broeder.
Het ging haar echter wel ter harte om juist deze
gemeente te berooven van haar Herder en
Leeraar die nog zoo kort en met rijken zegen
arbeidde.
Schoondijke was wel een kleine maar stevige
gemeente. Zij was oorspronkelijk een Evangeli
satie, waarin o.a. de bekende families van Bortel
en Visser een voorname plaats hadden. Bijna
in haar geheel was zij overgegaan tot de Chris
telijk Gereformeerde Kerken en leefde met deze
in een kerkverband. Het land van Cadzand was
eertijds geestelijk een dor land, doch er was
nog geloofsleven. Door de komst van Ds. Mer
kelijn was er opgewekt leven en hij zag met
deernis de verwoesting, welke het modernisme
in die streken had aangericht.
Ds. Merkelijn, vol idealisme vond ingang bij
heel de gemeente en zocht ingang ook in Bres-
kens, waar de familie Weijckman een eigen lo
kaal had, waarin Vrij-Evangelischen menigmaal
predikten. Door zijn tactvol optreden en vrien
delijken omgang kreeg Ds. Merkelijn ook hier
een open deur en hij heeft daar in vergaderingen
en aan de huizen veelvuldig het Evangelie ge
bracht. Hij sprak met de menschen over de blijde
boodschap des heils en naarmate hij vorderde,
des te meer werd hij aan dit arbeidsveld gehecht.
Het was derhalve te voorzien, dat hij niet zoo
gemakkelijk zich geven zou, als de roepstem tot
hem komen zou om naar Java te gaan. Allen
die hem in Middelburg en omstreken nog leerden
kennen, waren weldra van oordeel, dat hij de
rechte man zou zijn voor dit doel. En na veel
vergaderen en schikken beriep Kerk A. van
Middelburg hem als haar missionair predikant,
doch vooraf hadden de kerken van Zeeland zich
verplicht om naar vermogen haar te steunen en
haar dezen zwaren arbeid mogelijk te maken.
Gelijk te voorzien was, verklaarde Ds. Merke
lijn deze roeping in Gods kracht te zullen op
volgen. Het stemde in Zeeland tot blijdschap,
ook al zouden vele bezwaren zich later opdoen.
Algemeen is het besef in deze provincie door
gedrongen, dat is nu onze Zendeling en de ker
ken hebben steeds met blijdschap geofferd wat
er voor dezen arbeid noodig was en wat nog
meer zegtGod heeft een rijken zegen op dezen
arbeid, zoowel in Zeeland als op Java willen
schenken. Het is een wonder in onze oogen, wij
zien het, maar doorgronden het niet.
Ds. Merkelijn is een man, die niet stilzitten
kan en die altijd weer nieuwe mogelijkheden ziet
en die zoo telkens dan ook weer nieuwe plan
nen ontwerpt en hen, aan wie de behartiging
der Zeeuwsche Zending in ons gewest toebe
hoord is, vaak voor nieuwe moeilijkheden plaatst.
Doch een groot voorrecht is 't, dat allen over
tuigd zijn, dat hij nooit zichzelf op 't oog heeft,
maar de planting van Christus' Kerk in de hei
denwereld. Daaraan te mogen meewerken is zijn
eer en genoegen en wij groeten hem dan ook
uit de verte met de bede, dat God hem nog lang
voor zijn gezegenden arbeid moge sparen en dat
het gebed van de Zeeuwsche broeders en zusters
steeds voor hem opklimme tot Hem, die veel
meer gegeven heeft, dan wij ooit konden ver
wachtten.
Ik weet het ook wel dat de Zending geld
kost en dat de omstandigheden er tegenwoordig
niet naar zijn om hierover lichtvaardig te den
ken. Maar Gods wonderlijke goedheid in 't ver
leden betoond geeft moed om verder te gaan
en het alles in Zijn handen over te geven en
meedeelen over den jongen predikant, wiens
naam algemeen bekend worden ging die door
velen, zeer velen, het overgroote deel der Gro
ningers, werd bespot en gehoond, maar door
anderen, zeer eenvoudigen in den lande, werd
begroet als de man, die hun zielehonger stillen
kon. Al predikten honderden leeraars niet meer
de Gereformeerde leer, het bleek overduidelijk,
dat die in het eenvoudige volk nog leefde en
dat één predikant, die den moed had, voor zijn
meening, gegrond op Gods Woord, uit te ko
men, in staat was, honderden menschen tot zich
te trekken, zoodat hij predikte voor volle kerken.
Schoonoort wist te vertellen, hoe Zondag op
Zondag het dorp Ulrum wemelde van lieden
uit de omgeving en ook van ver, die alleen kwa
men, om dominé De Cock te hooren. Zij kwa
men te voet, per schuit, per rijtuig. Er waren
Zondagen, geweest, dat zeventig rijtuigen waren
geteld. Opgepropt zaten en stonden de menschen
in de kerk en, nu het zomer was, ook op het
kerkhof, waar de sonore stem van den prediker
duidelijk hoorbaar was, al was het lastig, dat
men hem niet zien kon.
„Je naamgenoot, Bazuin, is er niet best over
te spreken, dat er 's Zondags zooveel vreemde
lingen in Ulrum komen, maar dat baat hem niets.
Overigens zullen zij de orde niet verstoren."
„Mijn naamgenoot. Wie is dat
„Wel, de burgemeester van Ulrum heet ook
Bazuin. Wist je dat niet Hij loopt eiken Zon
dagmorgen over het dorp. En veldwachter Kos
ter is dan ook in actie. Alles onnoodig natuur
lijk, maar ze hebben daar blijkbaar genoegen in."
„Is die veldwachter Koster familie van de
'j verder alles van Hem te verwachten die milde-
lijk geeft en nooit verwijt.
De Zeeuwsche Kerken zullen gedachtig blij-
ven aan de belofte door haar afgelegd aan Ds.
j Merkelijn, dat zij achter hem zullen blijven staan
en als zij bij voortduring alle zorgen in elk op
zicht door het geloof op Hem werpen dan zal
Hij het maken, gelijk Hij het tot dusver wel ge
maakt heeft. Wat is er niet reeds tot stand ge
komen op ons Zendingveld. Ds. Merkelijn wilde
zoo graag een ziekenhuis hebben en misschien
zijn er wel enkelen, die gedacht hebben, dat is
een illusie, daar kan niets van komen, maar het
kwam tot stand en daar werkt reeds geruimen
tijd een bekwaam arts en haar staan terzij de
noodige helpers en helpsters, die voor de ver
pleging mede zorgen. Hoeveel ellendige zieken
hebben daar een toevluchtsoord gezocht en ge
vonden zouden wij daarvoor niet dankbaar
niet dankbaar moeten zijn.
Kerkgebouwen en scholen zijn er verrezen en
de armenkolonie Blondo zet haar weldadig werk
voort en giet in de vele wonden olie en leenigt
het leed des levens en brengt ook aan deze ver
iatenen den Naam van Jezus, die alle wonden
balsemt en alle smarten heelt.
Wij zijn nog altijd zeer erkentelijk, dat Ds.
Merkelijn reeds zooveel jaren zijn werk in dit
vreemde en verre land heeft willen verrichten
en wij eindigen met hem in den geest stevig zijn
hand te drukken.
L. BOUMA.
THEODOR FLIEDNER.
(Slot)
Maar hiermede was hij niet tevreden hij
reisde opnieuw naar Holland om de toestanden
op gevangenisgebied te bestudeeren en stichtte
een Vereeniging, die ten doel had in de ge
vangenissen van Rijnland en Westfalen geeste
lijken en onderwijzers aan te stellen, de gevan
genen in klassen in te deelen naar ouderdom
en den graad van hun misdaad, hun arbeid te
verschaffen en, wanneer ze ontslagen werden,
er voor te zorgen, dat ze weer een plaats kre
gen in 't maatschappelijk leven.
Fl. gevoelde, hoe zwaar de overgang van de
gevangenis tot het gewone leven was.
Vroegere vrienden wachten den ontslagene
aan de poort der gevangenis op, met 't doel hem
weer tot 't oude, misdadige leven te verleiden.
Of, wanneer werk wordt gezocht, is 't overal
een afwijzing ontslagen gevangenen neemt nie
mand graag in zijn dienst.
Fliedner trachtte hen te helpen hij maakte
dus reeds een aanvang met wat we tegenwoordig
den reclasseeringsarbeid noemen.
Terwijl nog druk vergaderd en gediscussieerd
werd over 't stichten van een toevluchtsoord,
klopte een meisje, pas uit de gevangenis ontsla
gen, bij de pastorie aan.
Fliedner durfde haar niet weg te sturen, maar
nam haar op inhet kleine huisje, dat in
zijn pastorietuin stond, een gebouwtje, niet groo-
ter dan 2 M. in 't vierkant.
Dit tuinhuisje is de bakermat geworden van
den grooten Diakonessenarbeid in Kaiserswerth.
Spoedig kon hij een huis huren, waarin de
ongelukkige vrouwen werden opgenomen, later
opende hij ook een gebouw voor gevallen meis
jes de Magdalenastichting.
De moeder der gevangenen Elizabeth Fry
heeft deze inrichtingen eens bezocht en toen
vooral geroemd Fl.'s methode om aan elke
vrouw een eigen, kleine slaapkamer te geven.
Ook de verpleging van zieken betrok Fl. in
zijn arbeid, omdat hij de noodzakelijkheid inzag
van geestelijke verzorging voor menschen, die
God door lijden tot Zich wilde trekken.
Daar kwam bij, dat ook de lichamelijke ver
pleging in de weinige ziekenhuizen veel te wen-
schen overliet„ik vond dikwijls de portalen
schitterend van marmer, maar de lichamelijke
verzorging was slecht",
Hij kocht een groot koopmanshuis en begon
met vier zieken en één verpleegster dezen ar
beid. Groote moeilijkheden had hij te overwin
nen, in 't begin had hij gebrek aan de allernoo-
digste dingen. Het huisraad in 't groote huis be
stond uit één tafel, een paar stoelen en wat
vaatwerk van verschillenden vorm en kleur. Maar
Fl. leefde in het onwankelbaar geloofGod zal
den arbeid doen gelukken. En zijn vertrouwen
werd niet beschaamd.
Langzamerhand werd het terrein van philan-
tropischen arbeid zóó uitgebreid, dat 't alle
soorten van hulpbehoevenden omvatte, ook b.v.
weduwe Koster, waar je altijd logeert vroeg
de schoenmaker.
,,'k Heb er nooit van gehoord. In elk geval
is de veldwachter een groote vijand van den
dominé, evenals trouwens de burgemeester."
„Geen wonder, als bijna alle predikanten De
Cock haten met een doodelijken haat. Wat zou
den dan de andere grooten der aarde doen
Gelukkig maar, dat de Heere niet naar rang of
stand ziet, doch alleen het hart aankijkt", zeide
de schoenmaker.
„Tóch denk ik wel eens", merkte Bieuwenga
op, „dat het, zooals nu, niet blijven kan. Ik
vrees, dat het De Cock onmogelijk gemaakt zal
worden, langer te preeken."
„Dat kan niemand verhinderen", antwoordde
Schoonoort. ,,'k Heb er in Ulrum wel eens over
gesproken met Barkema en Van der Laan. Bar-
kema is ouderling en Van der Laan diaken,
moeten jullie weten. Als het hun dominé zóó
moeilijk gemaakt wordt, dat preeken onmogelijk
is, dan willen zij een „vrije kerk" stichten. De
dominé wil daar heel niet van hooren, maar ik
geloof met Barkema, die nog al resoluut is aan
gelegd, dat in de kerk, zooals die nu is, geen
reformatie is te brengen. De kerk wordt gere
geerd door de Synode, door reglementen. En
dat is niet naar den Woorde Gods."
„Wie is dominé De Cock eigenlijk vroeg
Bieuwenga opeens. „Hij is toch een Groninger,
nietwaar
Schoonoort kon hem volledig inlichten.
Dominé De Cock was nog slechts twee en
dertig jaar, want hij was in 1801 te Veendam
geboren, niet uit een armelijk gezin, maar uit
den arbeid aan kinderen, aan weezen en aan
ouden van dagen.
En voor al die takken van barmhartigheids-
werk maakte hij dankbaar gebruik van de krach
ten en gaven der Christelijke vrouw in 1836
werd een Vereeniging opgericht, die den naam
kreeg van Rijnsch-Westfaalsche Diakonessen-
vereeniging.
Overal in Duitschland verrezen allengs zelf
standige Diakonessenhuizen, ja ook in andere
landen en werelddeelen, tot in Noord-Amerika
en Palestina toe.
Naar alle richtingen werden diakonessen uit
gezonden, die in Kaiserswerth haar opleiding
hadden ontvangen ook traden vele zusters in
particuliere verpleging.
Fliedner heeft heel veel moeten reizen, om
de zaken te regelen, wenken en inlichtingen te
geven en een organisatie te scheppen.
Hij trok in een tijdsruimte van drie jaar naar
Noord-Amerika, naar Jeruzalem en Konstanti-
nopel, naar Engeland, Frankrijk en Zwitserland.
Terwijl hij een tweede reis naar Jeruzalem
maakte, kreeg hij hevige bloedspuwingen met
groote moeite kon hij thuis komen. Zijn vrouw
barstte in tranen uit, toen ze haar hoestenden,
uitgeteerden man terugzag.
Dan breken er zeven jaren van lijden aan,
waarin hij Kaiserswerth niet meer verlaat, maar
toch van uit zijn studeerkamer den arbeid in
al zijn vertakkingen nog kan regelen.
Want zonder arbeid kon hij niet leven.
En toch was Fl. een zwakke man. Zijn zoon
zegt, dat z'n vader meer dan eens aan den rand
van 't graf lag en bijna iederen winter aan long
ontsteking leed.
Eigenlijk moest hij nog zijn kamer houden,
maar Fl. was alweer op reis, zoodat de longen
niet voldoende konden aansterken.
In z'n gezonde dagen stond hij om vijf uur
op en was dan den geheelen dag bezig, maar
's morgens ging hij eerst naar zijn studeerkamer,
las hij zijn geliefden Bijbel en vouwde de han
den tot innig gebed.
Van 11 tot 12 uur gaf hij meestal les in de
Bijbelsche geschiedenis aan de kleine kinderen.
Hij was een groot voorstander van aanschou
welijk onderwijs.
Dat aanschouwelijk maken gaat ons wel eens
te ver. Toen hij de geschiedenis vertelde van
reus Goliath, hoe deze door David werd getrof
fen, viel hij zelf, zoo lang als hij was, op den
grond.
Fliedner is tweemaal zeer gelukkig gehuwd
geweest. Hij verklaart zelf „Tweemaal heb ik
ondervonden, dat ik, terwijl ik voor den Heere
zocht, zelf 't beste vond".
Veel huiselijk leed heeft hem getroffen.
Zijn eerste huwelijk werd gezegend met negen
kinderen, maar twee kindertjes kwamen dood
ter wereld, twee meisjes stierven op den dag
van 't geboren worden en twee dochters op
lateren leeftijd. Dan ontvalt hem ook zijn vrouw,
die hem in zijn werk met zulk een groote liefde
en toewijding ter zijde had gestaan.
Zijn tweede vrouw was iemand van zeldzame
begaafdheid en werkzaamheid, die twee en twin
tig jaar lang met Fliedner den arbeid gedeeld
heeft en bijna evenveel jaren na zijn dood met
rijken zegen als „moeder" gewerkt heeft.
De laatste levensdagen van Fl. zijn ontroe
rende dagen.
Ontroerenddat willen werken en niet kunnen
werken
Dat even weer opleven en dan weer inzinken!
Tot 't laatste toe houdt hij vol.
Een paar dagen vóór zijn1 sterven zei hij tot
zijn zoon „Ik ben zoo lui, Friedrich, je moet
beter je plicht doen en mij aansporen tot loo-
pen".
Op den morgen van zijn sterfdag sprak hij
lachend tot de pleegzuster „Ik moet mij scha
men, dat ik nog slaap, maar ik ben zoo moe".
De laatste woorden, die hij fluisterde, waren:
„Doodsoverwinnaar, zegepraal
Den volgenden Zondag preekte Pastor Mallet
in Bremen en zeide o.a. „Fliedner zou in de
industrieele wereld een millionair zijn geworden,
zou kasteelen gebouwd hebben en parken heb
ben aangelegd, ende millionair zou gestor
ven zijn als een arm man. Maar hij heeft in het
geloof alles in dienst zijns Heeren gesteld.
In dit geloof heeft hij zulke groote dingen
gedaan."
A. B. W. M. KOK.
een soort Regentenfamilie. In Veendam had hij
niet lang gewoond, want zijn vader was door
den Franschen prefect in Groningen benoemd
tot maire van Wildervank. Na 1814 was De
Cock daar schout geweest en bij de nieuwe
Staatsregeling burgemeester geworden en hij was
nu nog burgemeester van Wildervank.
De jonge De Cock was zeer leergierig, zoo
dat hij, na in Wildervank vooropleiding te heb
ben genoten, terecht kwam aan de Universiteit
in Groningen, waar hij in de Theologie ging
studeeren. De studie verliep vlot en weldra ging
de candidaat, die huwde met juffrouw Venema
uit Groningen, naar Eppenhuizen en daarna naar
Noordlaren. Daar werd hij door de gemeente
van Ulrum beroepen. Want die was vacant,
omdat de predikant, Dr. Hofstede de Groot,
was benoemd tot Professor aan de Universiteit
te Groningen.
„Heeft dominé De Cock in Groningen gestu
deerd vroeg Bazuin. „Daar heeft men hem
ook niet geleerd, wat hij nu verkondigt."
„Vast niet", antwoordde Schoonoort. „Toen
de candidaat van de Hoogeschool kwam was
hij piecies als alle andere predikanten van te
genwoordig
„Nou, nou, allemaaldacht Bieuwenga.
„Nu ja, bij wijze van spreken natuurlijk,
'k Weet wel, dat er gelukkig nog dominé's zijn,
die van hetzelfde of ongeveer van hetzelfde ge
voelen zijn als dominé De Cock, maar zij open
baren zich toch niet of als zij het doen, trekken
zij zich terug in hun schulp, bang voor de on
gunst van den Koning, de Synode en het volk."
(Wordt vervolgd)