No. 19 Vrijdag 12 Mei 1933 47e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS- ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C HEIJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn„ A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE ZEGEN DES HEEREN IS OVER ZIJN VOLK. maar de Heere uw God heeft u den vloek in een zegen veranderd, omdat de Heere uw God u liefhad. Deuteron. 23 5b. Mozes doelt in deze woorden op de geschie denis van Bileam, die, uitgegaan om op Balaks verzoek Israël te vloeken, door God gebruikt werd om zijn volk te zegenen en een heerlijken toekomst te voorspellen. Inplaats van tot een vloek, tot het verderf van Israël, diende het woord van Bileam nu tot een zegen, tot het heil van Israël. Wat hebben wij onder die beide, vloek en zegen, te verstaan Vloek en zegen zijn twee krachten Gods die in de schepping werken, de een voerend naar 't verderf, de ander leidend tot het eeuwig heil. Alles wat wij menschen, doen en bezitten, alles wat er in ons leven gebeurt, kan als 't ware voeren tot tweeërlei doelons welzijn, onze zaligheid, of ons ongeluk, ons verderf. Alle ga ven, die wij in ons leven van God ontvangen, kunnen ons brengen dichter bij Hem, maar ook ons al verder aftrekken van Hem. Om een voorbeeld uit de practijk te nemen. Voorspoed en geluk hier op aarde kunnen den mensch vervullen met dankbaarheid jegens God, kunnen hem dicht bij God doen leven. Maar 't is evenzeer mogelijk, dat diezelfde voorspoed er toe meewerkt, dat de mensch God vergeet, God verachtdat hij dientengevolge gaat denken God niet noodig te hebben en 't zonder God wel af te kunnen. Ziet ge, twee mogelijkheden. En tegenspoed en verdriet kunnen aan de eene zijde dienen, om ons te doen vertrouwen op God alleen, kunnen ons drijven tot Hem, die de „Bron van troost en licht" is, maar kun nen aan den anderen kant ook de oorzaak zijn, dat we in opstand komen tegen God en Hem gaan haten. En zoo is 't met alles. Alles kan als 't ware twee kanten heen, naar boven, naar God, of naar beneden, van God af. Die richting nu wordt bepaald door den ze gen en den vloek des Heeren. Als God om de zonde het „Vervloekt" uit spreekt, dan merken we 't, hoe alles den mensch verder van God aftrekt, alles met hem ten ver- derve is. Heerlijke gaven Gods voeren hem al dieper omlaag. Inplaats dat de schoone natuur hem er toe brengt om den Schepper te eeren, is ze juist voor hem een aansporing tot afgoderij. Inplaats dat het verstand hem God doet ken nen, voert 't hem juist tot allerlei anti-goddelijke ideeën. Wat er ook in het leven van den mensch gebeurt, wat hij ook van God ontvangt, alles brengt hem verder van God af, voert hem om laag, naar de diepte. Dat is de vloek, die om de zonden, op de schepping rust. Die schepping zelf is niet door God veran derd, de gaven Gods zijn niet anders geworden, maar de richting is gewijzigd. Tot zelfs de allerhoogste en allerheerlijkste „gave Gods". Jezus Christus. Gods Zoon perst bij den zondigen mensch te sterker de haat naar buiten, is voor hem een „val", werkt bij hem mede tot zijn eeuwig verderf. Maar als wij dan zoo verstaan, hoe de vloek Gods de kracht is, die alles doet strekken tot het onheil van den zondigen mensch, begrijpen we ook wat het zeggen wil, dat God den vloek in een zegen veranderd heeft. Het is dit, dat voor zulk een „gezegende", wat er ook in zijn leven gebeuren mag, alles strekt tot zijn eeuwig heil, alles hem nader brengt bij God zijn hemelschen Vader, dat „alle dingen hem medewerken ten goede". Ook in het leven der geloovigen zien we dat bewaarheid. Dat wat een vloek scheen, blijkt dan achteraf een zegen te zijn geweest. Denk aan het leven van Jozef, die 't tenslotte zeggen kan, dat God datgene wat zijn broeders hem ten kwade gedacht hadden, ten goede ge dacht heeft, omdat God die vernedering door zijn broeders juist gebruikt heeft om hem boven hen allen te verhoogen. Denk ook aan het getuigenis van zoo menigen vrome, ook in onzen tijd, die 't tenslotte ver klaren kan, dat hij den Heere zelfs dankbaar kan zijn voor al het leed en verdriet, omdat juist dat hem nader heeft gebracht tot zijn God, dat de Heere ook in zijn leven dat, wat hij een vloek achtte, in een zegen veranderd heeft. De zegen des Heeren is over zijn volk, het wil dus dit zeggen, dat God voor de Zijnen alles laat strekken tot hun eeuwig welzijn, dat God, die alles bestuurt, die ook het leven van den enkeling leidt, voor zijn kinderen, alles wat er in hun leven gebeurt, gebruikt om hen te versterken in het geloof, om hen vaster te ver binden aan Hem. God heeft den vloek, die ook op hen rustte, weggenomen, en in een zegen veranderd, zoodat alle dingen hun medewerken ten goede, omdat Hij zijn volk liefheeft. Maar zoo wijst ons dit woord van Mozes toch ook op Hem, die de Koning is van dat volk des Heeren, in Wien God zijn liefde bewe zen heeft op Jezus Christus. Aan het kruis heeft Hij de zonde verzoend, maar ook dien vloek gedragen. Den lijdenden Christus zien wij toch altijd als den van God gevloekte. Maar, dat is de beteekenis ook van de Op standing, die vloek is in een zegen veranderd. Als Hij verrijst uit 't graf, bewijst dat ons, dat Hij den vloek heeft weggenomen en ons nu den zegen des Heeren schenkt „Hij, die de vervloe king voor ons op zich geladen" heeft, deed dat, opdat „Hij ons met zijn zegening vervullen zou". En daarom mogen wij 't in dankbaarheid uit roepen De zegen des Heeren is in Jezus Christus weer over zijn volk. God heeft de vloek in een zegen veranderd. Daar was leed en verdriet, maar in Hem is er weer ware vreugde mogelijk. Daar was dood en verderf, maar Hij schenkt ons 't eeuwige zalige leven. De zegen des Heeren is over zijn volk. Welk een geweldige troost ook voor ieder van ons, zoo wij tot dat volk des Heeren be- hooren of wilt ge zoo wij in Jezus Christus gelooven. Hoe kunnen wij dan ook, in het geloof, ons leven anders bezien. God bestuurt ook mijn leven en wat er ook gebeure, hoe moeilijk mijn weg ook moge zijn, Hij doet 't alles strekken tot mijn eeuwig welzijn. Ja, zoo wij door het waarachtig geloof aan onzen Zaligmaker zijn verbonden, zal de vloek in een zegen veranderd zijn en alles medewer ken als een middel in Gods hand, om ons te leiden omhoog, naar de eeuwige vreugde en zaligheid. In alles zullen wij dan meer dan overwinnaars zijn, omdat wij verzekerd kunnen zijn, dat niets ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onzen Heere. Hoek. C. B. BAVINCK. ZEEUWSCHE OUDERLINGEN CONFERENTIE. Woensdag 17 Mei a.s. hopen onze ouderlin gen hun conferentie te hebben in de Hofplein- kerk te Middelburg. Aanvang half tien. Verwacht mag worden, dat deze conferentie zich in een druk bezoek zal mogen verheugen niet alleen van ouderlingen, maar ook van dia kenen en gemeenteleden. En de predikanten, wier ambt ook dat van ouderling omvat, zullen daar wel niet ontbreken. In de morgenvergadering hoopt de heer R. Zuidema van Goes te refereeren over: „De ouder ling en de preek". De gedachtengang van den referent is deze Tot het ambt van den ouderling behoort ook toezicht te houden op de leer van den Dienaar 4es Woords. Het is wenschelijk dat aan dit deel van het ambt meer aandacht wordt geschonken, dan veelal geschiedt. Het gaat bij het toezicht op de leer niet al leen om grove afwijkingen in de leer, maar in zonderheid om de vraag of de prediking waarlijk is bediening des Woords. Inzonderheid bij de uitlegging der H. S. staat de ouderling in verband met verschillende op vattingen omtrent tal van Schriftuurplaatsen om een moeilijke taak. Tot het acht hebben op de leer behoort ook het toezicht op de catechisatiën, waarbij echter beperking gewenscht is. Om zijn ambt in dezen naar behooren te ver vullen heeft de ouderling zich te oefenen in het onderzoek van de H. S. maar ook in de moei lijke taak van het luisteren. Bij vermeende afwijkingen behoort met de noodige bescheidenheid en voorzichtigheid te worden opgetreden begonnen moet worden met den predikant persoonlijk te spreken. De handdruk van de ouderlingen of den d.d. ouderling voor en na den dienst, moet in dit verband als van geen beteekenis worden geacht. Tot de taak van den ouderling behoort ook mee te werken, dat de D. d. W. ook financieel in staat is, zich door grondige studie voor de prediking voor te bereiden. Voor de middagvergadering werd aangekon digd een referaat van den heer A. Janse te Big- gekerke over „Hoe de Gereformeerde Kerken der 17de en 18de eeuw Gods Verbond hebben verlaten". Het agendum bevat een uitvoerig overzicht van het te houden referaat. We nemen dat hier over, opdat er in breeden kring kennis van ge nomen kan worden. 1. Over sommige geslachten van Israël is de zegen des Verbonds geweest (Jozua 23 8, 15. Zach. 8 923) over andere geslachten van Israël is de vloek des Verbonds gekomen (Ps. 10615, Ps. 90, Lev. 26 25, Ez. 21:3 en 4, Deut. 28:63, Jerem. 15:14). Deze zegen en vloek betroffen den ganschen Israëliet, zooals hij ook geheel als levende ziel in 't Verbond was. Deut. 27 en 28 spreken over alle terreinen des levens. Zegen en vloek verbond de Heere aan het houden en aan het verlaten van Zijn Verbond (Ez. 20:1137, Jerem. 11:18, 1 Sam. 15:23 enz.). 2. In het Nieuwe Testament en in de Kerk geschiedenis gaan deze zegen en vloek nog steeds door in Nieuw-Testamentische bedeeling. Ver achting van het bloed des Verbonds (Pascha, Golgotha, Sacramenten) en 't vergeten van de geboden des Verbonds (Wet, Woord Gods) zijn nóg de hoofdkenmerken van verbondsver- lating. 3. In den tijd der Reformatie was er een plasregen van regen (Ez. 34 26) over het over blijfsel der Christelijke kerk, dat wederkeerde tot het bloed des Verbonds en tot den wandel des Verbonds. Zegen over alle terrein des le vens volgde in de „Gouden Eeuw". 4. Zooals in Israël de verbonds verlating tel kens weer begon met den eigenwilligen gods dienst (efod Richt. 8:27, Jerobeam 1 Kon. 12:28, hoogtendienst 2 Kon. 14:3, 4) zoo begon de verbondsverlating in de kerken der Reformatie zeer „godsdienstig". 5. Men sloot daarbij aan bij geestelijke stroomingen uit de Middeleeuwen. Deze hadden ook tijdens de Reformatie enkele belijders o.a. Sebastiaan Franck, Matthijs Wijers en hun druk ker, de Gereformeerde „predikant" Petrus Hy- perphragmus e.a. 6. a. Mede door Doopersche invloed in ons volksleven werd het gewone leven als ,,'t wè- reldsche" buiten het Verbond gezet. b. De Spiritualisten (Franck) stelden bij de Schrift„letter" tegenover „Geest" en bij de kerk„vorm" tegenover „wezen" en bij het christelijk leven „uitwendig" tegenover „inwen dig". c. De Gereformeerde voortzetting van de Roomsche bevindelijke richting van Thomas a Kempis en Brugmans van vóór de Reformatie vinden we bij Lodensteyn en Teellink, bij de Piëtistische richting, die ,,'t geestelijke" en ,,'t in wendige" en ,,'t bevindelijke" bovengenoemd aanzien als „zielewerk". d. Zoo werd langzamerhand de „weg der ziele" verward met den weg des Verbonds zoo werden de „wereld" en de „vorm" en het „uitwendige" en de „leer" buiten het Verbond gezien zoo kon ook de scholastiek weer tot eere komen als „objectieve" k,leer" om als „bloot verstandelijke kennis" doode orthodoxie te worden. Zoo kon de kerk als „maar litwen- dig" worden aangezien en de belijdenis als be lijdenis van een „historisch geloof" door de kerk geaccepteerd worden. e. De uiterste loslating van 't bloed des Ver bonds is daar waar in den eigen (lichten of zwa- ren) „weg" de weg der verlossing wordt gezien. Ook al heet die verlossingsweg dan „enge paor- te" of„navolging van Christus" of sterven aan het „vleysch". (Theologia deutsch, Thomas a Kempis, Seb. Franck, Wijers, en vele mystieken aan den zelfkant van 't Gereformeerd kerkelijk leven als Van Hattem, Bril, Schortinghuis.) De uiterste loslating van den weg des Ver bonds op alle terrein des levens vinden we in de humanistische libertijnsche levensbeschouwing en levenswijs, bijv. Coornhert, Hooft, Regen- tenpolitiek. In verdrukkingen, Revolutieleer. Pa triotten de Gereformeerde menschen dominee's en ouderlingen ook dansende om den vrijheidsboomzingende van den nieu wen tijd van de rechten van den mensch En Gods eenvoudige volk bijna zónder herders. e. en gingen vaak samen zijn twee zijden van de ééne Verbondsverlating. 7. Jozua liet nog Kanaanieten in leven de Gereformeerde vaderen deden dat ook. Vrome koningen van Juda vreesden de hoogten weg te nemen dat kwam ook onder ons voor. Een Godsman als Gideon was toch een man uit den tijd van afval, vandaar de efod onze vrome leeraars uit den tijd van verval struikelden ook meermalen op 't punt van „efods" en „hoogten", die zoo buitengewoon godsdienstig schenen. 8. Onze benauwende tijd drijve ons uit tot den Heere tot verdere reformatie onder het overblijfsel, dat Hij in de 19de eeuw deed we- derkeeren tot Hem. (Ezra 9:8, Neh. 8:9.) Deze rijke inhoud geeft stof tot een vrucht bare en leerzame bespreking. Drage de Conferentie rijke vrucht tot verdere reformatie van ons kerkelijk leven. HEIJ. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 16. Niet de spijze, maar Gods zegen Vele onzer gezinnen hebben jaren gekend van betrekkelijke overvloed. Althans onze oudere kinderen hebben daarvan wel geprofiteerd. Want de eerste jaren na de groote oorlog waren jaren van over 't algemeen nogal ruime inkomsten. Ruim, vooral in vergelijking met voorafgaande heel magere tijden. En nu zijn weer jaren van sterke achteruit gang ingetreden. De levensstandaard moet om laag. Dat valt voor velen niet mee Vooral niet voor die jongere gezinsleden, die het overvloe dige zich nog zoo goed herinneren. Maar het moet Ja, het moetMaar nu is voor ons Christelijk gezin al weer de Heilige Schrift zulk een on waardeerbare schat. Een lichtend licht, tot voor lichting en troost voor ouders en kinderen. Daar hebt ge dat treffende hoofdstuk Daniël 1. Voor Daniël en zijn vrienden werden klaar gezet de meest treffelijke spijzen. De koning zelf verordende, dat men hun dag bij dag geven zoude van de stukken der spijs des konings en van den wijn zijns dranks. Kon het wel rijker en heerlijker Het was al weelde en overvloed. Maar daar lag een gevaar in. Op die wijze zou de mogelijkheid heel groot zijn, dat Daniël en zijn vrienden ook te eten kregen, wat ze vol gens de Wet huns Gods niet mochten eten. Niet, omdat die spijze niet goed was, of minder waardig maar eenvoudig, omdat de Heere die verboden had. En omdat God gehoorzaamheid van Zijn volk vraagt. En zie nu de wondere uitkomst. Op Daniëls zeer dringend verzoek staat Melzar toe, dat de vier vrienden alleen van het gezaaide eten en water drinken. En na tien dagen zien de be doelde jongelingen er lichamelijk uitnemend frisch en gezond en sterk uit beter zelfs dan al de andere jongelingen, die de stukken van de spijs des konings aten. Wie had dat nu verwacht Zeker buiten die vier wel niemand. Maar God liet hier duidelijk zien, dat ten slotte niet de spijze de hoofdzaak is, maar de zegen van God. Zeker, dat weten onze ouders en onze kin deren wel. Daarom bidden ze ook altijd, vóór elke maaltijd, om die zegen. Maar het is wel eens heel goed, daarbij eens opzettelijk bepaald te worden. Ook in onze ge zinnen kan wel van tijd tot tijd die morrende toon gehoord worden, die de wereld luide aan heft. En dan meenen we wel eens, vooral onze jongeren, dat de weelde onzer tafels noodig is

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1933 | | pagina 1