No. 18
Vrijdag 5 Mei 1933
47e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds, D. SCHEELE TE MIDDELBURG.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
VERTROOST ELKANDER.
Zoo dan, vertroost elkander met deze
woorden.
1 Thess. 4:18.
Het is beter te gaan in het klaaghuis dan te
gaan in het huis des maaltijds, zegt de Prediker
en uiteraard zeggen wij het allen na. Intusschen
al is dit iets, waarvan de waarheid zich voor
den wijze openbaart, toch is hiermede nog lang
niet gezegd, dat het gaan in het klaaghuis zulk
een gemakkelijke gang is. Het is integendeel
vaak een zeer zware gang, wanneer wij geroe
pen worden om woorden van vertroosting te
spreken, en het schrijven van een brief van rouw
beklag kan, als hij niet enkel een vormelijkheid
is, een moeilijk stuk werk wezen.
De practijk is daarom meermalen zoo, dat er
woorden aan onze lippen ontsnappen, die niet
juist weergeven, wat er leeft in onze ziel, en
die niet zeggen, wat er eigenlijk gezegd moest
worden. Daarom is het in zulke gevallen nog al
eens aangenaam zoo er ook een ambtsdrager in
het klaaghuis is. Op hem rust dan eigenlijk de
plicht om woorden van troost te spreken, en
wij bepalen ons gewoonlijk tot het bewaren van
een diep stilzwijgen.
In de brieven komt dan ook steeds weer voor
de uitdrukking, dat wij menschen moeilijke ver
troosters zijn, wat dan ook vaak zeer duidelijk
blijkt.
Maar waar deze dingen alzoo zijn, is het niet
mogelijk en zeer gewenscht, dat er verandering
in komt Twee vrienden hebben jarenlang met
elkander omgegaan, en hun gesprek liet aan
levendigheid niets te wenschen over. Dan wordt
er een van hen in rouw gedompeld, en zie de
ander heeft geen enkel woord om in deze om
standigheid te troosten.
Twee vriendinnen hebben de gewoonte om
elkaar op geregelde tijden te schrijven en hun
brieven vertoonen een behoorlijke lengte en
woordenvrijheid. Doch wanneer bij een van haar
de dood klimt in de vensteren, dan vindt de
ander geen woorden om geschikte vertroostingen
te schrijven.
Maar er behoeft nog niet eens een klaaghuis
te wezen, om de moeilijkheid van de vertroos
ters aan te toonen. Reeds in de gevallen van
ziekte wordt het duidelijk ondervonden en een
ieder, die ziek geweest is, weet er van mede te
spreken.
In vele gevallen vooral wanneer er levensge
vaar is, zitten of staan de bezoekers bij het bed,
zonder woorden van troost te kunnen vinden.
Dat zijn moeilijke oogenblikken, zoowel voor
den bezoeker als voor den zieke. Maar waar
de eerste weer spoedig heen kan gaan naar zijn
werk, daar blijft de laatste achter met zijn lij
den zonder eenig woord van vertroosting, waar
naar hij zoozeer verlangde, te ontvangen. En
als er geen onmiddellijk levensgevaar is, wordt
de patient „opgebeurd" met allerlei verhalen. O,
indien de gesprekken bij de ziekbedden eens
werden gewogen, zouden dan vele niet lichter
zijn dan de ijdelheid
Hoe komt het toch, dat er zoo weinig ware
vertroosting wordt gevonden
De oorzaak ligt voor een groot gedeelte hier
in, dat ons leven veel te weinig geestelijk is en
dit tekort in ons geestelijk leven oefent een
treurige invloed uit op onze gesprekken. Zij blij
ven zoo droevig aan de oppervlakte en bijna
nooit dalen zij af naar de diepte om tot de bo
dem der ziel door te dringen. In 't bijzonder de
persoonlijke verhouding tot Christus is zoo
uiterst zelden een onderwerp van samenspreking
onder elkaar.
En dit tekort komt het meest uit in dagen
van droefheid en druk, omdat dan juist noodig
is een overvloed aan geestelijk leven. Daarin
ligt een van de oorzaken, waarom wij zulke
moeilijke vertroosters zijn en het is duidelijk,
dat de klacht hierover ons niet steeds veront
schuldigt, doch dat zij vaak voor ons een acte
van beschuldiging inhoudt wegens ongeestelijk
leven. Het vertroosten in donkere dagen moet
voorbereid worden in de dagen, waarop de zon
nog schijnt. Zoo alleen kunnen wij voldoen aan
de aanmaning van den Heere: Vertroost elkander.
Het is Zijn wil om gewoonlijk in den middel
lijken weg te troosten door den dienst van men
schen. Daarom zijn wij allen gehouden om ons
zelf als Zijn instrumenten te kennen. En om
onszelf te oefenen tot de volbrenging van deze
taak der vertroosting.
Daar komt nog meer bij.
Waarmede zullen wij vertroosten
Dit kunnen wij alleen maar te weten komen,
wanneer wij er ons goed van doordringen, dat
wij niet vertroosten uit eigen beweging alleen,
doch dat wij in deze een goddelijke opdracht
hebben. Het is niet „Indien gij elkander ver
troost", maar „Vertroost elkander". Het is onze
plicht, die rechtstreeksch voortvloeit uit het
profetisch ambt van den Christen.
Hij nu, die de opdracht geeft om elkander te
vertroosten, heeft dan ook alleen het recht om
de inhoud daarvan aan te geven. Dit geschiedt
in onze tekst „Vertroost elkander met deze
woorden".
Het gaat in het voorafgaande over de op
standing der dooden en de wederkomst van
Christus en dit steeds in de persoonlijke sfeer.
Het toppunt wordt gevonden in de gevolgtrek
king en alzoo zullen wij altijd met den Heere
wezen.
Dat is de inhoud van onze vertroosting, en op
deze wijze wordt dit deel van de practijk der
godzaligheid in onmiddellijk verband gebracht
met de opstanding van Christus als de eerst
geborene uit de dooden.
Wanneer deze opstanding van Christus ge-
loovig wordt aanvaard en beleefd, dan vinden
wij de woorden ter vertroosting.
In de eerste plaats voor hen, die wonen in
het klaaghuis, die het hoofd gebogen houden
naar de aarde.
Daarnaast ook voor hen, die neerliggen op
hun ziekbed en vaak zoo moedeloos zijn, omdat
het leven voorbijgaat.
En ten derde (want alle vertroosting brengt
ook een vrucht voor hem, die vertroost) ook
voor onszelf, omdat ook onze ziel wordt los
gemaakt van de aarde en gericht op het oogen-
blik, waarop wij altijd met den Heere zullen
wezen.
Zeker, wij blijven voor ons besef moeilijke
vertroosters, omdat wij toch nooit ten volle
kunnen uitdrukken de gedachten onzer ziel.
Maar God gebruikt het zwakke middel om
groote vertroosting teweeg te brengen.
Aldus vinden wij, in het klaaghuis gegaan
zijnde, den poort des hemels open.
Inderdaad, het is er beter dan in het huis des
maaltijds.
Yerseke. TORENBEEK.
ECHTSCHEIDINGS-RAPPORT.
Volgens art. 328 van de acta der Synode van
Arnhem, gehouden in 1930, zal op de a.s. Sy
node van Middelburg moeten worden ingediend
een rapport en advies inzake echtscheiding en
de bedenkingen bij afzonderlijke memorie daar
tegen ingebracht door Prof. Ridderbos.
Tot deputaten daarvoor werden benoemd
Prof. Aalders Dr. K. Dijk Dr. W. A. van Es;
Prof. Greijdanus en Dr. H. Kaajan.
Voorzoover ons bekend is dit rapport nog
niet verschenen. In afwachting daarvan mogen
we hier nog wel eens herhalen wat we vroeger
over deze materie schreven.
De geschiedenis hiervan begint al vóór de
Synode van Leeuwarden van 1920.
Dit vraagstuk werd aan de orde gesteld op
de Synode te Rotterdam van 1917, naar aanlei
ding van een verzoek van de Synode der Chris
telijke Gereformeerde Kerk in Noord-Amerika.
Van Dr. Henry Beets was namens die Synode
een verzoek ingekomen met beleefd doch drin
gend verzoek om advies inzake het echtschei
dingsprobleem, dat in Noord-Amerika telkens
om oplossing riep.
Sinds vele jaren erkende de Christelijke Ge
reformeerde Kerk (n.l. die van N.-Amerika)
slechts één grond voor wettige echtscheiding,
n.l. hoererij of overspel en wel met beroep op
Matt. 5:31, 32. Herhaaldelijk rees daar echter
de vraag, of dit standpunt niet eenzijdig en ri-
goristisch was.
De Synode van de Christelijke Gereformeerde
Kerk (in N.-Amerika) van 1914 benoemde, naar
aanleiding van de gevallen van echtscheiding en
hertrouw voor de Synode gebracht, een commis
sie met opdracht om deze materie verder te on
derzoeken en de volgende Synode met rapport
te dienen.
Deze commissie formuleerde toen de vraag
aldus
„Of dezulken, die in strijd met Matt. 5:32
door de overheid gescheiden zijn en die
daarna een ander huwelijk aangingen, onder
zekere voorwaarden als leden onzer kerk
zouden kunnen opgenomen worden, dan wel
of ons kerkelijk standpunt medebrengt, dat
zij onherroepelijk uitgesloten moeten wor
den van het lidmaatschap onzer kerken, zoo
lang zij in zulk een scheiden en hertrouw
volharden."
De commissie kwam niet tot een eenstemmig
antwoord. Een drietal broeders meende, dat
zulke menschen niet als leden der Christelijke
Gereformeerde Kerk konden opgenomen wor
den het andere aantal leden der commissie oor
deelde, dat dit wel kon.
Op een volgende Synode (van Grand Rapids)
werd over deze zaak breed gehandeld. De con
clusies van beide deelen der commissie werden
verworpen, en het volgende besluit genomen
„De Synode lettende op de zoo uiteen-
loopende conclusies der rapporten over de
echtscheiding en het blijkbaar niet rijp zijn
der vergadering om thans tot beslissing te
komen, besluit om voor het tegenwoordige
de zaak in Status quo te laten, maar om
middelerwijl door de Synodale Commissie
het advies in te winnen der Gereformeerde
Kerken van Nederland en Zuid-Afrika."
Dit verzoek kwam dan in de Generale Synode
van onze kerken te Rotterdam in 1917. De Sy
node oordeelde, dat deze vraag te gewichtig
en te moeilijk was om, staande de vergadering,
daarover een advies te geven en zij besloot
daarom een commissie te benoemen om op de
volgende Synode daarover te rapporteeren. Tot
deputaten hiervoor werden benoemd de profes
soren Bavinck, H. H. Kuyper, Bouwman, Rid
derbos, Grosheide, Anema en de predikanten
Landwehr en B. van Schelven.
Op de Synode van Leeuwarden kon door
deze deputaten een rapport ingediend worden.
Echter niet zóó tijdig als gevraagd werd, zoodat
de kerken daarvan te voren geen kennis konden
nemen. En daarbij bleek ook, dat één der depu
taten zich niet geheel met het rapport kon ver
eenigen. Prof. Ridderbos verzocht daarbij te
melden, dat naar zijn oordeel, kwaadwillige ver
lating een Christen voor God geen vrijheid gaf
echtscheiding aan te vragen. Hij meende, dat
de H. Schrift ondubbelzinnig leert, dat hoereij
in deze de alleen genoegzame grond is.
Tot een behandeling van dit rapport kwam
het op de Synode van Leeuwarden niet. Men
besloot toen hoewel de om advies vragende
Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk
van N.-Amerika, in dezen reeds een beslissing
nam het rapport te publiceeren opdat de ker
ken er rustig kennis van zouden kunnen nemen,
en aan Prof. Ridderbos te verzoeken van zijn
afwijkend gevoelen een nadere ontwikkeling te
geven.
Dit besluit vond uitvoering. In het bekende
boek met rapporten aangeboden aan de Gen.
Synode van Utrecht komt als eerste stuk voor
dat over de echtscheiding. Een omvangrijk rap
port. Het telt 35 bladzijden. Daarbij komt dan
nog de memorie van Prof. Ridderbos, waarin
deze gronden aangeeft van zijn afwijkend ge
voelen welke memorie nog een 30 bladzijden
heeft.
Uit het rapport nernen we een enkele zinsnede
over, waarin deputaten wijzen op de moeilijke
vargen, die met dit vraagstuk saamhangen. Zij
zeggen daarin dit„Zelfs nu zij dit rapport als
vrucht van hun arbeid aan de Synode aanbieden,
zijn zij zich diep bewust van de moeilijkheden,
die dit vraagstuk oplevert. Augustinus, die heel
zijn leven lang met dit vraagstuk worstelende
is geweest en het een der moeilijkste noemt,
omdat de uitspraken der Schrift hierover zoo
duister waren, moest aan het einde zijns levens
verklaren dat hij voelde, nog niet tot een vol
komen kennis van deze zaak gekomen te zijn.
En het verschil van gevoelen, dat steeds in de
Christelijke Kerk over dit vraagstuk bestaan
heeft, toont wel, hoe moeilijk het is, op grond
van de uitspraken der Schrift tot een volkomen
oplossing van dit vraagstuk te komen."
Houdt men, wat hierin gezegd wordt, in 't
oog, dan is als een niet geringe winst te boeken,
dat een groot deel van de conclusies, waartoe
de deputaten kwamen, door de Synode werden
aanvaard.
Die conclusies betroffen vier punten
1°. de gronden der echtscheiding
2°. de roeping der Overheid t.o.t. van de
echtscheiding
3°. de verhouding der kerken tegenover het
echtscheidingsrecht der Overheid
4°. de uitoefening van de tucht na ongeoor
loofde echtscheiding en daarop gevolgd nieuw
huwelijk.
De Synode betuigde haar instemming met de
conclusies over het 2de, 3de en 4de punt.
Dit is voorwaar een belangrijk resultaat.
Niet eenstemmig was de meening over de
conclusies over het eerste puntde gronden der
echtscheiding.
Die zijn niet zoo omvangrijk, dat we ze niet
zouden kunnen overnemen.
Ze luiden aldus
1°. dat elke willekeurige en lichtvaardige
echtscheiding zondig is en door de Schrift wordt
veroordeeld
2°. dat naar de Schrift echtscheiding alleen
geoorloofd is, wanneer door een der echtgenoo-
ten een zoodanige zonde gepleegd wordt, waar
door de huwelijkstrouw wordt geschonden (over
spel) of de huwelijksgemeenschap feitelijk wordt
verbroken (kwaadwillige verlating) omdat in
deze beide gevallen het fundament van het hu
welijk zelf wordt aangetast.
Het was tegen deze laatste conclusie dat Prof.
Ridderbos bezwaar had. Naar zijn meening gaf
kwaadwillige verlating een Christen voor God
geen vrijheid echtscheiding aan te vragen. Hij
oordeelde, dat de H. Schrift ondubbelzinnig
leert, dat hoereij in deze de alleen genoegzame
grond is. En van dat bezwaar gaf hij uitvoerig
rekenschap in zijn memorie.
Inzake dat punt nu besloot de Synode, de
vraag of het een Christen van Godswege ge
oorloofd is echtscheiding aan te vragen op grond
van kwaadwillige verlating, den kerken ter na
dere bestudeering aan te bevelen.
Hierin werd dus geen beslissing genomen. En
den anderen deputaten, die van oordeel waren,
dat ook kwaadwillige verlating een grond voor
echtscheiding gaf, werd door de Synode ver
zocht, hun opvatting tegen de bedenkingen van
Prof. Ridderbos nader te adstrueeren en deze
uiteenzetting ter kennis van de kerken te brengen.
Dit stuk had dan moeten ingediend zijn op
de Synode van Groningen in 1927.
Maar dit geschiedde niet. Bij deze Synode
kwam in een kort briefje dezer deputaten, mel
dende, dat het hun niet mogelijk was geweest
aan de opdracht te voldoen en verzoekende uit
stel tot de eerstvolgende Generale Synode.
Dat uitstel werd verleend.
Ook op de Synode van 1930 werd echter dat
rapport niet ingediend. Zelfs vonden we in de
acta van die Synode niet vermeld een schrijven
als deputaten in 1927 nog inzonden, dat het hun
niet gelukt was met hun arbeid gereed te komen.
Moge dan nu dit rapport en advies over deze
zeer belangrijke zaak spoedig verschijnen.
HEIJ.
VOORSTEL DEPUTATEN INZAKE
GEZANGEN EN LITURGIE.
IV.
De Gezangenkwestie heeft de gemoederen in
beweging gebracht. Het pro en contra is op al
lerlei wijze bepleit, zelfs menschen buiten de
Gereformeerde Kerken hebben gemeend hierover
hun licht te moeten laten schijnen. Aan scherpe
woorden, zoowel van voorstanders als tegen
standers geen gebrek, zoodat onderscheidene
redacteuren van Kerkbodes er van afzagen ver
der over dit onderwerp te schrijven.
Indien er iets te veroordeelen is in deze zaak,
dan is het zeker elkaar te prikkelen door ons
schrijven.
Het gaat niet op menschen, die niet sympa-
thiseeren met de uitbreiding der Gezangen, te
verwijzen naar een hoek waar zij niet thuis be-
hooren en hen voor te stellen als niet echt Ge
reformeerd te zijn, terwijl omgekeerd voorstan
ders niet mogen worden aangediend als verde
digers van slapheid in ons kerkelijk leven.
De overleden Professor L. Lindeboom, was
een man die niet van schipperen hield en toch
was hij een strijder voor het zingen van Ge
zangen in onze kerken. Hoe te verklaren, dat,
hoewel onderscheidene Synodes zich hebben
bezig gehouden met de Uitbreiding der Gezan
gen, er nog zoovelen zijn, die er buitengewoon
weinig voor gevoelen of er zelfs zich sterk tegen
verzetten
Onzes inziens, omdat deze zaak bij een groot
gedeelte van ons volk niet leeftmen heeft geen
behoefte aan Gezangen, terwijl bovendien de
geschiedenis in dezen ook een woordje mee
spreekt.
Enthousiasme voor de uitbreiding en deze zou