FEUILLETON KENTERING. KERKNIEUWS, ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, April 1933. Door de schandelijke behandeling, waaraan de Joden in Duitschland zijn blootgesteld, is plot seling de aandacht van heel de wereld weer ge richt op het Joodsche volk. Reeds lang werden de Joden in Duitschland onheusch behandeld niet 't minst omdat zij op de beurs en in de handel zoo'n groote macht hadden. Eigen tijd geleden schreef Ds. v. Nes in het Orgaan van de Dr. Abraham Kuyper- stichting een zeer belangwekkend artikel over het Zionisme, waarin hij over het Anti-semitisme o.a. dit opmerkt„Feller dan in jaren is de anti-semitische beweging in onzen tijd bezig vooral in Duitschland om het Joodsche volk te bestoken met laster en in haat te be nauwen. Oud strijdmateriaal, reeds lang als schandelijke onwaarheid gebrandmerkt, wordt telkens weer te, voorschijn gehaald en herdrukt, en als de hoogste waarheid aan den man ge bracht en er zijn zelfs Christenen en christe lijke bladen in ons land geweest, die, in hun argeloosheid niet kunnende gelooven dat zoo maar klakkeloos publiek allerlei gelogen zou worden over de Joden, zich hebben laten be- invloeden door anti-semitische pamfletten". 't Is ons bekend dat welgestelde Duitsche burgers het hotel, waar ze intrek genomen had den, verlieten, toen de hotelhouder ook Jood sche gasten toeliet, 't Kwam reeds meer dan eens voor dat, bij de opening van een zaak, die geëxploiteerd werd door een Jood, het publiek strooibiljetten ontving om daar niet te koopen. Nu laait de Jodenhaat in volle felheid op. Voor ons, Christenen, is er een bizondere reden om het lot van de Joden met belangstel ling gade te slaan. Aan hun voorvaderen heeft God zich op een geheel eenige wijze willen openbaren. Hun ge schiedenis was Openbaringsgeschiedenis. Israël is een providentieel wonder. Het Joodsche volk neemt dan ook een zeer eigenaardige positie in onder de volkeren der aarde. Hoewel dit volk reeds jaren en eeuwen eigen land en eigen regeering moet missen, en ver spreid is over vele landen, heeft het zich nim mer opgelost in de volkeren te midden waarvan het leefde. Het heeft behouden zijn eigen aard, zijn eigen plaats. Het is zichzelf gebleven onder wat hemelstreek 't ook woonde. Dr. A. Kuyper schrijft in „Om de oude We reldzee" over dit wonder „Een volk van nog geen vier millioen in getal, omringd door Phi- listijnen, Edomieten, Moabieten, Ammonieten, Pheniciërs en Syriërs vlak op zijn grens, en be dreigd, aangevallen en ten onder gebracht door Assyriërs, Babyloniërs, Grieken, Perzen, Egyp- tenaars en Romeinen, is uitgezwermd naar alle windstreken tot diep in het hart van Azië, langs heel Afrika's noordkust, heel Europa over, tot in Amerika en zelfs tot in Australië. Het is in die uitzwerming verviervoudigd in aantal. Het heeft de hardste en wreedste ver volgingen doorstaan. En terwijl niet alleen Phi- listijnen, Pheniciërs, Moabieten en Ammonieten, maar ook Assyriërs en Babyloniërs, als rijk en als volk, spoorloos verdwenen zijn, heeft uit de volkerenmassa, in wier midden Israël -opkwam, alleen het Joodsche volk zich als natie, als sa menhangend geheel, weten te handhaven, nu reeds dertig eeuwen lang, en beschikt, dank zij zijn talent en zijn geldmacht, thans nog over een wereldpositie die allerwege ontzag, soms zelfs schrik en angst inboezemt, en een alge- meene contra-actie in het anti-semitisme deed opkomen". Ongetwijfeld verschil van woonplaats en omgeving is niet zonder invloed gebleven, zoo dat er onderscheid is tusschen den Russischen en den Franschen Jood, den Poolschen Jood en dien wij in ons land kennen. Toch hebben zij allen iets gemeenschappelijks, iets eigens, dat hen in onderscheiding van an deren kenmerkt. In welk land ze ook vertoeven, ze voelen zich anders dan de volkeren, waaronder ze wonen, ze blijven Joden. Er is zelfs tegenwoordig bij velen een streven om terug te keeren naar het land der vaderen, Palestina. Ja, reeds tegen het einde van de ne gentiende eeuw werden ernstige pogingen aan gewend om te komen tot een nationale herleving van het Jodendom. In Zion vandaar de naam Zionisme voor deze beweging wilde men een Joodsche maatschappij stichten, die het middel punt zou zijn van het gansche Jodendom op aarde. Te betreuren is 't echter dat door de HOOFDSTUK I. De Julizon van het jaar 1833 zond haar schier verzengende stralen over het dorp Uithuizer- meeden, in het Noorden der provincie Groningen. Er was geen aasje wind te bekennen. De mus- schen gaapten op de daken der meest kleine huizen. Terwijl het zweet tappelings van hun gelaat liep, werkten op het veld de mannen, vrouwen en kinderen, om den eersten oogst bin nen te halen, telkens slokken water drinkend, hoewel de dokter betoogde, dat dat vele drin ken ver van verstandig was. Men liet den ouden, overigens zeer gezienen arts kalm praten. Hij kon dat wel uit den treure betoogen, maar dat was niet dan grauwe theorie van iemand, die rustig in zijn rijtuig zat en zich door een paard liet trekken. Zoodra de dokter met hooivork of zeis in het veld verscheen, om dapper mede te helpen, zou men nader met hem spreken. Over het dorp zélf hing de looden, loome stilte van den warmen zomermiddag. Slechts twee geluiden stoorden zoo nu en dan die stilte het geklop op het aambeeld van de smidse in het midden van de dorpsstraat en het tikken van den schoenmakershamer, die het leer soepel maakte op den steen, die op de tot elkaar getrokken knieën lag. Als het leer goed was, ging de zool of de hak onder de schoen en was er een met korte tusschenpoozen oogenschijnlijk nijdig tikje, dat de pinnen dreef in het leerwerk, nadat met de els een gaatje was gemaakt. meeste Zionisten wel nationale idealen worden gekoesterd, doch geen godsdienstige, dat zoo weinigen het heil verwachten van den God dei- vaderen, die zich op Zion heeft geopenbaard. Want niet in den terugkeer naar Palestina ligt de rijkste verwachting voor de Joden. Maar in het zich heenwenden in het geloof naar Hem, Die zijn onderdanen doet deelen in de zegenin gen van het ware, hemelsche Kanaan, naar Jezus Christus. Rust, ware, blijvende rust zal de Jood in het aardsche Sion niet vinden. Zoolang hij Jezus Christus, den grooten Rust- brenger verwerpt, en vertrouwt op zichzelf, vindt hij zijn beeld in den wandelenden Jood, van wien de sage verhaalt, dat hij Jezus, toen deze op den weg naar Golgotha doodelijk ver moeid even voor zijn huis had willen rusten, ruw had weggejaagd. De straf voor die onbarmhartigheid en wreed heid was zwaar hij zou, totdat Christus weder komt, over de aarde moeten zwerven, zwerven en nooit tot rust komen. In het verhaal van dien éénen dwalenden Jood zien we uitgebeeld het Joodsche volk, dat wreed en ruw zijn Messias heeft nagejaagd en opgejaagd en geen oogenblik rust heeft gegund, het volk dat in wilden haat heeft uitgegild „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen", en nu gebukt gaat onder de vervulling van Christus' woord „Weent niet over Mij maar weent over uzelf en over uwe kinderen". Het Joodsche volk is de zonderlinge man die niet sterven wil. Sinds den dag, waarop Jeruzalem werd ver woest en van zijn tempel geen steen op de an dere werd gelaten, leeft 't verjaagd, verstrooid onder de volkeren, veracht en verstooten, zwer vend, nergens rust vindend, soms de verdwijning nabij maar dan weer zich verjongend, met nieuwe kracht bezield, om straks weer in te zin ken en weer op te leven. Hoe onnoemelijk heeft het Joodsche volk moe ten lijden de eeuwen door. In het Duitschland der middeleeuwen, in Spanje, uit welk land ze in 1492 werden ver dreven, in Frankrijk (denk aan de Dreyfus-zaak), in Rusland, waar ze wreed vervolgd werden. Wanneer we lezen van de gruwelen, waar aan de Christenen zich tegenover de Joden schul dig maakten, worden we stil van ontzetting. 't Scheen alsof tegenover Joden alles geoor loofd was. En nog zijn de Joden bij velen diep veracht. Het anti-semitisme is groot. Wij mogen niet meedoen met die verachting. Wij moeten medelijden met hen hebben, en van God bidden of Hij hun haat tegen den Mes sias breken wil, en hen voor den Heiland der wereld (een Jood naar 't vleesch wil doen nederknielen. t Daarom moet de Zending onder de Joden onze warme sympathie bezitten en dien arbeid een plaats in ons gebed hebben. A. B. W. M. KOK. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 15. Overslaan? Of niet? Het was omstreeks Kerstmis, in de donkere dagen. Maar waarin het licht glanst, het licht uit Bethlehems kribbe. Juist was het gezin aan tafel gezeten en de maaltijd was nog maar kort aan de gang, toen een bezoeker (een goede bekende) werd aan gediend. „Laat hem binnenkomen „O, ben je net aan 't eten Dat wist ik niet„Voor ons geen bezwaar zet u Hebt ge even tijd Dan eten we eerst maar af„Wat mij aangaatik kan gerust even geduld hebben. Eet maar en ga je gang straks praten we wel even De maaltijd ging door en de bezoeker zag welhet smaakte goed. Toen nam vader den Bijbel: aan de orde was te lezen Lukas 1, vers 26 tot 56. Duidelijk en rustig, eerbiedig las va der. En het heele gezin hoorde de heerlijke boodschap van den engel Gabriël aan de maagd Maria zijn mededeeling van de blijde verwach ting, waarin Maria's nicht Elisabeth verkeerde het bezoek van Maria aan Elisabeth en de God vruchtige gesprekken daarbij en de schoone lofzang van Maria. Ook de bezoeker had met eerbiedige aandacht geluisterd. Toch had hij tegelijk de gezichten eens geïnspecteerd. De gezichten van de groote ren en van de kleineren. Niet veel kon hij op merken. Wel iets één der kinderen, een veer- Het tikje was oogenschijnlijk nijdig. Want de schoenmaker verkeerde in de beste stemming, zooals Aldert Bazuin steeds in de beste stem ming verkeerde, waarom vele dorpelingen gaarne in zijn kleine werkplaats aan de straat vertoef den, als het werk op het veld afgeloopen was, maar de schoenmaker al maar repareerde, alsof er aan den dag geen eind was. De algemeene opinie op het dorp doodverfde Bazuin als een echte werkezel. Nu kon hij goed schoenen ma ken, zoodat hij den anderen schoenlapper van het dorp ver in zijn schaduw zette. Ontegenzeggelijk was schoenmaker Bazuin een gezien man om zijn werkzaamheid en kunde, maar bovenal om zijn vriendelijkheid en hulp vaardigheid. En om zijn opgewekten geest. Men wist niet, hoe het mogelijk was, maar hij zag nu altijd de zon achter de wolken. De economische toestand van het land was verward. Rooskleurig waren de omstandigheden niet. De opstand der Belgen in '30 en '31 had veel uit zijn voegen gerukt. Maar het ergste was nog, dat een zware, besmettelijke ziekte door het land waarde, die de gemoederen der men- schen, voorzoover zij niet door en door licht zinnig waren, met angst en beven vervulde. Gelukkig was het Noorden nog verschoond ge bleven van de cholera. Maar wie zou zeggen, of die vreeselijke ziekte, die in het Zuiden van het land woedde, niet naar het Noorden zou overslaan Aldert Bazuin, een lange, magere man met een paar fiksche kijkers in het hoofd, behoorde niet tot de verontrusten. Wanneer er door be zoekers over de ziekte werd gesproken en dat gebeurde den laatsten tijd heel vaak, want tienjarige, hoestte even met iets zenuwachtigs daarbij een ander keek heel even hem persoon lijk aan, ietwat schuw. Overigens er was aan dacht en eerbied. Vader dankte. Voor de genoten zegeningen ook voor het gehoorde Godswoord. En daarbij vroeg hij, of de Heere ook in dit gezin aan ouders en kinderen wilde schenken en verster ken die Godsvrucht, waarvan de beide vrouwen in het Schriftgedeelte zulk een heerlijk blijk ga ven in hun woorden en gesprekken. Toen was er één, die beschaamd neerzat. Maar hij sprak het niet uit. Dat was de bezoe ker. Hij had een les ontvangen, die hij niet meer zou vergeten. Wat dan het geval was Deze bezoeker had ook een gezin. En las ook bij de maaltijden uit den Bijbel. Maarhij sloeg wel eens enkele deelen over. Hij had ook maar overgeslagen dat middenstuk van Lukas 1. Zelfs had hij er in stilte bij gedachtdat is mis schien maar beter Wellicht is dat minder ge schikt voor een gezin met kinderen En nu zijn ervaring in dit gezin Met dat dankgebed van dien vader, in eenvoudige, korte, ernstige woorden Ja, zóó was het toch beter. Hier was oprechtheid en waarheid en reinheid aan het woord. Met de bede, dat we allen, jong en oud, zóó Gods daden en wegen en wonderen mochten bezien. Maar dan viel zijn bezwaar weg. Dan was zijn bezwaar zonde geworden Althans zeker wel voor dit gedeelte der Heilige Schrift Na afloop van de tafel had vader nog alleen een gesprek met den bezoeker. En de laatste kon niet nalaten, even op het geval terug te komen. Het was hem duidelijk geworden, dat we maar niet al te gauw mogen besluiten, dit of dat deel maar over te slaan. Daar kunnen wel eens redenen voor zijn, stellig. We zijn re delijke menschen en moeten wel wijs handelen. En tijd en wijze en omstandigheden in acht nemen. Maar het verschilt ook zooveel, hoe we zelf op het Woord Gods reageeren En welk voor beeld we daarbij geven Van W. te W. TWEETAL TE Oppenhuizen Cand. J. Jonkhoff te Groningen. Cand. H. van der Veen, hulppred. te Kolhorn. BEROEPEN TE GamerenCand. A. J. Stolte te Hummelo. De daartoe door de Gen. Synode van Arnhem 1930 benoemde deputaten Prof. Dr. A. G. Honig, G. Meima en Ds. J. L. Schouten zonden aan de Kerkeraden het rapport inzake „Leerboek voor de Catechisatiën". In het voorwoord wijzen de deputaten op hun opdracht en werk, alsook dat er na 1 Augustus 1932 een 6-tal proeven voor een leerboek wa ren ingezonden. Onderzoek en bespreking en overleg eischte veel tijd. Verder geven zij de gronden aan, waarom zij juist het toegezonden concept aan vaarden en der kerken toezenden. Deze proeve heeft 96 vragen en antwoorden. Onder elk bijzonder antwoord wordt eene korte toelichting gegeven en ook treft de steeds aan- gegven controvers. De deputaten zelf merken reeds op, dat in deze proeve niet wordt gevolgd de theologische orde, maar dat de behandeling der stof zich oriënteert aan het „Onze Vader" en daardoor juist iets eigens heeft. Meer kan er in deze rubriek niet van gezegd, dan dat met belangstelling de beoordeeling wordt tegemoet gezien. Te Amsterdam ontving Ds. C. Linde boom, pred. der Geref. Kerk aldaar, naar de „Stand." meldt, overeenkomstig den wensch van een thans overleden Gemeentelid voor de Kerk 1000, voor de Diaconie 700, voor de Zen ding 500 en voor de Jodenzending 200. Te Assen sprak de Kerkeraad der Geref. Kerk zich uit voor een extra-collecte ten be hoeve van een gedenkteeken te Ulrum en voor een feestgave aan de Theol. School te Kampen. Te Den Haag werd door Ds. M. Schuur man voor de Geref. Kerk van Den Haag-West uit een nalatenschap een gift van duizend gul den ontvangen, te verdeelen tusschen Diaconie en Zending. van de boeren, die de krant uit de stad lazen, vernamen de arbeiders, dat het elders in het land niet pluis was dan luisterde de schoen maker geduldig en mengde zich niet in de klach ten. „Zeg nu ook eens wat, Bazuin", heette het dan. „Wat zal ik zeggen, menschen luidde het bescheid. „Als die ziekte hier komen moet, dan zal ze er ook komen. Dat is heel erg. En het worde onzen goeden dokter gegeven, de ziekte te bestrijden. Maar ik vraag iets anders. Hebben we eigenlijk niet verdiend, dat wij bezocht worden Op die vraag bleef men meestal het antwoord schuldig. Dat was gefilisofeer van den schoen maker, waar men niet bij kon. Zie, Bazuin was een beste, brave man en men mocht hem gaarne lijden. Maar hij had zijn eigenaardigheden, die men op den koop toe droeg, maar die ook wel eens ontstemming wekten. Als het te pas kwam Aldert Bazuin sprak nooit op ongepaste tijdstippen en kon zich be- heerschen, als de beste zegde hij zijn bezoe kers aan, dat zij onder het oordeel Gods lagen dat zij met hun zonden hadden te vluchten naar het kruis van Golgotha, want dat het anders verkeerd met hen zou uitloopen. Van dergelijke vermaningen waren de dorpe lingen, die in de schoenmakerswerkplaats kwa men gezelsen, niet gediend. Zij waren daar nu eenmaal niet in de kerk, waarbij dan nog kwam, dat de dominé zelf zoo niet sprak. Wou de schoenmaker zich soms verheffen boven een „gestudeerd man", als de dominé? Het was die eigenaardigheid van Aldert Ba- Ds. A. D. C. Kok nam, wegens ingang van zijn emeritaat, afscheid als predikant der Geref, Kerk van Idskenhuizen. De tekst zijner prediking was 2 Tim. 2 8. De Geref. Kerken van Lutterade, Roer mond en Venlo ontvingen van de Classis Den Bosch toestemming eigen predikanten te beroe pen. Dat geeft weer moed De Classis 's-Hertogenbosch der Geref. Kerken besloot inzake het hulpprekerschap via de Part. Synode de Generale Synode van Mid delburg te verzoeken„óf aan de Kerken te adviseeren op den ingeslagen weg niet voort te gaan en geen vertroebeling van het ambtelijk besef te vorderen, óf een algemeene, voor alle Kerken geldende regeling daarvoor te maken". De Classis Harderwijk besloot via de Part. Synode te verzoeken de kerkrechtelijke positie van den hulpprediker te bepalen en zoo mogelijk te regelen. Uitbreiding van den bundel „Eenige Ge zangen". Ten aanzien van de in het rapport inzake de uitbreiding van den bundel „Eenige Gezangen" aangeboden liederen werd door de classis Arnhem het volgende aangenomen „De Classis Arnhem, geen overwegend bezwaar hebbend tegen de voorstellen der deputaten van oordeel zijnde, dat tot eventueele invoe ring niet behoort te worden overgegaan, wan neer dientengevolge een ernstig gevaar voor scheuring zou aanwezig zijn stelt aan de Particuliere Synode van Gelder land voor dat zij haar instemming met deze voorstellen zal uitspreken en aan de Generale Synode zal voorstellen ze te aanvaarden, met dien verstande, dat 1. tot invoering van de aangeboden uitbrei ding van den bestaanden bundel „Eenige Ge zangen" niet zal worden besloten, wanneer dit inderdaad een ernstig gevaar voor scheuring zou opleveren 2. bij aanvaarding de opdracht aan nieuw te benoemen deputaten zal worden gegeven om over den vorm der aangenomen liederen een strenge keur te laten gaan 3. bij aanneming nadrukkelijk zal worden uitgesproken, dat het in de vrijheid van elke Kerk zal staan van deze „uitbreiding" al dan niet gebruik te maken." De Classis Arnhem der Geref. Kerken, gehoord de mededeelingen van den Kerkeraad der Geref. Kerk te Zetten, besloot een waar schuwing te publiceeren, leden der Geref. Ker ken ernstig ontradende om zich aan deze inrich tingen te verbinden of voor hun kinderen plaatsing in deze inrichtingen te zoeken, daar ambtelijk bezoek vanwege de Geref. Kerk op deze Stichtingen niet wordt toegelaten, en de leden der Geref. Kerk op deze stichtingen geen gelegenheid ontvangen ter kerk te gaan of de catechisatie te bezoeken. De Kerk te Zetten zendt attestaties en doopattesten van op deze stichtingen inwonende Gereformeerden aan de afzenders terug. Het praeparatoir examen. Ds. van der Velden schrijft in de „Kralingsche Kerkbode Een van de voorname vakken op dit kerkelijk examen is zeker wel de „Geloofsleer". Zeer veel malen woonden we zulk een examen bij. Nu doet zich een m.i. gewichtige vraag voor, waar over we gaarne eens het gevoelen van andere collega's hoorden. Met een enkele bespraken we deze materie reeds. Op welke wijze moet in de „Dogmatiek" worden geëxamineerd Moet dat geschieden op streng wetenschappelijke wijze, met het gebruik van allerlei vreemde termen Moet zulk een onderzoek den indruk geven van dogmatische geleerdheid Het is toch een kerkelijk onderzoek, waarbij blijken moet, dat de kerken zooveel mogelijk den waarborg verkrijgen, dat de candidaat zui ver is in de belijdenis der waarheid. Onze broeders ouderlingen moeten ook naar overtuiging hun stem kunnen uitbrengen. En als dan een tamelijk ontwikkeld ouderling moet ge tuigen, dat hij zoo goed als niets heeft kunnen begrijpen van die geleerde vragen en vreemde Latijnsche termen, is dat dan in orde Dat een broeder ouderling over 't Hebreeuwsch en Grieksch bij de exegese Oud- en Nieuw- Testament moeilijk oordeelen kan, is te begrij pen, hoewel we ook hier de vraag niet kunnen zuin, die men niet zetten kon. Dat hij zoo goed als nooit ter kerk ging, de laatste jaren, dat was te dulden. Verreweg de meeste dorpelingen, hoe wel lidmaat der kerk, lieten die ook links liggen. Dat Bazuin des Zondags in oude schrijvers zat te lezen, in gezelschap van zijn vrouw en ook wel van eenige intieme kennissen, nu, dat moest hij zélf weten als zij het maar niet moesten doen je kon den kostelijken Zondag wel an ders gebruiken. Neen, dat alles kon hen niet schelen. Maar de schoenmaker moest niet gaan doen, alsof hij dominé was. Hij moest zich niet gaan verbeelden, dat hij zooveel beter was dan zij. Als zij dit laatste opmerkten, dan verzette Bazuin zich er krachtig tegen. „Jullie vergist je, menschen. Ik denk niet, dat ik beter ben dan jullie. We zijn allen even slecht. Wij zijn allen in zonden ontvangen en geboren, leest het maar na in den Catechismus, waarover de dominé hier niet meer preekt. We moeten van die zonden gewasschen worden in het bloed van Jezus Christus, dat reinigt van alle zonden. Alles is mij nog lang niet helder. Ik wilde wel, dat ik veel meer wist. Maar dit weet ik welwat de dominé hier op den kansel verkondigt, is niet het Woord van God. Er worden ons steenen voor brood gegeven. Hoe komt het, dat de menschen niet naar de kerk gaan en dominé laten praten voor stoelen en banken Omdat zij er niet krijgen, wat zij be- geeren. Er is in Groningen en in het geheele land een geestelijke doodigheid, zal ik maar zeg gen. En dat is de schuld van verreweg de meeste predikanten, die steenen geven en den menschen het zielebrood onthouden." (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1933 | | pagina 2