FEUILLETON
KENTERING.
KERKNIEUWS,
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, April 1933.
Door de schandelijke behandeling, waaraan de
Joden in Duitschland zijn blootgesteld, is plot
seling de aandacht van heel de wereld weer ge
richt op het Joodsche volk.
Reeds lang werden de Joden in Duitschland
onheusch behandeld niet 't minst omdat zij op
de beurs en in de handel zoo'n groote macht
hadden. Eigen tijd geleden schreef Ds. v. Nes
in het Orgaan van de Dr. Abraham Kuyper-
stichting een zeer belangwekkend artikel over
het Zionisme, waarin hij over het Anti-semitisme
o.a. dit opmerkt„Feller dan in jaren is de
anti-semitische beweging in onzen tijd bezig
vooral in Duitschland om het Joodsche
volk te bestoken met laster en in haat te be
nauwen. Oud strijdmateriaal, reeds lang als
schandelijke onwaarheid gebrandmerkt, wordt
telkens weer te, voorschijn gehaald en herdrukt,
en als de hoogste waarheid aan den man ge
bracht en er zijn zelfs Christenen en christe
lijke bladen in ons land geweest, die, in hun
argeloosheid niet kunnende gelooven dat zoo
maar klakkeloos publiek allerlei gelogen zou
worden over de Joden, zich hebben laten be-
invloeden door anti-semitische pamfletten".
't Is ons bekend dat welgestelde Duitsche
burgers het hotel, waar ze intrek genomen had
den, verlieten, toen de hotelhouder ook Jood
sche gasten toeliet, 't Kwam reeds meer dan
eens voor dat, bij de opening van een zaak, die
geëxploiteerd werd door een Jood, het publiek
strooibiljetten ontving om daar niet te koopen.
Nu laait de Jodenhaat in volle felheid op.
Voor ons, Christenen, is er een bizondere
reden om het lot van de Joden met belangstel
ling gade te slaan.
Aan hun voorvaderen heeft God zich op een
geheel eenige wijze willen openbaren. Hun ge
schiedenis was Openbaringsgeschiedenis. Israël
is een providentieel wonder. Het Joodsche volk
neemt dan ook een zeer eigenaardige positie in
onder de volkeren der aarde.
Hoewel dit volk reeds jaren en eeuwen eigen
land en eigen regeering moet missen, en ver
spreid is over vele landen, heeft het zich nim
mer opgelost in de volkeren te midden waarvan
het leefde. Het heeft behouden zijn eigen aard,
zijn eigen plaats. Het is zichzelf gebleven onder
wat hemelstreek 't ook woonde.
Dr. A. Kuyper schrijft in „Om de oude We
reldzee" over dit wonder „Een volk van nog
geen vier millioen in getal, omringd door Phi-
listijnen, Edomieten, Moabieten, Ammonieten,
Pheniciërs en Syriërs vlak op zijn grens, en be
dreigd, aangevallen en ten onder gebracht door
Assyriërs, Babyloniërs, Grieken, Perzen, Egyp-
tenaars en Romeinen, is uitgezwermd naar alle
windstreken tot diep in het hart van Azië, langs
heel Afrika's noordkust, heel Europa over, tot
in Amerika en zelfs tot in Australië.
Het is in die uitzwerming verviervoudigd in
aantal. Het heeft de hardste en wreedste ver
volgingen doorstaan. En terwijl niet alleen Phi-
listijnen, Pheniciërs, Moabieten en Ammonieten,
maar ook Assyriërs en Babyloniërs, als rijk en
als volk, spoorloos verdwenen zijn, heeft uit de
volkerenmassa, in wier midden Israël -opkwam,
alleen het Joodsche volk zich als natie, als sa
menhangend geheel, weten te handhaven, nu
reeds dertig eeuwen lang, en beschikt, dank zij
zijn talent en zijn geldmacht, thans nog over
een wereldpositie die allerwege ontzag, soms
zelfs schrik en angst inboezemt, en een alge-
meene contra-actie in het anti-semitisme deed
opkomen".
Ongetwijfeld verschil van woonplaats en
omgeving is niet zonder invloed gebleven, zoo
dat er onderscheid is tusschen den Russischen
en den Franschen Jood, den Poolschen Jood en
dien wij in ons land kennen.
Toch hebben zij allen iets gemeenschappelijks,
iets eigens, dat hen in onderscheiding van an
deren kenmerkt.
In welk land ze ook vertoeven, ze voelen zich
anders dan de volkeren, waaronder ze wonen,
ze blijven Joden.
Er is zelfs tegenwoordig bij velen een streven
om terug te keeren naar het land der vaderen,
Palestina. Ja, reeds tegen het einde van de ne
gentiende eeuw werden ernstige pogingen aan
gewend om te komen tot een nationale herleving
van het Jodendom. In Zion vandaar de naam
Zionisme voor deze beweging wilde men een
Joodsche maatschappij stichten, die het middel
punt zou zijn van het gansche Jodendom op
aarde. Te betreuren is 't echter dat door de
HOOFDSTUK I.
De Julizon van het jaar 1833 zond haar schier
verzengende stralen over het dorp Uithuizer-
meeden, in het Noorden der provincie Groningen.
Er was geen aasje wind te bekennen. De mus-
schen gaapten op de daken der meest kleine
huizen. Terwijl het zweet tappelings van hun
gelaat liep, werkten op het veld de mannen,
vrouwen en kinderen, om den eersten oogst bin
nen te halen, telkens slokken water drinkend,
hoewel de dokter betoogde, dat dat vele drin
ken ver van verstandig was. Men liet den ouden,
overigens zeer gezienen arts kalm praten. Hij
kon dat wel uit den treure betoogen, maar dat
was niet dan grauwe theorie van iemand, die
rustig in zijn rijtuig zat en zich door een paard
liet trekken. Zoodra de dokter met hooivork
of zeis in het veld verscheen, om dapper mede
te helpen, zou men nader met hem spreken.
Over het dorp zélf hing de looden, loome
stilte van den warmen zomermiddag.
Slechts twee geluiden stoorden zoo nu en dan
die stilte het geklop op het aambeeld van de
smidse in het midden van de dorpsstraat en het
tikken van den schoenmakershamer, die het leer
soepel maakte op den steen, die op de tot elkaar
getrokken knieën lag. Als het leer goed was,
ging de zool of de hak onder de schoen en was
er een met korte tusschenpoozen oogenschijnlijk
nijdig tikje, dat de pinnen dreef in het leerwerk,
nadat met de els een gaatje was gemaakt.
meeste Zionisten wel nationale idealen worden
gekoesterd, doch geen godsdienstige, dat zoo
weinigen het heil verwachten van den God dei-
vaderen, die zich op Zion heeft geopenbaard.
Want niet in den terugkeer naar Palestina ligt
de rijkste verwachting voor de Joden. Maar in
het zich heenwenden in het geloof naar Hem,
Die zijn onderdanen doet deelen in de zegenin
gen van het ware, hemelsche Kanaan, naar
Jezus Christus.
Rust, ware, blijvende rust zal de Jood in het
aardsche Sion niet vinden.
Zoolang hij Jezus Christus, den grooten Rust-
brenger verwerpt, en vertrouwt op zichzelf,
vindt hij zijn beeld in den wandelenden Jood,
van wien de sage verhaalt, dat hij Jezus, toen
deze op den weg naar Golgotha doodelijk ver
moeid even voor zijn huis had willen rusten,
ruw had weggejaagd.
De straf voor die onbarmhartigheid en wreed
heid was zwaar hij zou, totdat Christus weder
komt, over de aarde moeten zwerven, zwerven
en nooit tot rust komen.
In het verhaal van dien éénen dwalenden
Jood zien we uitgebeeld het Joodsche volk, dat
wreed en ruw zijn Messias heeft nagejaagd en
opgejaagd en geen oogenblik rust heeft gegund,
het volk dat in wilden haat heeft uitgegild „Zijn
bloed kome over ons en over onze kinderen",
en nu gebukt gaat onder de vervulling van
Christus' woord „Weent niet over Mij maar
weent over uzelf en over uwe kinderen".
Het Joodsche volk is de zonderlinge man die
niet sterven wil.
Sinds den dag, waarop Jeruzalem werd ver
woest en van zijn tempel geen steen op de an
dere werd gelaten, leeft 't verjaagd, verstrooid
onder de volkeren, veracht en verstooten, zwer
vend, nergens rust vindend, soms de verdwijning
nabij maar dan weer zich verjongend, met
nieuwe kracht bezield, om straks weer in te zin
ken en weer op te leven.
Hoe onnoemelijk heeft het Joodsche volk moe
ten lijden de eeuwen door.
In het Duitschland der middeleeuwen, in
Spanje, uit welk land ze in 1492 werden ver
dreven, in Frankrijk (denk aan de Dreyfus-zaak),
in Rusland, waar ze wreed vervolgd werden.
Wanneer we lezen van de gruwelen, waar
aan de Christenen zich tegenover de Joden schul
dig maakten, worden we stil van ontzetting.
't Scheen alsof tegenover Joden alles geoor
loofd was.
En nog zijn de Joden bij velen diep veracht.
Het anti-semitisme is groot.
Wij mogen niet meedoen met die verachting.
Wij moeten medelijden met hen hebben, en
van God bidden of Hij hun haat tegen den Mes
sias breken wil, en hen voor den Heiland der
wereld (een Jood naar 't vleesch wil doen
nederknielen. t
Daarom moet de Zending onder de Joden
onze warme sympathie bezitten en dien arbeid
een plaats in ons gebed hebben.
A. B. W. M. KOK.
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE
SCHRIFT.
15. Overslaan? Of niet?
Het was omstreeks Kerstmis, in de donkere
dagen. Maar waarin het licht glanst, het licht
uit Bethlehems kribbe.
Juist was het gezin aan tafel gezeten en de
maaltijd was nog maar kort aan de gang, toen
een bezoeker (een goede bekende) werd aan
gediend. „Laat hem binnenkomen „O, ben je
net aan 't eten Dat wist ik niet„Voor ons
geen bezwaar zet u Hebt ge even tijd Dan
eten we eerst maar af„Wat mij aangaatik
kan gerust even geduld hebben. Eet maar en
ga je gang straks praten we wel even
De maaltijd ging door en de bezoeker zag
welhet smaakte goed. Toen nam vader den
Bijbel: aan de orde was te lezen Lukas 1, vers
26 tot 56. Duidelijk en rustig, eerbiedig las va
der. En het heele gezin hoorde de heerlijke
boodschap van den engel Gabriël aan de maagd
Maria zijn mededeeling van de blijde verwach
ting, waarin Maria's nicht Elisabeth verkeerde
het bezoek van Maria aan Elisabeth en de God
vruchtige gesprekken daarbij en de schoone
lofzang van Maria.
Ook de bezoeker had met eerbiedige aandacht
geluisterd. Toch had hij tegelijk de gezichten
eens geïnspecteerd. De gezichten van de groote
ren en van de kleineren. Niet veel kon hij op
merken. Wel iets één der kinderen, een veer-
Het tikje was oogenschijnlijk nijdig. Want de
schoenmaker verkeerde in de beste stemming,
zooals Aldert Bazuin steeds in de beste stem
ming verkeerde, waarom vele dorpelingen gaarne
in zijn kleine werkplaats aan de straat vertoef
den, als het werk op het veld afgeloopen was,
maar de schoenmaker al maar repareerde, alsof
er aan den dag geen eind was. De algemeene
opinie op het dorp doodverfde Bazuin als een
echte werkezel. Nu kon hij goed schoenen ma
ken, zoodat hij den anderen schoenlapper van
het dorp ver in zijn schaduw zette.
Ontegenzeggelijk was schoenmaker Bazuin
een gezien man om zijn werkzaamheid en kunde,
maar bovenal om zijn vriendelijkheid en hulp
vaardigheid. En om zijn opgewekten geest.
Men wist niet, hoe het mogelijk was, maar
hij zag nu altijd de zon achter de wolken.
De economische toestand van het land was
verward. Rooskleurig waren de omstandigheden
niet. De opstand der Belgen in '30 en '31 had
veel uit zijn voegen gerukt. Maar het ergste was
nog, dat een zware, besmettelijke ziekte door
het land waarde, die de gemoederen der men-
schen, voorzoover zij niet door en door licht
zinnig waren, met angst en beven vervulde.
Gelukkig was het Noorden nog verschoond ge
bleven van de cholera. Maar wie zou zeggen,
of die vreeselijke ziekte, die in het Zuiden van
het land woedde, niet naar het Noorden zou
overslaan
Aldert Bazuin, een lange, magere man met
een paar fiksche kijkers in het hoofd, behoorde
niet tot de verontrusten. Wanneer er door be
zoekers over de ziekte werd gesproken en
dat gebeurde den laatsten tijd heel vaak, want
tienjarige, hoestte even met iets zenuwachtigs
daarbij een ander keek heel even hem persoon
lijk aan, ietwat schuw. Overigens er was aan
dacht en eerbied.
Vader dankte. Voor de genoten zegeningen
ook voor het gehoorde Godswoord. En daarbij
vroeg hij, of de Heere ook in dit gezin aan
ouders en kinderen wilde schenken en verster
ken die Godsvrucht, waarvan de beide vrouwen
in het Schriftgedeelte zulk een heerlijk blijk ga
ven in hun woorden en gesprekken.
Toen was er één, die beschaamd neerzat.
Maar hij sprak het niet uit. Dat was de bezoe
ker. Hij had een les ontvangen, die hij niet meer
zou vergeten.
Wat dan het geval was
Deze bezoeker had ook een gezin. En las ook
bij de maaltijden uit den Bijbel. Maarhij
sloeg wel eens enkele deelen over. Hij had ook
maar overgeslagen dat middenstuk van Lukas 1.
Zelfs had hij er in stilte bij gedachtdat is mis
schien maar beter Wellicht is dat minder ge
schikt voor een gezin met kinderen
En nu zijn ervaring in dit gezin Met dat
dankgebed van dien vader, in eenvoudige, korte,
ernstige woorden Ja, zóó was het toch beter.
Hier was oprechtheid en waarheid en reinheid
aan het woord. Met de bede, dat we allen, jong
en oud, zóó Gods daden en wegen en wonderen
mochten bezien. Maar dan viel zijn bezwaar weg.
Dan was zijn bezwaar zonde geworden Althans
zeker wel voor dit gedeelte der Heilige Schrift
Na afloop van de tafel had vader nog alleen
een gesprek met den bezoeker. En de laatste
kon niet nalaten, even op het geval terug te
komen. Het was hem duidelijk geworden, dat
we maar niet al te gauw mogen besluiten, dit
of dat deel maar over te slaan. Daar kunnen
wel eens redenen voor zijn, stellig. We zijn re
delijke menschen en moeten wel wijs handelen.
En tijd en wijze en omstandigheden in acht
nemen.
Maar het verschilt ook zooveel, hoe we zelf
op het Woord Gods reageeren En welk voor
beeld we daarbij geven
Van W. te W.
TWEETAL TE
Oppenhuizen Cand. J. Jonkhoff te Groningen.
Cand. H. van der Veen,
hulppred. te Kolhorn.
BEROEPEN TE
GamerenCand. A. J. Stolte te Hummelo.
De daartoe door de Gen. Synode van
Arnhem 1930 benoemde deputaten Prof. Dr. A.
G. Honig, G. Meima en Ds. J. L. Schouten
zonden aan de Kerkeraden het rapport inzake
„Leerboek voor de Catechisatiën".
In het voorwoord wijzen de deputaten op hun
opdracht en werk, alsook dat er na 1 Augustus
1932 een 6-tal proeven voor een leerboek wa
ren ingezonden.
Onderzoek en bespreking en overleg eischte
veel tijd. Verder geven zij de gronden aan,
waarom zij juist het toegezonden concept aan
vaarden en der kerken toezenden.
Deze proeve heeft 96 vragen en antwoorden.
Onder elk bijzonder antwoord wordt eene korte
toelichting gegeven en ook treft de steeds aan-
gegven controvers.
De deputaten zelf merken reeds op, dat in
deze proeve niet wordt gevolgd de theologische
orde, maar dat de behandeling der stof zich
oriënteert aan het „Onze Vader" en daardoor
juist iets eigens heeft.
Meer kan er in deze rubriek niet van gezegd,
dan dat met belangstelling de beoordeeling wordt
tegemoet gezien.
Te Amsterdam ontving Ds. C. Linde
boom, pred. der Geref. Kerk aldaar, naar de
„Stand." meldt, overeenkomstig den wensch van
een thans overleden Gemeentelid voor de Kerk
1000, voor de Diaconie 700, voor de Zen
ding 500 en voor de Jodenzending 200.
Te Assen sprak de Kerkeraad der Geref.
Kerk zich uit voor een extra-collecte ten be
hoeve van een gedenkteeken te Ulrum en voor
een feestgave aan de Theol. School te Kampen.
Te Den Haag werd door Ds. M. Schuur
man voor de Geref. Kerk van Den Haag-West
uit een nalatenschap een gift van duizend gul
den ontvangen, te verdeelen tusschen Diaconie
en Zending.
van de boeren, die de krant uit de stad lazen,
vernamen de arbeiders, dat het elders in het
land niet pluis was dan luisterde de schoen
maker geduldig en mengde zich niet in de klach
ten.
„Zeg nu ook eens wat, Bazuin", heette het dan.
„Wat zal ik zeggen, menschen luidde het
bescheid. „Als die ziekte hier komen moet, dan
zal ze er ook komen. Dat is heel erg. En het
worde onzen goeden dokter gegeven, de ziekte
te bestrijden. Maar ik vraag iets anders. Hebben
we eigenlijk niet verdiend, dat wij bezocht
worden
Op die vraag bleef men meestal het antwoord
schuldig. Dat was gefilisofeer van den schoen
maker, waar men niet bij kon.
Zie, Bazuin was een beste, brave man en
men mocht hem gaarne lijden. Maar hij had zijn
eigenaardigheden, die men op den koop toe
droeg, maar die ook wel eens ontstemming
wekten.
Als het te pas kwam Aldert Bazuin sprak
nooit op ongepaste tijdstippen en kon zich be-
heerschen, als de beste zegde hij zijn bezoe
kers aan, dat zij onder het oordeel Gods lagen
dat zij met hun zonden hadden te vluchten naar
het kruis van Golgotha, want dat het anders
verkeerd met hen zou uitloopen.
Van dergelijke vermaningen waren de dorpe
lingen, die in de schoenmakerswerkplaats kwa
men gezelsen, niet gediend. Zij waren daar nu
eenmaal niet in de kerk, waarbij dan nog kwam,
dat de dominé zelf zoo niet sprak. Wou de
schoenmaker zich soms verheffen boven een
„gestudeerd man", als de dominé?
Het was die eigenaardigheid van Aldert Ba-
Ds. A. D. C. Kok nam, wegens ingang
van zijn emeritaat, afscheid als predikant der
Geref, Kerk van Idskenhuizen. De tekst zijner
prediking was 2 Tim. 2 8.
De Geref. Kerken van Lutterade, Roer
mond en Venlo ontvingen van de Classis Den
Bosch toestemming eigen predikanten te beroe
pen.
Dat geeft weer moed
De Classis 's-Hertogenbosch der Geref.
Kerken besloot inzake het hulpprekerschap via
de Part. Synode de Generale Synode van Mid
delburg te verzoeken„óf aan de Kerken te
adviseeren op den ingeslagen weg niet voort te
gaan en geen vertroebeling van het ambtelijk
besef te vorderen, óf een algemeene, voor alle
Kerken geldende regeling daarvoor te maken".
De Classis Harderwijk besloot via de
Part. Synode te verzoeken de kerkrechtelijke
positie van den hulpprediker te bepalen en zoo
mogelijk te regelen.
Uitbreiding van den bundel „Eenige Ge
zangen". Ten aanzien van de in het rapport
inzake de uitbreiding van den bundel „Eenige
Gezangen" aangeboden liederen werd door de
classis Arnhem het volgende aangenomen
„De Classis Arnhem,
geen overwegend bezwaar hebbend tegen de
voorstellen der deputaten
van oordeel zijnde, dat tot eventueele invoe
ring niet behoort te worden overgegaan, wan
neer dientengevolge een ernstig gevaar voor
scheuring zou aanwezig zijn
stelt aan de Particuliere Synode van Gelder
land voor
dat zij haar instemming met deze voorstellen
zal uitspreken en aan de Generale Synode zal
voorstellen ze te aanvaarden,
met dien verstande, dat
1. tot invoering van de aangeboden uitbrei
ding van den bestaanden bundel „Eenige Ge
zangen" niet zal worden besloten, wanneer dit
inderdaad een ernstig gevaar voor scheuring zou
opleveren
2. bij aanvaarding de opdracht aan nieuw te
benoemen deputaten zal worden gegeven om
over den vorm der aangenomen liederen een
strenge keur te laten gaan
3. bij aanneming nadrukkelijk zal worden
uitgesproken, dat het in de vrijheid van elke
Kerk zal staan van deze „uitbreiding" al dan
niet gebruik te maken."
De Classis Arnhem der Geref. Kerken,
gehoord de mededeelingen van den Kerkeraad
der Geref. Kerk te Zetten, besloot een waar
schuwing te publiceeren, leden der Geref. Ker
ken ernstig ontradende om zich aan deze inrich
tingen te verbinden of voor hun kinderen
plaatsing in deze inrichtingen te zoeken, daar
ambtelijk bezoek vanwege de Geref. Kerk op
deze Stichtingen niet wordt toegelaten, en de
leden der Geref. Kerk op deze stichtingen geen
gelegenheid ontvangen ter kerk te gaan of de
catechisatie te bezoeken. De Kerk te Zetten
zendt attestaties en doopattesten van op deze
stichtingen inwonende Gereformeerden aan de
afzenders terug.
Het praeparatoir examen. Ds. van der
Velden schrijft in de „Kralingsche Kerkbode
Een van de voorname vakken op dit kerkelijk
examen is zeker wel de „Geloofsleer". Zeer veel
malen woonden we zulk een examen bij. Nu
doet zich een m.i. gewichtige vraag voor, waar
over we gaarne eens het gevoelen van andere
collega's hoorden. Met een enkele bespraken we
deze materie reeds. Op welke wijze moet in de
„Dogmatiek" worden geëxamineerd Moet dat
geschieden op streng wetenschappelijke wijze,
met het gebruik van allerlei vreemde termen
Moet zulk een onderzoek den indruk geven van
dogmatische geleerdheid
Het is toch een kerkelijk onderzoek, waarbij
blijken moet, dat de kerken zooveel mogelijk
den waarborg verkrijgen, dat de candidaat zui
ver is in de belijdenis der waarheid.
Onze broeders ouderlingen moeten ook naar
overtuiging hun stem kunnen uitbrengen. En als
dan een tamelijk ontwikkeld ouderling moet ge
tuigen, dat hij zoo goed als niets heeft kunnen
begrijpen van die geleerde vragen en vreemde
Latijnsche termen, is dat dan in orde
Dat een broeder ouderling over 't Hebreeuwsch
en Grieksch bij de exegese Oud- en Nieuw-
Testament moeilijk oordeelen kan, is te begrij
pen, hoewel we ook hier de vraag niet kunnen
zuin, die men niet zetten kon. Dat hij zoo goed
als nooit ter kerk ging, de laatste jaren, dat was
te dulden. Verreweg de meeste dorpelingen, hoe
wel lidmaat der kerk, lieten die ook links liggen.
Dat Bazuin des Zondags in oude schrijvers zat
te lezen, in gezelschap van zijn vrouw en ook
wel van eenige intieme kennissen, nu, dat moest
hij zélf weten als zij het maar niet moesten
doen je kon den kostelijken Zondag wel an
ders gebruiken. Neen, dat alles kon hen niet
schelen. Maar de schoenmaker moest niet
gaan doen, alsof hij dominé was. Hij moest zich
niet gaan verbeelden, dat hij zooveel beter was
dan zij.
Als zij dit laatste opmerkten, dan verzette
Bazuin zich er krachtig tegen.
„Jullie vergist je, menschen. Ik denk niet, dat
ik beter ben dan jullie. We zijn allen even
slecht. Wij zijn allen in zonden ontvangen en
geboren, leest het maar na in den Catechismus,
waarover de dominé hier niet meer preekt. We
moeten van die zonden gewasschen worden in
het bloed van Jezus Christus, dat reinigt van
alle zonden. Alles is mij nog lang niet helder.
Ik wilde wel, dat ik veel meer wist. Maar dit
weet ik welwat de dominé hier op den kansel
verkondigt, is niet het Woord van God. Er
worden ons steenen voor brood gegeven. Hoe
komt het, dat de menschen niet naar de kerk
gaan en dominé laten praten voor stoelen en
banken Omdat zij er niet krijgen, wat zij be-
geeren. Er is in Groningen en in het geheele
land een geestelijke doodigheid, zal ik maar zeg
gen. En dat is de schuld van verreweg de meeste
predikanten, die steenen geven en den menschen
het zielebrood onthouden." (Wordt vervolgd)