No, 15 Vrijdag 14 April 1933 47e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND, UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS, ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HE IJ TE KOUDEKERKE en Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG, MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement yan minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 ZIJN DISCIPELEN EN PETRUS. Doch gaat henen, zegt Zijnen disci pelen en Petrus, dat Hij U voorgaat naar Galilea aldaar zult ge Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft. Marcus 16:7. Wanneer de schenker van Farao, naar het woord van Jozef, uit de gevangenis is verlost en hersteld in zijn vroegere waardigheid, dan is de herinnering aan de aan Jozef afgelegde belofte spoedig uit zijn geheugen weggewischt, dan vergeet hij hem. Helaas maar al te veel voorkomende ervaring in het leven der menschen. Want hoe menig maal zien we het niet gebeuren, dat iemand, die promotie maakt in de wereld en die een hoogere sport bestijgt van den maatschappelijken ladder, naar de oude vrienden niet meer omziet, of ook wel ze heelemaal vergeet. De afstand is nu zoo groot geworden en de oude connecties worden maar liefst verbroken. Daar is Eén geweest onder de Kinderen der menschen en Hij deed niet alzoo. Die Eéne was eenmaal veracht en de onwaardigste onder de menschen, Hij was een Man van smarten en verzocht in krankheid. En die Eéne, Jezus Christus, Hij is gegaan de lange via dolorosa, den langen weg naar het kruis. Hij is bespot en beschimpt, met smaad overladen en met hoon overstort. Hij is heen en weer geworpen, van den een naar den ander en ze hebben allen hun booze lusten aan Hem gekoeld. Ze hebben Hem gegeeseld en toen hebben ze Zijn lichaam uitgerekt op het kruis en ze hebben de nagels gedreven door handen en voeten en toen is Hij weggezonken in den dood. Trouwe vrienden handen hebben toen Zijn lichaam van het kruis genomen en ze hebben het in een graf gelegd en ze zijn weer naar huis gegaan, troosteloos en hulpeloos en ze hebben zich gepijnigd met de tartende vraag: Waarom? Maar God heeft dezen Christus nu uitermate verhoogd, want het is Paschen vandaag, Pa- schen, naar de Schriften. In den stillen morgen, toen zijn de engelen neergekomen uit den hemel en ze hebben den zwaren grafsteen afgewenteld en ze zijn aanschouwers geweest van de majes teit van den Paaschvorst, den Koning des levens. Want Jezus Christus, Die gekruisigd was, Hij is opgestaan van de dooden Hij heeft den dood verslonden tot overwinning en Hij heeft een naam ontvangen boven allen naam. Maar vóór Hij nu heengaat van het graf, dat Hem niet meer heeft kunnen houden, laat Hij een boodschap achter voor de Zijnen, want Hij is de Zijnen niet vergeten. Maar dit is bij lange niet alles. Want wan neer straks de vrouwen komen bij het leege graf en ze staren ontzet op die blinkende hemel bode, dan wordt haar de blijde Paaschboodschap gebrachtZijt niet verbaasd. Gij zoekt Jezus den Nazarener, Die gekruist was Hij is opge staan, Hij is hier niet zie de plaats, waar zij Hem gelegd hadden. Maar dan krijgen die vrouwen bij de Paasch boodschap ook een PaaschopdrachtDoch gaat henen, zegt Zijn discipelen en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galileaaldaar zult ge Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft. Zegt Zijn discipelen en Petrus. Nu de Chris tus uitermate is verhoogd, nu vergeet Hij Zijn discipelen niet, maar nu vergeet Hij bovenal ook Petrus niet. Wij menschen zouden zeggen, dat dat anders wel heel verklaarbaar zou zijn geweest. De schenker vergat Jozef en deze had hem enkel maar vriendelijkheid bewezen. En Petrus Ge weet het toch nog weldie zaal van den hoogepriester en die lastige, vra gende dienstmaagden en die betuiging van Pe trus, onder zware vervloeking ik ken den mensch nieten toen vlak daarop dat kraaien van de haan? Dat alles was uit den tijd van Christus' vernedering, maar het is nü de dag van Zijn glorie, het is nü het feest van den Levensvorst. Maar zie nu, op den dag van Zijn glorie vergeet de Paaschvorst de Zijnen niet, en Hij vergeet Petrus het allerminst Petrus, die naar buiten gegaan was in den nacht en die zoo bit ter geweend had en in wiens ziel het nacht was gebleven die drie lange dagen, dat de Christus was in den dood. Maar wonder dan van liefde, want de eerste zorg van den Vorst des levens heeft juist dien diep gezonken Petrus gegolden. Naar hem juist heeft Zijn teer erbarmen zich het innigst uit gestrekt. Hij gaat voor nu naar Galilea en daar zullen de Zijnen Hem zien daar zal ook Petrus Hem zien, die diepgevallen Petrus. En nu blijkt het toch wel dat Paschen ver andering gebracht heeft en toch ook weer geen verandering. Verandering ja, want Christus is nu uitermate verhoogd. Hem is nu gegeven alle macht in hemel en op aarde. God heeft nu tot Hem gesprokenZit aan Mijn rechterhand in den hemel der heerlijkheid. Maar toch ook weer geen verandering, want Zijn liefde en Zijn genade is dezelfde gebleven. Zijn handen zijn dezelfde zegenende handen van weleer en Zijn mond spreekt dezelfde taal der liefde als eertijds. Paschen en nu zien wij Jezus met eer en heerlijkheid gekroond. Maar ook in Zijn groot heid is Hij dezelfde Heiland van weleer in Zijn vernedering. Zijn grootheid behoeft ons niet te verschrikken, want en dat is ook de rijkdom van het Paaschevangelie er is iemand, noch in den hemel, noch op de aarde, die ons liever heeft dan Jezus Christus. Wij vieren nu opstandingsfeest, feest van Christus' glorie. Misschien is er ook onder ons iemand, een discipel van Jezus, die vandaag angstig wegschuilt, omdat er een zware zonde in zijn leven is en zou de verrezen Levensvorst aan hem dan nog denken in genade Maar grijpt dan moed, gij, die gebukt gaat onder uw schuld, want de Paaschboodschap geldt óók u. De groote Koning heeft u niet ver geten in uw schuld en ellende, maar Hij buigt Zich in Zijn liefde óók tot u. Gij neergebogen Petrus, de Levensvorst maakt het Paschen, óók voor u Hoor dan nu de Paaschklokken luiden De Heere is waarlijk opgestaanJezus Christus heeft den dood verslonden tot overwinning. Nu is de staat Zijner vernedering ten einde nu heeft Hem God uitermate verhoogd, maar ook in die verhooging is en blijft Zijn Naam Ont- fermer. Nieuwerkerk (Z.). M. HEUZEVELDT. VAN DRIE DIEREN. 2. Het beest uit de zee. Een gedrochtelijk dier was het beest, dat Jo hannes uit de zee zag opduiken. Het had het lichaam van een luipaard, beerenvoeten en een leeuwenmuil. Bij dit dier was gelijkenis met den rooden draak, want het had ook zeven hoofden en tien hoornen. Het beschikte ook over groote denkkracht en groote daadkracht. Er was bij dit beest en den rooden draak ook daarin over eenkomst, dat beide dieren bezield waren door den zelfden geest van tegenstand tegen God. Op z'n hoofden droeg het beest uit de zee een naam van Godslastering, en het stelde zich in dienst van den rooden draak. De draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en groote macht. Met dat beest gebeurde iets, dat op een groot wonder geleek. Het werd in één van zijn hoof den als tot den dood gewond, maar van die wonden genas het weer, om te staan in z'n volle kracht. Dat wonder wekte de verwondering, straks de bewondering van de menschen, en die be wondering leidde tot aanbidding van het beest uit de zee. De menschen gingen dat beest eeren, met een eere, waarmee alleen God mag geëerd en aangebeden worden. Door dat alles kwam er bij dat beest een groot gevoel van eigenwaarde. Het ging snoe ven, dat het alles kon en dat niets en niemand het kon weerstaan. De macht en dies de aan bidding kwam dan niet toe aan God, maar aan het beest. Niet God moesten de menschen vree zen, maar het beest. De vreeze Gods werd voor dwaasheid gescholden. Zoo lasterde het beest uit de zee God en Gods volk en deed dat 42 maanden. En die lastering leidde ook tot de vervolging van allen, die met deze Godslaste ring niet instemden. Tegen hen gaat het beest krijg voeren en overwint ze. Het beest uit de zee stelt zich alzoo in dienst van den rooden draak, tot vervolging van de vrouw, van de gemeente van Christus. Bij dit gedrochtelijk monster is te denken aan de drie dieren, die Daniël zag een leeuw, een beer en een luipaard of panter. Dan. 7. Die dieren symboliseerden wereldrijken, wereldmach ten, heerschappijen. Dit beest uit de zee ver- eenigt dan in zich de drie dieren van Daniël, vereenigt in zich de macht van die onderschei den wereldrijken. Uit de zee de volkeren- zee is het dat deze heerschappijen opkomen. Daarom het beest uit de zee. Van de heerschappijen nu geldt, dat ze ,,van God zijn". Daar is geen macht dan van God en de machten, die daar zijn, die zijn van God geordineerd alzoo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat en die ze wederstaan, zullen over zichzelve een oordeel halen. (Rom. 13.) Daarom is het zoo benauwend als de heer schappijen, die van God ingesteld zijn en die de roeping hebben de goeden te beschermen, zich stellen in dienst van Satan. En die be nauwende toestand komt, wanneer het beest uit de zee zich stelt in dienst van den rooden draak. Dan gaat de staatsmacht zich keeren tegen God en Zijn volk, om de geloovigen te vervolgen. Die staatsmacht in de wereldrijken wekt nu de verwondering, wanneer zij, schijnbaar tot den ondergang gedoemd, zich weer verheft. Men verwondert zich dan over de groote kracht, die daarin openbaar wordt die verwondering leidt dan tot bewondering en aanbidding van de Staatsmacht. De Staat wil dan komen in de plaats van God en geëerd worden als God, alsof alle macht in zijn hand zou liggen. Dan wordt het lasterlijke woord gesproken, dat God het groote kwaad is en de kerk het groote kwaad is. Zoo is het doorgaande karakter van de heer schappijen op aarde gedurende 42 maanden, d.w.z. gedurende al den tijd van Christus' he melvaart tot Zijn wederkomst. Deze tijdsbepa ling van 42 maanden is dezelfde als die van 1260 dagen in Openb. 11:3 en als die van 3j^ jaar (een tijd en tijden en een halve tijd) in Openb. 12 14. Daarmee wordt dan aangeduid de tijd, waarin Satan op aarde zijn werking kan doen gevoelen in het wederstaan van God en Zijn Christus en Zijn volk. En tegelijk wordt dan alzoo aangegeven, dat het Satan niet ge lukken zal zijn doel te bereiken. Zijn periode toch is 42 maanden en 42 is 6 X 7. Zeven is het getal der volkomenheid, maar dat volkomene bereikt Satan niet. Zijn tijd is niet 7X7, maar slechts 6X7. In de Staatsmacht, in de wereldrijken, werkt de tendentie, dat er één rijk zal komen over alle geslacht en taal en volk en dat dit zijn ge centreerde kracht en maakt zal stellen tegen God en Zijn heiligen. Geen verheerlijking zal dan worden geduld dan die van den mensch. Uitgeroeid moeten dan worden allen, die niet willen meedoen aan die mensch-verheerlijking, aan die verheerlijking van den almachtigen Staat, die als een God voor de onderdanen zorgt. Daarom zal er dan lijdzaamheid noodig zijn voor de heiligen de lijdzaamheid door het geloof, dat toch niet de machtigen der aarde regeeren, maar dat God regeert. Wij belijden, dat de overheidsmacht uit God is. Er is geen macht dan van God (Rom. 13). Wij belijden daarom ook, dat we ons aan de gestelde machten moeten onderwerpen. Door de teekening van het beest uit de zee ontvangen we echter de waarschuwing, dat de overheids macht, de staatsmacht zich vaak stelt tot een instrument van Satan, zich verheft tegen God en zoekt Gods rijk tegen te staan en af te bre ken ja, zich zelf als God laat aanbidden. Hier ontvangen we de waarschuwing tegen de groote zonde van de Staatsaanbidding. Hoe noodig is het, deze waarschuwing ter harte te nemen. Het leven gaat al meer in de richting van die aanbidding der Staatsmacht. De moeilijke tijdsomstandigheden werken daar toe mee, omdat Staatshulp nu in vele gevallen onontbeerlijk is. Daartoe werkt ook mee de verkeerde beschouwing als zouden de econo mische dingen de voornaamste zijn en als zou de Staat nu het orgaan zijn om die dingen goed te maken. En ondanks de teleurstellingen, die de men schen met die Staatsmacht opdoen, blijven ze het toch van den Staat verwachten en ontbreekt niet het groote woord. Wat groote woorden kunnen we niet iederen dag beluisteren van menschen, die zeggen geef mij de Staatsmacht en ik zal redding brengen. En het Godslaster lijke woord wordt gesproken, dat God het groote kwaad noemt. Zoo is dan wel noodig dat we ons laten waarschuwen tegen de Staatsaanbidding. Dat sluit dan natuurlijk niet in, dat we elke Staatshulp ongeoorloofd zouden moeten achten. De Overheid heeft ook te waken over haar onderdanen en de zwakken, die dreigen onder te gaan, te helpen. Maar wel moeten we die Staatshulp beschouwen als iets abnormaals. Als iemand te zwak is om op eigen beenen te staan, is het zeker goed dat hij krukken gebruikt maar dat is dan het abnormale. En zeker zal niemand zulk een op-krukken-gaand mensch een prachtverschijning vinden en oordeelen, dat zoo nu alle menschen zich moeten voortbewegen. We moeten de Overheid eeren, maar we moe ten ook er op bedacht zijn, dat de heerschappijen zoo vaak zich Satan tot instrument stellen en daarom waken voor groote afhankelijkheid van de Overheid, waardoor haar macht zooveel grooter wordt en zij te eerder er toe komt om die te misbruiken. Wanneer we letten op het beest uit de zee, verstaan we onze roeping op Staatkundig terrein. De Staat is niet uit den duivel, maar uit God. De Staat is daarom ook niet de duivel zelf. Het overheidsambt is uit God en moet naar Gods ordinantie bediend worden. Dan ligt er in het overheidsambt een rijke zegen. Maar dan moe ten we ook onzen invloed gebruiken, opdat de overheid zich niet stelle tot een instrument van Satan, maar wille zijn Gods dienaresse. In dat licht wordt 26 April a.s. een belang rijke datum. Op dien dag is er dan voor allen, die den naam van Christus belijden een heilige roeping te vervullen, om ook in het stembiljet te getuigen, dat de Overheid dienaresse Gods moet zijn en alzoo alleen een zegen wordt voor het volk. PROVINCIALE BONDSDAG. De Jaarvergadering van de Zeeuwsche Afdee- ling van den Bond van J. V. op Geref. Grond slag, die D.V. a.s. Maandag (2den Paaschdajg) te Middelburg staat gehouden te worden, draagt in dit jaar een zeer bijzonder karakter, omdat men dan het 40-jarig bestaan dezer Afdeeling hoopt te herdenken. Het Afdeelingsbestuur nam maatregelen om het bijzondere van deze Jubileum-samenkomst goed te doen uitkomen, zooals een keurig pro gramma, in oranje-omslag, dat voor 25 cent ver krijgbaar is, en dan tevens dient als toegangs bewijs voor de vergaderingen, daarvan getuige nis aflegt. In de morgenvergadering, te houden in de Noorderkerk, hoopt de secretaris een historisch overzicht te geven van de voorbijgegane veertig jaren. Een keur van bekwame sprekers wordt voor de middagvergadering aangekondigd Ds. Meys- ter van Rotterdam de Bondsvoorzitter, de heer A. Zijlstra en Ds. H. S. Bouma van Amsterdam. Omdat men en zeker terecht een groote toeloop naar deze vergadering verwacht, heeft het bestuur uitgezien naar een gebouw, grooter nog dan de Noorderkerk en heeft het de be schikking gekregen over de Nieuwe Kerk. Het zal wel niet noodig zijn op te wekken tot een getrouw bezoek dezer vergaderingen. Daar zullen onze jonge menschen heen willen. Maar ook de „zestigers", die voor veertig jaar tegenwoordig waren bij de oprichting der Af deeling en die weer willen inleven in de histo rie, waarin zij hun, toen nog jonge, krachten aan de beweging hebben gegeven. Het worde een goede dag, waarop Gode dank worde gebracht voor den rijken zegen, in die veertig jaren door den arbeid der Afdeeling ge noten, en waarop moed en bezieling worde ont vangen om ook in deze donkere tijden, te vol harden bij het ideaal. Wie het programma zich aanschaft, ziet zich tegelijk in 't bezit gesteld van de duidelijke beel tenis dergenen, die nu het bestuur der Afdeeling vormen. HEIJ. VOORSTEL DEPUTATEN INZAKE GEZANGEN EN LITURGIE. III. Het rapport over de Gezangen wordt aldus ingeleid Blijkens Artikel 323 No. 2 der Acta van de Generale Synode van Arnhem 1930 zijn tot De- putaten voor de uitbreiding van den bundel „Eenige Gezangen" (Art. 284) benoemd de broeders Ds. J. Douma te Arnhem, Prof. Dr. V. Hepp te Amsterdam, Prof. Dr. T. Hoekstra te Kampen, Dr. H. Kaajan te Utrecht, Prof. Dr,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1933 | | pagina 1