No. 12 Vrijdag 24 Maart 1933 47e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C H E IJ TE KOUDEKERKE cn Ds. D. SCHEELE TE MIDDELBURG. MEDEWERKERSt D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement yan minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE ARK, DIE VAN GODS GUNST GETUIGT. Ik ben niet gekomen opdat Ik de wereld oordeele, maar opdat Ik de wereld zalig make. Joh. 12:47b. Er is een hooren naar het Woord Gods, waardoor het evangelie krachteloos gemaakt wordt. Dan woont men in het huis Gods en hoort daar dagelijks den Zoon des huizes spreken. Men weet ook, dat in den lijdensgang van den Zoon openbaar geworden is de liefde des Va ders en toch vraagt men zich gedurig af is het wel voor mij Het woord der verzoening wordt dan nog een woord der verschrikking. En dat, terwijl de Heere ons tot zijn huisgenoo- ten rekent. Men moet dan toch wel heel vreemde ge dachten hebben van den Heere Jezus Christus Hij is toch niet gekomen om stormen van angst over de ziel te jagen Dat doen de menschen, die eigenwillige vroom heid bedrijven. Zij maken het woord van God zoo donker, dat het troostwoord tot een oor deelswoord wordt. Zij zitten niet meer onder de prediking van het evangelie, maar zetten zich onder de prediking der verdoemenis. Zichzelf en hun kinderen kunnen ze zelfs plechtig dood verklaren. Ook hebben zij het zoover weten te brengen, dat de tafel des Heeren, die zielen moet verkwikken, voor velen de verschrikking kreeg van een pijnbank. Wat God gesteld had tot een banier des vredes, werd als een storm signaal, dat de menschen doet beven van on zekerheid en vrees. Doch de Heere verzekert ons van betere dingen. Hij is niet gekomen om te veroordeelen, maar om te behouden. God komt met het evangelie tot ons. Zijn Woord is een woord van zalig heid. Ieder, die het Woord van God hoort, moet zeggen wat is God goed en wat doet Hij mij goed Hij doet mij hooren een woord van goede tijding. Zit ge zoo ook onder de prediking van den lijdenden knecht des Heeren Hoort ge wel, hoe mild en vriendelijk Hij met elk woord u toespreekt en dat Hij alleen het goede zoekt voor u en uw kinderen Zeker er blijft in die prediking een don kere ondertoon doorklinken Christus droeg de vervloeking van onze zonden. Maar zeg daarom nietik heb het Woord van God gehoord en zijn woord was een woord van vervloeking, dat scheiding maakt tusschen God en mijn ziel. Het Woord, dat van God naar den mensch gaat, is een woord van genade, dat verbinding wil aanbrengen. Niemand kan zeggenGod is tot mij gekomen, ik heb Hem hooren spreken maar Hij is van meet af begonnen mij het oordeel aan te zeggen. Straks, als de Heere Jezus Christus zijn rech terstoel beklimt is het de tijd van gericht. Nu is het nog tijd der genade. Daarom verwerpt de Heere Jezus u niet om uw zonde. Hij stoot u niet uit het huis Gods. Hij onterft u niet als kind Gods. Hij is niet ge komen om te oordeelen, maar om te behouden. Gelooft ge dat Ik heb geen vrijmoedigheid om dat zoo maar aan te nemen zegt de ziel, die in het duister dwaalt. Maar hebt ge dan wèl vrijmoedigheid om het Woord van Gód te verwerpen Een ander mompelt verontschuldigingen van onmacht en machteloosheid. Maar wat is dat voor machteloosheid, dat ge neen zegt tot God en zijn wil wederstaat Geloof Christus op zijn woord Hij riep u bij uw naam, Hij spreekt u met zijn Woord persoonlijk toe-. Ge twijfelt toch niet of Hij het wel oprecht met U meent? Veracht dan niet den rijkdom van Gods goe dertierenheid, maar neem zijn Woord geloovig aan Dan ziet ge in het donker van Christus' lijden de stralen van Gods liefdelicht, zooals in Israels tempel het donker van het allerheiligste door- gloeid werd van Gods heerlijkheid. En wanneer God u dan roept tot de prediking des Woords, is het lied der Gemeente ook het lied van uw hart De stammen, naar Gods naam genoemd, gaan derwaarts op, daar elk zich buigt naar d' Ark, die van Gods gunst getuigt. Wie weet onder de prediking van Gods ge nade stijgt het leeuwrikslied der ziel nog tot adelaarshoogte Goes. VAN DER VEGT. TER BEMOEDIGING. Het gevaar, dat we in dezen tijd niet denk beeldig achten, zien we hierin, dat er kunnen zijn, die in de beproeving afweken van Gods weg en nu vreezeri, dat er voor hen op Gods hulp niet meer te rekenen valt omdat hun cons ciëntie hen beschuldigt, dat zij tegen God ge zondigd hebben. Tegen dat gevaar ligt er bemoediging in wat de Schrift ons verhaalt van wat God deed met Abram, als die in Egypte van Gods weg was afgeweken. Als Abram nog maar kort in Kanaan is, het land, dat de Heere hem wees, komt daar hon gersnood. Kanaan moest zijn bevochtiging heb ben van den regen. Ontbrak die regen, dan ver dorde het land. Vooral voor een veebezitter als Abram, die voor zijn vee malsche weide be hoefde, kwam er alzoo een groote nood. En in die nood kwam er voor Abram een groote beproeving. Hij kon vragen of dat nu het land was, dat de Heere bestemd had voor zijn gunstgenoot, die in vertrouwen op Hem een vruchtbaar land had verlaten, wanneer hij de roeping Gods volgde. Calvijn drukt het wel wat sterk uit, maar toch ook niet onjuist, als hij zegt„het kon schijnen, dat God hem bedrogen had". In dien nood bleef er voor Abram geen andere uitweg over dan het land weer te verlaten, waar hij nog maar kort geleden op Gods aanwijzing was heengetogen. Moet hij elders een goed heenkomen zoeken, hij denkt dan begrijpelijk, aan Egypte. De af stand van het Zuiden van Kanaan, waar Abram verblijf hield, naar Egypte was niet zoo heel groot. En Abram kon verwachten, dat hij in de Nijldelta nog wel weiden zou kunnen vinden voor zijn vee. Egypte toch was niet als Ka naan afhankelijk van den regenval. Het Nijl- water besproeide daar veld en akker. Misschien heeft hij ook wel van langs hem trekkende Karavanen vernomen, dat er metterdaad in Egypte voor hem nog wel een plaats was. Mocht Abram zoo verwachten, dat er in Egypte voor hem en zijn huis en zijn vee spijze zou zijn, aan dat trekken naar Egypte was voor hem toch een groot gevaar verbonden. En Abram was zich daarvan bewust, werd zich dat althans bewust toen hij Egypte naderde. Dat gevaar blijkt uit een gesprek, dat Abram toen hield met z'n vrouw Sarai. Abram zag, en niet zonder reden, zijn leven in gevaar komen. In dat vreemde land zou Abram, ook al had hij de beschikking over een stoet knechten en slaven, onbeschermd staan tegenover de macht van den heerscher in dat land. En nu was er gevaar, dat de heerscher in dat vreemde land hem kwaad zou willen doen om der wille van z'n huisvrouw Sarai. Sarai toch was een vrouw van bijzondere schoonheid. Haar schoonheid was, al telde ze toen reeds 65 jaar, niet verwelkt. Die jaren zijn niet te vergelijken met de jaren nu. Sarai werd 127 jaar. Op 65- jarigen leeftijd was zij dus nog maar op de helft van haar jaren en in de volle kracht en bloei van het leven. En bijzonder kon zij de aandacht trekken als blanke vrouw temidden van de don ker gekleurde vrouwen in Egypte. Zoo kon het dan geschieden, dat de heerscher in dat vreemde land z'n oog liet vallen op Sarai en hij dan zooals dat zoo vaak geschiedde haar weg nam en haar man liet dooden. Dan zou Abram in Egypte gekomen zijn om daar een haastigen dood te vinden. Die overleggingen benauwen Abram en in die benauwdheid overlegt hij, hoe dat gevaar van gedood te worden zou kunnen ontweken. En dan vindt hij er dit op, dat Sarai zich moest uitgeven voor zijn zuster. Dat was betrekkelijk ook waar. Sarai was wel niet een dochter van dezelfde moeder, maar wel van denzelfden va der (Gen. 20: 12). Zoo'n huwelijk met een halfzuster was later als bloedschande verboden. In dien tijd evenwel nog niet. Daarom was Abrams huwelijk niet een zondig huwelijk. Wanneer nu Sarai zich uitgaf voor Abrams zuster, zou er voor den Farao geen reden zijn om Abram te dooden. In tegendeel zou hij dan allicht geneigd zijn Abram te vriend te houden en te eeren. Door deze overleggingen, die straks ook in daden worden voorgezet, zondigde Abram tegen Sarai z'n huisvrouw, maar ook tegen den HEE RE, zijn God. Het is toch wel duidelijk, dat Abram zoo zondigde tegenover z'n huisvrouw. Sarai had recht op Abrams bescherming. Hij moest, als man, voor haar eere waken en die zoo noodig tegenover wien ook handhaven. Maar Abram overlegt, al heel onmannelijk, dat het voor hem maar beter is, als Sarai er aan gewaagd wordt. De vrouw moet haar eere in de waagschaal stel len, om het leven van den man te beschermen. En Abram zondigde zoo ook tegen God. Vol komen naar waarheid is opgemerkt, dat Abram nog niet zoo'n uitgewerkte ethiek d.i. een [eer, hoe we moeten handelen had als wij. Het is zeker ook waar, dat Abrams daad, om rechtvaardig beoordeeld te worden, moet bezien jn 't licht van dien tijd en van de omstandighe den, waarin Abram toen verkeerde. Maar ook dan, als we dit alles ten volle laten gelden, blijft, dat Abram moest weten, dat hij, door zoo te handelen, afweek van Gods weg. Aan deze overlegging van Abram ging vooraf de roeping, waarmee God hem had geroepen, en de belofte die God hem had geschonken. God was voor Abram geen onbekende God. En van dien God, die hem riep en Zijn belofte meegaf op den levensweg, wist Abram, dat Hij de God des hemels en der geheele aarde was. Zoo moest dus voor Abram vaststaan, dat zijn God machtig was hem ook in Egypte te beschermen tegen alle gevaren, die hem daar zouden bedreigen. En dan moest voor Abram ook vaststaan, dat die God, die daartoe het vermogen had, daartoe ook den wil had en dat hij op de bescherming van dien God, die hem riep en Zijn belofte gaf, vastelijk mocht rekenen. Op hem was immers de belofte des Heeren, dat uit hem een groot volk zou voortkomen en dat in hem alle volkeren der aarde zouden gezegend worden. Hoe zou nu die belofte kunnen in vervulling gaan, wanneer Abram in Egypte zou gedood worden Er was voor Abram geenerlei reden zich de ziel te laten beroeren door al de benauwende overleggingen, die hem van den rechten weg deden afdwalen. Er was bij Abram zonde tegen de tweede tafel van de wet, die God later zou afkondigen, omdat er zonde was tegen de eerste tafel van die wet. Daarom is zoo bemoedigend te zien, wat de Heere doet met dien Abram, die in kleingeloof en ongeloof Hem niet eert. Daarover, hopen we, de volgende week. EEN GOEDE DAG VOOR DE V. U. Vrijdag 17 Maart j.l. was voor onze Vrije Universiteit een goede dag omdat toen het nieuwe laboratoriumgebouw voor de faculteit der Wis- en Natuurkunde officieel kon in ge bruik genomen worden. Voor den bouw golden bijzondere eischen. Het gebouw zou tegelijk moeten dienst doen voor de natuurkunde èn de scheikunde en de kosten moesten zoo laag mogelijk gehouden worden. Volgens het oordeel der deskundigen heeft de architect, de heer B. T. Boeyinga, zich uitne mend van zijn taak gekweten en heeft hij, in overleg met de professoren Coops en Sizoo, een gebouw ontworpen, dat aan alle redelijke eischen voldoet. Volgens een beschrijving in De Standaard is een gebouw verkregen, dat in vele opzichten, wat de eischen van den practischen arbeid betreft, een model kan worden genoemd, terwijl met de beperkte middelen een interieur is verkregen, dat ondanks de strenge zakelijk heid aangenaam aandoet en een geest van rust en bezonkenheid ademt. Er moet bij ons dankbaarheid zijn, dat God de harten bewerkte om door milde gaven het kapitaal bijeen te brengen, dat voor de stichting der vierde faculteit werd vereischt en dat nu een doelmatig gebouw mocht in dienst gesteld worden van haar, in den beginselstrijd zoo be langrijken arbeid. Die dankbaarheid moet ons ook dringen om het alzoo aangevangen werk in stand te houden. Als in Jesaja 43 de troost, dien de Heere Zijn volk schenkt, uitvoerig is geteekend eindigt dat deel met de woorden dit volk heb Ik Mij ge formeerd, zij zullen mijnen lof vertellen. Het is aan dat doel, dat ook de vierde faculteit zich wil dienstbaar maken. Daarvan getuigen de woorden, die op den wand in de groote hal zijn aangebrachtGij, Heere, zijt waardig te ont vangen de eer en de heerlijkheid en de kracht. De professoren der vierde faculteit verklaarden bij monde van Prof. Coops, dat zij bij al hun arbeid die woorden steeds voor oogen zullen hebben. Op allen, die de Gereformeerde belij denis liefhebben, rust dan de heilige plicht hun dien arbeid mogelijk te maken door ook nu de Vrije Universiteit te steunen met hun gaven en gebed. HEIJ. TWEE KANTTEEKENINGEN. 1. Blijkbaar iets vergeten. In het Alg. Wkb. Chrd. en C. bespreekt M. J. Leendertse een boekje van Emil Fiedler, waar uit hij o.a. citeert „Geloovig protestantisme en geloovig katholicisme hebben zooveel gemeenschap pelijke fronten en gemeenschappelijke vij anden, dat voor strijdnaturen aan beide zijden nog schansen in overvloed voorhan den zijn, waar zij schouder aan schouder vechten kunnen voor goederen, die hen beiden heilig zijn." Hij knoopt daar de opmerking aan vast, dat men dit in Rusland reeds geleerd heeft en vraagt: „Moeten ook in West-Europa eerst de Christenen teruggedrongen worden tot in de katatomben alvorens men het onderling gekibbel staakt en samen optrekt tegen de heirscharen van den booze Hier wordt blijkbaar iets vergeten. Namelijk dat onze eigen vaderlandsche kerk geschiedenis en de historie van ons staatkundig leven een veel klaarder voorbeeld geven dan het verre Rusland, hoe wat de schrijver belieft te noemen „onderling gekibbel" niet behoeft uit te sluiten het schouder aan schouder vechten voor gemeenschappelijke goederen. Dr. Kuyper, juist de man, dien men den ma tador in dit soort „kibbelen" schold, heeft in dezelfde tachtiger jaren, dat zijn strijd binnen het Hervormd Genootschap tot een breuk leidde, op politiek gebied het initiatief genomen tot de coalitie. Om geen andere reden, dan dat Dr. Kuyper breed van blik genoeg was om, bij zijn strijd tot zuiverhouding van de Belijdenis en tot hand having van Gods Woord in Christus' Kerk, niet uit het oog te verliezen, dat tezamen met de door hem inzake die zuiverhouding bestreden Hervormden en Roomsch-Katholieken schansen in overvloed voorhanden waren, waar zij schou der aan schouder vechten konden voor goede ren, die hun drieën heilig waren. Wat is dat toch voor een bewering, dat „de heirscharen van den booze" alleen voor ons front staan, waar toch immers ook onze vader landsche ketter-geschiedenis de droeve gevolgen der celvorming 's duivels gevaarlijkste be strijding zoo overtuigend bewijst 2. Onderling gekibbel M. J. Leendertse vraagt ook „Dringt de ernst daarvan (n.l. van de wereldrevolutie, v. D.) nog niet tot ons door. Zullen wij voortgaan met twisten en strijden tegen broeders of zullen wij alle krachten samen trekken om van de zaak van het Christendom te redden, wat nog te redden is En hij noemt dien twist „onderling gekibbel". Blijkens zijn aanhaling uit Fiedler bedoelt hij met „onderling gekibbel" zelfs den strijd tusschen Protestantisme en Roomsch-Catholicisme. Ik kan er inkomen, dat de schrijver den toe stand zoo ernstig inziet, dat hij waarschuwt, voor een poos den strijd tegen een geringer ge vaar te staken, omdat een veel grooter gevaar dreigt. Maar ik kom er tegen op, dat men zelfs het dispuut tusschen „geloovige" Protestanten en „geloovige" Roomschen denigreerend „onderling gekibbel" noemt, Ik geloof best, dat geen Roomsche of Pro testant dit dispuut meer door den scherprechter zal laten beëindigen. Maar wat het wezen der zaak en het belang der zaak betreft, is die strijd nog precies eender als in de dagen van Luther. Nu durft men toch, zelfs al staan de Bolsche- wisten voor de deur, veel aan met te zeggen, dat Luthers en Calvijns heilige strijd ter terug leiding van Christus' Kerk naar de gehoorzaam heid der Schrift GEKIBBEL was. Dat bedoelt men niet. Het zij zoo ik neem dit ook niet aan. Maar laat men het dan ook niet zeggen. Het is koren op den molen van al len, die met den mond vol van de kerkelijke

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1933 | | pagina 1