FEUILLETON.
EVERT VAN DER WALLE.
KERKNIEUWS,
gelukkig nog melk koopen en ik denk ook wel,
dat het damesnaai-comité in Zeeland voor hun
kleertjes wil zorgen. Veel hebben ze niet noodig
in een keer, maar als alle baby's zijn ze niet
tevreden met een stel kleeren per dag. Wij zit
ten hier dan ook met smart te wachten op de
kist uit Holland, die een inwoonster van Mage-
lang voor ons mee zal brengen, wier vertrek
helaas 2 maanden is uitgesteld.
Het Javaansche personeel wordt op den duur
steeds beter geschikthet is voor hen atlijd erg
moeilijk zich aan te passen aan nieuw beheer.
Er is nu een groepje bezig zich klaar te maken
voor het examen mantri-verpleger.
Den 24sten December hebben wij het Kerst
feest gevierd met de patiënten, voorzoover dat
kon worden toegestaan en met oud-patienten uit
de omgeving van het ziekenhuis. Wij hebben
alles heel eenvoudig gedaan, want ik durfde er
niet veel geld voor uit de kas te nemen. Kort
na 't Kerstfeest kwam er een gift voor Parakan
en Blondo ik heb aan Ds. Merkelijn voorge
steld het ziekenhuis hier er ook van mee te laten
deelen. Alle kosten van 3 Kerstfeestvieringen
kunnen er waarschijnlijk uit betaald worden. Van
dit eerste jaar af heb ik getracht het personeel
te laten voelen, dat het Kerstfeest een feest is,
dat wij, d.i. het ziekenhuis aanbieden aan onze
gasten. De organisatie heb ik geheel overgelaten
aan een Comité uit het personeel onder leiding
van den goeroe. Alles is keurig geregeld en het
feest liep uitstekend. Ik ben daar erg blij over.
Nu het Kerstfeest in deze is geregeld, wil ik
trachten daar eens in het jaar een ander feest
tegenover te zetten voor het personeel, b.v. een
jaarfeest, waar zij dus zelf feest hebben.
Met beleefde en hartelijke groeten,
Uw dw.,
G. J. DRECKMEIER.
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE
SCHRIFT.
14. Een voorbeeldig vader.
In korte woorden kan de Heilige Schrift toch
zulke mooie en aangrijpende dingen zeggen. En
wat is dat gelukkig, waar in onze gezinnen het
de vaste gewoonte is, zich enkele malen per dag
rustig neer te zetten bij die rijke bron van kos
telijke waarheden.
Als bij u aan de beurt is te lezen het eerste
hoofdstuk uit het boek Job, dan moet ge eens
met bijzondere opmerkzaamheid lezen het vijfde
vers. Laat mij het hier even voor u overschrij
ven ,,Het geschiedde dan, als de dagen der
maaltijden omgegaan waren, dat Job heenzond
en hen heiligde, en des morgens vroeg opstond,
en brandofferen offerde naar hun aller getal
want Job zeide Misschien hebben rnijn kinde
ren gezondigd en God in hun hart gezegend.
Alzoo deed Job al die dagen".
Is dat nu niet een schoon voorbeeld van een
Godvruchtig vader
Van Job wordt ons een bijzonder mooi ge
tuigschrift gegeven in ditzelfde eerste hoofdstuk:
hij was oprecht, en vroom, en godvreezend, en
wijkende van het kwaad Me dunkt, dat zegt
niet maar veel, doch alles. Wees er verzekerd
van, dat Job zijn kinderen een uitstekende op
voeding heeft gegeven, naar Gods Woord en
ordinantie. Dus wisten die jonge mannen heel
goed, hoe ze hun leven hadden in te richten.
Maar Job wist ook, dat de jonkheid zoo ge
makkelijk zelfs de beste lessen een oogenblik
vergeet. En dat vooral in de bloeitijd van het
leven zoo velerlei verlokkingen kunnen komen
en zoo velerlei gevaren dreigen om te struikelen.
Niet het minst, als bij feestelijke gelegenheden
het hart zoo licht al te gemakkelijk vroolijk
wordt en als spijs en drank in weelderige over
vloed geschonken worden.
En wat deed Job nu daartegen Zijn kinderen
waarschuwen, zeker. Job zal de vinger hebben
opgeheven en zal dikwijls hebben herinnerd aan
Gods geboden. Hij zal zelf een goed voorbeeld
hebben gegeven. Zeker.
Maar was Job er dan mee af Zei hij dan
ziezoo, ik heb het weer gezegd nu kan ik er
niets meer aan doen Dat zegt vers vijf u wel
anders. ,,A1 die dagen" (wat staat er dat veel
zeggend bij was Job gewoon te offeren en te
bidden voor zijn kinderen hij stond er zelfs
's morgens vroeg voor op. „Misschien hebben
mijn kinderen gezondigd" En dan rees de va
derlijke voorbede op uit het hart van Job, om
(VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING
IN DE ZEVENTIENDE EEUW)
DOOR
H. KINGMANS
LVII.
„Een zwarte bladzijde", antwoordde de ander
op somberen toon. „En het ergste was, dat Bes-
tevaer sneuvelde. Gansch en al verslagen keer
den wij terug. Op de reede van Texel ontmoette
ik mijn vriend en aanstaanden schoonzoon, weer.
Hij was heel wat opgewekter. De slag bij Ter-
heijde, maar vooral het sterven van Bestevaer,
dien dapperen man, die toch zoo geloovig was
als een kind zijn vader vertrouwt, had hem zóó
sterk aangegrepen, dat hij op den terugtocht in
radelooze wanhoop tot God om uitkomst bad.
En de Heere hoorde hem. Hij kreeg vrede."
„Gelukkig", zeide Jacob van der Walle, uit
den grond van zijn hart. In spanning volgde hij
het verhaal.
„Ja, maar nu komt het pas. Ik vertelde het
uitvoerig, omdat het noodig is, om alles goed
te begrijpen. Toen hij mij dat meedeelde, kwam
er méér los. Het werd een heele biecht. En toen
werd het mij duidelijk, wat de reden was van
zijn vreemde houding. Hij had een schuldig, on
rustig geweten. Het bleek, dat hij mij en ook
Marijke en tenslotte alle schepelingen voorgelo
gen had, dat hij een wees was. Evenals jouw
zoon Evert, was hij van huis weggeloopen, om-
vergiffenis te vragen voor de mogelijk bedreven
zonden
Wat is dat mooiWat is dat heerlijk
Doen wij allen als vaders en moeders dat ook?
Ik vraag niet, of dat gemakkelijk is, vooral
indien wij er ons op laten voorstaan, dat wij het
toch goed gezegd hebben en dat het dus van
ons af is. Ik vraag doet gij dat En doet gij
het ook „al die dagen", dat is telkens en tel
kens weer i Dan doet ge een schoon en een
kostelijk werk. Het is het allerbeste, wat ge dan
nog voor uw kinderen kunt doen.
Het bestraffen, met harde woorden soms, is
dikwijls ook goed en noodig. Ook ten opzichte
van onze grootere kinderen. Maar wilt ge wel
gelooven, dat Jobs handelwijze nog het aller
beste is
En uw kinderen mogen het ook gerust weten,
dat ge zoo doet. Zeg het ze maar En vestig
en bewaar de overtuiging bij hen, dat ge dit
standvastig en zekerlijk doet En dat ge het
doet uit oprechte en ware liefde, voor hen per
soonlijk, en voor Gods Koninkrijk.
Van W. te W.
ONZE CHRISTELIJKE
RADIO -VEREENIGIN G
De j.l. op Zaterdag gehouden vergadering van
de Provinciale Afdeeling Zeeland van de Ne-
derlandsche Christelijke Radio-Vereeniging dringt
ons er toe, enkele mededeelingen hierover te
doen.
Het stellen van de vergadering op Zaterdag
middag bleek een goede gedachte te zijn geweest.
Het getal aanwezigen was opmerkelijk grooter
dan in vorige jaren. Al zijn wij nog niet daar,
waar wij wezen moeten, de hoop leeft, dat de
belangstelling steeds zal groeien. Een van de
meest belangrijke mededeelingen was, dat, on
danks de moeilijke tijden ook voor Zeeland, het
aantal leden voortdurend groeit. Wij hebben
bijna de 5000 bereiktnog wat propaganda door
ieder in zijn omgeving en wij zijn er.
Ieder Christen verstaat in dezen nog niet zijn
roeping. Ook op dit terrein kan geen neutrali
teit bestaan. Wie let op den geweldigen radio-
strijd moet een keuze doen. Voor ons is die
keuze gemakkelijk, maar er zijn er nog te veel,
die achter blijven en anderen laten strijden.
De Christelijke Radio is van ontzaglijke groote
beteekenis voor land en volk. Wie zal zeggen,
welk een zegen de uitzendingen van de predik
diensten en voor de zieken hebben gehad? Tel
kens worden de Christelijke beginselen op alle
terrein uitgedragen en dit zal vruchten dragen,
naar Gods beloften.
Dat op deze vergadering allerlei verlangens
werden uitgesproken, spreekt vanzelf. Hieruit
sprak waardeering en belangstelling. De verzoe
ken zullen worden gebracht ter bestemder plaats.
Met blijdschap werd vernomen, dat eind Juli,
een groote landdag van de Christelijke Radio-
Vereeniging in Apeldoorn zal worden gehouden.
Extra-treinen zullen van alle plaatsen rijden.
Natuurlijk hopen wij in onze Kerkbode hierop
later terug te komen, maar ook Zeeland moet
daar goed vertegenwoordigd zijn. De prijzen zijn
van dien aard, dat het voor de meesten mogelijk
zal zijn om op dien gezamelijk God te danken
voor wat Hij in deze Vereeniging ons gaf en
tegelijkertijd ons te sterken tot den strijd. God
gedenke alle arbeiders en arbeidsters op dit ter
rein en zij het heerlijke werk voor ons ook een
zaak des gebeds.
M. SCHEELE.
TWEETAL TE
Ouderkerk a. d. Amstel
Cand. H. W. Kroeze, hulppred. te Kampen.
Cand. A. C. van Nood, hulppred. te Arnhem.
BEROEPEN TE
WormerR. W. Huizing
te IJsselmuiden-Grafhorst.
Bozum: Cand. H. de Jong, hulppred. te Voorburg
BEDANKT VOOR
Ede, G. (vac.-K. Winkelman)
H. Post te Ambt-Vollenhove (B.).
dat het hem er niet langer beviel. Hij wilde
geen landrot zijn, maar zeeman. Wat zijn vader
niet wilde. Hij liep dus weg en maakte de men-
schen wijs, dat hij vader noch moeder had. Op
den duur begon zijn geweten luid te spreken.
Hij ging inzien, dat hij verkeerd had gedaan.
En toen snakte hij er naar, naar huis terug te
keeren en goed te maken, wat hij misdreven had.
Ik behoefde hem het verkeerde van zijn doen
niet onder het oog te brengen. Hij zag het maar
al te goed in. Wij gingen naar Enkhuizen, waar
hij natuurlijk alles ook aan Marijke moest ver
tellen en dat ook deed. Zij was eerst niet best
te spreken, maar de liefde overwon. Zij vergaf
hem geheel. Als Hij daar boven ons vergeeft
onze zonden en verkeerdheden, zouden wij,
menschen, dat dan niet doen Dat was dus
in orde. Het kwam er nu maar op aan, om, zoo
gauw dat kon, naar zijn ouderlijke woning in
Zeeland te gaan. Vurig hoopten wij, dat zijn
ouders nog zouden leven. In zoowat zeven jaren
had hij niets van zich laten hooren
Hij lette sinds eenige oogenblikken nauwkeurig
op zijn toehoorder, die zich onrustig op zijn
houten stoeltje heen en weer bewoog groote,
verbaasde oogen opzette en reeds enkele malen
den mond had geopend, om iets te vragen. Ba-
rendsz bemerkte het en wilde behoedzaam met
zijn verhaal verder gaan.
„Met ons drieën", dus vervolgde hij, „namen
wij een afgedankte, maar nog goede botter, die
ons naar Zeeland zou brengen. Maar
„Waarheen in Zeeland?" vroeg de ander.
„NaarZierikzee", zeide Barendsz lang
zaam.
Méér kon hij niet zeggen.
Jacob van der Walle was in ontzetting op-
Ds. G. Ploos van Amstel te Oppenhuizen,
aan wien eervol emeritaat is verleend, is voor
nemens 26 Maart afscheid te nemen. Hij gaat
zich metterwoon vestigen te Beekbergen.
Het Christendom in Japan.
In den Japanschen rijksdag zetelen thans elf
leden van Christelijke kerken, n.l. 5 Congrega-
tionalisten, 2 Baptisten, 2 Unitariërs, 1 Metho
dist en 1 Presbyteriaan. Het elftal biedt tegelijk
een bijna volledig beeld van de gedeeldheid der
Christelijke actie, ook uiteraard in Japan.
N. C. P.
China en de Zending.
Het ministerie van binnenlandsche zaken in
China heeft een besluit uitgevaardigd, waarin
wordt bepaald, dat kerken, die door Chineesche
Christenen zijn gesticht, het recht hebben, land,
dat zij voor de uitbreiding van hun Zendings-
arbeid benoodigen, op bijzonder gunstige voor
waarden te koopen of te pachten. Kerken ech
ter, die door het buitenland ondersteund wor
den, zijn van deze gunstige bepalingen uitge
zonderd. N. C. P.
Cand. P. H. Wolfert, van Terneuzen,
werd door Ds. S. Groeneveld, van Terneuzen,
bevestigd als predikant der Geref. Kerk van
Mariënberg (O.) met een predikatie over Hebr.
13:17 en deed des namiddags intrede met 1
Cor. 2:2.
Te Den Dolder (U.) had Maandag j.l. in
een vergadering van afgevaardigden van den
Kerkeraad der Geref. Kerk te Zeist met de
stemgerechtigde leden der Dolderwijk en vele
belangstellenden de institueering plaats eener
zelfstandige Geref. Kerk en de instelling der
ambten.
Ds. W. Verhoef, van Zeist, leidde deze ver
gadering. Eerst gaf hij een historisch overzicht
van het kerkelijk leven dezer wijk sinds 1905,
memoreerde, dat de emeritus-predikant Ds. C.
W. E. Ploos van Amstel den laatsten tijd aldaar
in den dienst des Woords en der Sacramenten
was werkzaam geweest en vroeg toen aan de
stemgerechtigde aanwezigen van de wijk of al
len er mee accoord gingen, dat de wijk Den
Dolder zou wordenzelfstandige Geref. Kerk.
Nadat allen zich daarvoor verklaard hadden,
ging men terstond over tot verkiezing van ambts
dragers.
Ds. Ploos van Amstel zegt wel te beseffen,
dat zijn arbeid moeilijker wordt, doch hij aan
vaardt dien onder inwachting van Gods genade.
Hij acht dezen voor Den Dolder historischen
dag meer een dag van grooten ernst dan een
feestdag, met 't oog op den moeilijken tijd, dien
we beleven. Hij dankte de afgevaardigden van
den Zeister Kerkeraad voor hun medewerking
in dezen, inzonderheid Ds. Gillebaard als wijk-
predikant, doch niet minder den praeses.
Ds. N. Postema, predikant der Geref.
Kerk van Veendam, heeft in verband met zijn
zilveren ambtsjubileum een gedachtenispredika
tie gehouden, tot tekst hebbende 1 Cor. 3 6
en 7. Sprekende over „De arbeid op den akker
van de Gemeente is voor den mensch, de was
dom is van God", handelde hij over de punten:
1. hoe Paulus dit bedoelt en 2. tot welke oot
moedige belijdenis hem dit leidt. Toegezongen
werd Psalm 121 4.
Stilte in de kerk.
Dr. Gunning schrijft in „Pniël" over hen, die
vóór den dienst in de kerk praten
Ik wenschte wel dat deze („voorname" of
„burgerlijke") zwetsers eens een soortgelijk
antwoord ontvingen als den prins van Condé
eens in Parijs te beurt viel. Deze Excellentie
kwam eens bij zekere godsdienstoefening naast
een seminarist te zitten, die hem door zijn be
scheiden en zijn godvruchtige houding belang
inboezemde. Hij wilde wel eens een praatje
met hem houden en vroeg hem daarom „wat
studeert gij op 't oogenblik in het seminarie?"
Maar de gevraagde gaf geen antwoord. De
prins, die meende dat zijn buurman hem niet
verstaan had, herhaalde zijn vraag, maar op
nieuw kreeg hij geen „weerwerk". Daarop
vroeg Zijne Deftigheid, nu wel een weinig ge
prikkeld „maar wat léért men jullie dan toch
in het seminarie „Men leert ons in de
kerk te zwijgen", kwam er eindelijk, zacht
maar beslist, ten antwaord.
De Deputaten van de Generale Synode
van Arnhem voor het Leerboek voor de Cate
chisaties hebben de eer ter kennis van de Ker
ken te brengen, dat zij eenstemmig, na nauw-
gesprongen en stond naast zijn bezoeker, dien
hij heftig den arm schudde. Zijn oogen, wijd
geopend van schrik, staarden den kapitein aan.
„Kerel", schreeuwde hij dan met heesche stem,
„spreek duidelijker Over wien heb je het nu
eigenlijk? Over... over... mijn zoon Evert?!"
Weer schudde hij den gewezen bevelvoerder
van de „Zeeland" heftig aan den arm, geheel
buiten zichzelf.
„Stil, Van der Walle", kalmeerde deze. „Met
opzet heb ik het je langzaam en uitvoerig ver
teld. Ik had het over je zoon Evert, die weer
terecht gebracht was. Het was heel goed met
hem. Maar
„Och, Heere, Heere", jammerde de lichtwach-
ter, „wat zullen we nu nog beleven. Mijn arme
vrouw Nu komt het allerergste nog. Op weg
naar huis, om het weer goed te maken, ver
dronken. Is het zoo niet, Barendsz Is hij wer
kelijk verdronken Met je dochter O, Heere,
geef mijn vrouw en mij kracht, om dit te dragen.
Dit is het ergste nog."
Hij was weer op zijn bankje gezonken en
stutte het hoofd in beide handen. Kapitein Ba
rendsz zag niet, dat groote tranen in die handen
drupten
De stilte werd pijnlijk.
Opeens stond Jacob van der Walle op. Zon
der een woord te zeggen stapte hij naar buiten
en trok de deur van de hut achter zich toe. Hij
moest even alleen zijn. Kapitein Barendsz be-
I greep het en liet hem stil begaan.
Het duurde geruimen tijd, eer hij terug kwam.
Maar toen hij terugkeerde, zag hij met een paar
klare oogen den zeeman aan.
„Ik dank je, dat je het mij zoo voorzichtig
mogelijk hebt meegedeeld", zeide hij met toon-
gezette beoordeeling, uit het zestal Proeven aan
het Concept, ingezonden onder het pseudoniem
„Eucharistie", de voorkeur hebben gegeven. Al-
zoo zal dit Concept, vergezeld van hun Rapport,
spoedig in druk aan alle Kerken worden toege
zonden. De Kerken gelieven te bedenken, dat
in de tweede helft van Augustus j.l. de zes
Proeven waren ingekomen en toen eerst met
den aan Deputaten opgedragen arbeid een begin
kon worden gemaakt.
De zegengroet.
In de „Utrechtsche Kerkbode" schrijft Ds.
v. Arkel over den zegengroet, die door de De
putaten der Synode wordt voorgesteld.
Hij zegt o.m.
„Na het votum, waarmede de Godsdienst
oefening wordt geopend en officieel tot eene
samenkomst van de gemeente gekarakteriseerd,
wordt de volgende zegengroet voorgesteld
Genade zij u en vrede van God onzen Vader
en den Heere Jezus Christus, OfGenade zij
u en vrede van Hem die is, en die was, en die
komen zalen van de zeven Geesten, die voor
Zijn troon zijn en van Jezus Christus, die de
getrouwe getuige is, de eerstgeborene uit de
dooden, en de Overste van de koningen der
aarde.
Het valt moeilijk het gebruik van deze plech
tige Schriftwoorden te becritiseeren ook al
omdat ik waarlijk niet weet, of mijne collega's
ze wellicht bezigen. Men vergeve het mij echter,
indien ik de keuze van deze woorden niet loven
kan. Van den eerstgenoemden zegengroet kent
men de oude kwestie de Heilige Geest wordt
daarin niet genoemd, zoo zegt men. En er wa
ren er, die zich in verbolgenheid van den pre
diker afwendden, wanneer deze den genoemden
zegengroet gebruikte. Nu weten we, dat dit be
zwaar onjuist is. De uitdrukking „God onze
Vader" duidt niet de eerste Persoon in het
Goddelijk Wezen aan, maar de Drieëenige God.
Die is onze Vader. Het is van den Drieëenigen
God, dat „genade en vrede" afdalen. Vandaar
dat de Heilige Geest niet afzonderlijk genoemd
wordt. Strikt genomen wordt ook de Zoon niet
genoemd. Maar wel de Middelaar, de Heere
Jezus Christus, door en in Wien de genade en
de vrede van den Drieëenigen God, Vader,
Zoon en Heiligen Geest ons alleen kunnen
toekomen. Het is dus geheel ten onrechte, te
zeggen dat de derde Persoon van het Goddelijk
Wezen in dezen zegengroet niet zou voorkomen.
Toch is deze zegengroet nooit in onze kerken
algemeen gebruikt geweest. De deputaten zeg
gen wel, dat zij zich zooveel mogelijk houden
aan hetgeen in de Gereformeerde Kerken ge
bruikelijk is, maar ik meen, dat deze vorm van
zegengroet nog uitzondering is. Het is de vraag
of de deputaten zelf hem bezigen. Bijna alge
meen is nog eene uitdrukkingswijze, waarbij de
drie Persónen van het Goddelijk Wezen afzon
derlijk genoemd worden. En er is maar één re
den, waarom men in plaats daarvan den voor
gestelden zegengroet zou nemen. Het is, wijl de
apostel Paulus dien gebruikt in den aanvang van
zijne brieven. En daaraan wil men zich nu houden.
Is dit argument evenwel afdoende
Het zou dit zijn, indien was uitgemaakt, dat
men in liturgische bewoordingen zich streng
houden moest aan den tekst der Heilige Schrift.
Maar dit is nergens voorgeschreven. Wel moe
ten dergelijke bewoordingen op de Schrift ge
grond zijn, en in overeenstemming met de ge
openbaarde waarheid Gods ze moeten Schrif
tuurlijk zijn, maar daarom behoeven ze nog niet
letterlijk aan den tekst der Schrift ontleend te
zijn, in de meening dat men daar niet buiten
mag gaan, en men streng gehouden is eene
Schriftuitspraak te gebruiken.
Het argument, dat Paulus zich aldus uitdrukt,
is derhalve niet afdoende. Ook de tot nog toe
algemeen geldende vorm van zegengroet is Pau
linisch, is Schriftuurlijk, en behoeft om boven
staande reden niet vervangen te worden.
Wat de in de tweede plaats voorgestelde ze
gengroet aangaat, deze is ontleend aan Open
baring 1. Hij is reeds lang in onze kerken ge
bezigd geweest, en zal wel in gebruik blijven.
Men zou er alleen op kunnen aanmerken, dat
het woorden zijn uit een apocalyptisch boek, en
in overeenstemming met den hooggestemden
toon van dat boek, waarin de machtigste gees
telijke beginselen en gebeurtenissen ons worden
voorgesteld. Ze klinken daarom wat „daverend".
Vooral aan den aanvang van onze godsdienst
oefeningen zijn wij gewoonlijk nog niet zoo
hooggestemd."
K. B. S.
looze stem. „Maar vertel nu verder. En ook
precies."
„Er is niet veel meer te vertellen, Van der
Walle. We namen een boot. En Marijke ging
ook mee. Want zij wilde de ouders van Evert
leeren kennen. Niet heel ver van hier, na het
Zijpe, werden wij door een storm overvallen.
Ons scheepje werd plotseling uit elkaar geslagen.
Ik hoorde gillen. Maar verder weet ik niet, wat
er gebeurd is. Zwemmende wist ik een flink
stuk hout te bemachtigen, waarop ik bleef drij
ven. Er stond een verschrikkelijk hooge zee.
Van Marijke en Evert kon ik niets ontdekken.
Simon Krepel vond mij en bracht mij hier in
Zierikzee. De rest wveet je."
„Waarom heb je het mij niet eerder verteld?"
vroeg de torenwachter, met eenig verwijt in de
stem. „Je bent toch al een paar dagen op het
eiland en zelfs al bij mij thuis geweest."
,,'k Heb het met opzet niet gedaan, al kostte
het mij moeite. Altijd hoopte ik nog, dat zij ge
red zouden zijn. Maar de storm bleef woeden.
Daarom verloor ik alle hoop. En toen ik van
avond in mijn huisje zat, dat ik gehuurd heb
want 't is mijn bedoeling hier te blijven wo
nen en het geloei van den storm vernam,
werd ik zoo beangst. Ik zag die beiden naar de
diepte zinken. Ik balde mijn vuist van woede
naar den hemel. En toen was het mij, of er een
schaterlach door mijn huisje klonk. Geheel in
de war ben ik naar hier komen loopen. En een
maal hier, dacht ik ik moet het maar vertellen,
zij komen toch niet terug. En nu weet je alles.
Begrijp je nu, dat ik in opstand kom tegen God?
Waarom moest dat nu Alles zou goed komen
en ziedaar, zij verdrinken. Is dat rechtvaardig
Ik kan het nog niet inzien, Van der Walle.