FEUILLETON. EVERT VAN DER WALLE. KERKNIEUWS, gelukkig nog melk koopen en ik denk ook wel, dat het damesnaai-comité in Zeeland voor hun kleertjes wil zorgen. Veel hebben ze niet noodig in een keer, maar als alle baby's zijn ze niet tevreden met een stel kleeren per dag. Wij zit ten hier dan ook met smart te wachten op de kist uit Holland, die een inwoonster van Mage- lang voor ons mee zal brengen, wier vertrek helaas 2 maanden is uitgesteld. Het Javaansche personeel wordt op den duur steeds beter geschikthet is voor hen atlijd erg moeilijk zich aan te passen aan nieuw beheer. Er is nu een groepje bezig zich klaar te maken voor het examen mantri-verpleger. Den 24sten December hebben wij het Kerst feest gevierd met de patiënten, voorzoover dat kon worden toegestaan en met oud-patienten uit de omgeving van het ziekenhuis. Wij hebben alles heel eenvoudig gedaan, want ik durfde er niet veel geld voor uit de kas te nemen. Kort na 't Kerstfeest kwam er een gift voor Parakan en Blondo ik heb aan Ds. Merkelijn voorge steld het ziekenhuis hier er ook van mee te laten deelen. Alle kosten van 3 Kerstfeestvieringen kunnen er waarschijnlijk uit betaald worden. Van dit eerste jaar af heb ik getracht het personeel te laten voelen, dat het Kerstfeest een feest is, dat wij, d.i. het ziekenhuis aanbieden aan onze gasten. De organisatie heb ik geheel overgelaten aan een Comité uit het personeel onder leiding van den goeroe. Alles is keurig geregeld en het feest liep uitstekend. Ik ben daar erg blij over. Nu het Kerstfeest in deze is geregeld, wil ik trachten daar eens in het jaar een ander feest tegenover te zetten voor het personeel, b.v. een jaarfeest, waar zij dus zelf feest hebben. Met beleefde en hartelijke groeten, Uw dw., G. J. DRECKMEIER. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 14. Een voorbeeldig vader. In korte woorden kan de Heilige Schrift toch zulke mooie en aangrijpende dingen zeggen. En wat is dat gelukkig, waar in onze gezinnen het de vaste gewoonte is, zich enkele malen per dag rustig neer te zetten bij die rijke bron van kos telijke waarheden. Als bij u aan de beurt is te lezen het eerste hoofdstuk uit het boek Job, dan moet ge eens met bijzondere opmerkzaamheid lezen het vijfde vers. Laat mij het hier even voor u overschrij ven ,,Het geschiedde dan, als de dagen der maaltijden omgegaan waren, dat Job heenzond en hen heiligde, en des morgens vroeg opstond, en brandofferen offerde naar hun aller getal want Job zeide Misschien hebben rnijn kinde ren gezondigd en God in hun hart gezegend. Alzoo deed Job al die dagen". Is dat nu niet een schoon voorbeeld van een Godvruchtig vader Van Job wordt ons een bijzonder mooi ge tuigschrift gegeven in ditzelfde eerste hoofdstuk: hij was oprecht, en vroom, en godvreezend, en wijkende van het kwaad Me dunkt, dat zegt niet maar veel, doch alles. Wees er verzekerd van, dat Job zijn kinderen een uitstekende op voeding heeft gegeven, naar Gods Woord en ordinantie. Dus wisten die jonge mannen heel goed, hoe ze hun leven hadden in te richten. Maar Job wist ook, dat de jonkheid zoo ge makkelijk zelfs de beste lessen een oogenblik vergeet. En dat vooral in de bloeitijd van het leven zoo velerlei verlokkingen kunnen komen en zoo velerlei gevaren dreigen om te struikelen. Niet het minst, als bij feestelijke gelegenheden het hart zoo licht al te gemakkelijk vroolijk wordt en als spijs en drank in weelderige over vloed geschonken worden. En wat deed Job nu daartegen Zijn kinderen waarschuwen, zeker. Job zal de vinger hebben opgeheven en zal dikwijls hebben herinnerd aan Gods geboden. Hij zal zelf een goed voorbeeld hebben gegeven. Zeker. Maar was Job er dan mee af Zei hij dan ziezoo, ik heb het weer gezegd nu kan ik er niets meer aan doen Dat zegt vers vijf u wel anders. ,,A1 die dagen" (wat staat er dat veel zeggend bij was Job gewoon te offeren en te bidden voor zijn kinderen hij stond er zelfs 's morgens vroeg voor op. „Misschien hebben mijn kinderen gezondigd" En dan rees de va derlijke voorbede op uit het hart van Job, om (VAN EEN ZEEUWSCHEN JONGELING IN DE ZEVENTIENDE EEUW) DOOR H. KINGMANS LVII. „Een zwarte bladzijde", antwoordde de ander op somberen toon. „En het ergste was, dat Bes- tevaer sneuvelde. Gansch en al verslagen keer den wij terug. Op de reede van Texel ontmoette ik mijn vriend en aanstaanden schoonzoon, weer. Hij was heel wat opgewekter. De slag bij Ter- heijde, maar vooral het sterven van Bestevaer, dien dapperen man, die toch zoo geloovig was als een kind zijn vader vertrouwt, had hem zóó sterk aangegrepen, dat hij op den terugtocht in radelooze wanhoop tot God om uitkomst bad. En de Heere hoorde hem. Hij kreeg vrede." „Gelukkig", zeide Jacob van der Walle, uit den grond van zijn hart. In spanning volgde hij het verhaal. „Ja, maar nu komt het pas. Ik vertelde het uitvoerig, omdat het noodig is, om alles goed te begrijpen. Toen hij mij dat meedeelde, kwam er méér los. Het werd een heele biecht. En toen werd het mij duidelijk, wat de reden was van zijn vreemde houding. Hij had een schuldig, on rustig geweten. Het bleek, dat hij mij en ook Marijke en tenslotte alle schepelingen voorgelo gen had, dat hij een wees was. Evenals jouw zoon Evert, was hij van huis weggeloopen, om- vergiffenis te vragen voor de mogelijk bedreven zonden Wat is dat mooiWat is dat heerlijk Doen wij allen als vaders en moeders dat ook? Ik vraag niet, of dat gemakkelijk is, vooral indien wij er ons op laten voorstaan, dat wij het toch goed gezegd hebben en dat het dus van ons af is. Ik vraag doet gij dat En doet gij het ook „al die dagen", dat is telkens en tel kens weer i Dan doet ge een schoon en een kostelijk werk. Het is het allerbeste, wat ge dan nog voor uw kinderen kunt doen. Het bestraffen, met harde woorden soms, is dikwijls ook goed en noodig. Ook ten opzichte van onze grootere kinderen. Maar wilt ge wel gelooven, dat Jobs handelwijze nog het aller beste is En uw kinderen mogen het ook gerust weten, dat ge zoo doet. Zeg het ze maar En vestig en bewaar de overtuiging bij hen, dat ge dit standvastig en zekerlijk doet En dat ge het doet uit oprechte en ware liefde, voor hen per soonlijk, en voor Gods Koninkrijk. Van W. te W. ONZE CHRISTELIJKE RADIO -VEREENIGIN G De j.l. op Zaterdag gehouden vergadering van de Provinciale Afdeeling Zeeland van de Ne- derlandsche Christelijke Radio-Vereeniging dringt ons er toe, enkele mededeelingen hierover te doen. Het stellen van de vergadering op Zaterdag middag bleek een goede gedachte te zijn geweest. Het getal aanwezigen was opmerkelijk grooter dan in vorige jaren. Al zijn wij nog niet daar, waar wij wezen moeten, de hoop leeft, dat de belangstelling steeds zal groeien. Een van de meest belangrijke mededeelingen was, dat, on danks de moeilijke tijden ook voor Zeeland, het aantal leden voortdurend groeit. Wij hebben bijna de 5000 bereiktnog wat propaganda door ieder in zijn omgeving en wij zijn er. Ieder Christen verstaat in dezen nog niet zijn roeping. Ook op dit terrein kan geen neutrali teit bestaan. Wie let op den geweldigen radio- strijd moet een keuze doen. Voor ons is die keuze gemakkelijk, maar er zijn er nog te veel, die achter blijven en anderen laten strijden. De Christelijke Radio is van ontzaglijke groote beteekenis voor land en volk. Wie zal zeggen, welk een zegen de uitzendingen van de predik diensten en voor de zieken hebben gehad? Tel kens worden de Christelijke beginselen op alle terrein uitgedragen en dit zal vruchten dragen, naar Gods beloften. Dat op deze vergadering allerlei verlangens werden uitgesproken, spreekt vanzelf. Hieruit sprak waardeering en belangstelling. De verzoe ken zullen worden gebracht ter bestemder plaats. Met blijdschap werd vernomen, dat eind Juli, een groote landdag van de Christelijke Radio- Vereeniging in Apeldoorn zal worden gehouden. Extra-treinen zullen van alle plaatsen rijden. Natuurlijk hopen wij in onze Kerkbode hierop later terug te komen, maar ook Zeeland moet daar goed vertegenwoordigd zijn. De prijzen zijn van dien aard, dat het voor de meesten mogelijk zal zijn om op dien gezamelijk God te danken voor wat Hij in deze Vereeniging ons gaf en tegelijkertijd ons te sterken tot den strijd. God gedenke alle arbeiders en arbeidsters op dit ter rein en zij het heerlijke werk voor ons ook een zaak des gebeds. M. SCHEELE. TWEETAL TE Ouderkerk a. d. Amstel Cand. H. W. Kroeze, hulppred. te Kampen. Cand. A. C. van Nood, hulppred. te Arnhem. BEROEPEN TE WormerR. W. Huizing te IJsselmuiden-Grafhorst. Bozum: Cand. H. de Jong, hulppred. te Voorburg BEDANKT VOOR Ede, G. (vac.-K. Winkelman) H. Post te Ambt-Vollenhove (B.). dat het hem er niet langer beviel. Hij wilde geen landrot zijn, maar zeeman. Wat zijn vader niet wilde. Hij liep dus weg en maakte de men- schen wijs, dat hij vader noch moeder had. Op den duur begon zijn geweten luid te spreken. Hij ging inzien, dat hij verkeerd had gedaan. En toen snakte hij er naar, naar huis terug te keeren en goed te maken, wat hij misdreven had. Ik behoefde hem het verkeerde van zijn doen niet onder het oog te brengen. Hij zag het maar al te goed in. Wij gingen naar Enkhuizen, waar hij natuurlijk alles ook aan Marijke moest ver tellen en dat ook deed. Zij was eerst niet best te spreken, maar de liefde overwon. Zij vergaf hem geheel. Als Hij daar boven ons vergeeft onze zonden en verkeerdheden, zouden wij, menschen, dat dan niet doen Dat was dus in orde. Het kwam er nu maar op aan, om, zoo gauw dat kon, naar zijn ouderlijke woning in Zeeland te gaan. Vurig hoopten wij, dat zijn ouders nog zouden leven. In zoowat zeven jaren had hij niets van zich laten hooren Hij lette sinds eenige oogenblikken nauwkeurig op zijn toehoorder, die zich onrustig op zijn houten stoeltje heen en weer bewoog groote, verbaasde oogen opzette en reeds enkele malen den mond had geopend, om iets te vragen. Ba- rendsz bemerkte het en wilde behoedzaam met zijn verhaal verder gaan. „Met ons drieën", dus vervolgde hij, „namen wij een afgedankte, maar nog goede botter, die ons naar Zeeland zou brengen. Maar „Waarheen in Zeeland?" vroeg de ander. „NaarZierikzee", zeide Barendsz lang zaam. Méér kon hij niet zeggen. Jacob van der Walle was in ontzetting op- Ds. G. Ploos van Amstel te Oppenhuizen, aan wien eervol emeritaat is verleend, is voor nemens 26 Maart afscheid te nemen. Hij gaat zich metterwoon vestigen te Beekbergen. Het Christendom in Japan. In den Japanschen rijksdag zetelen thans elf leden van Christelijke kerken, n.l. 5 Congrega- tionalisten, 2 Baptisten, 2 Unitariërs, 1 Metho dist en 1 Presbyteriaan. Het elftal biedt tegelijk een bijna volledig beeld van de gedeeldheid der Christelijke actie, ook uiteraard in Japan. N. C. P. China en de Zending. Het ministerie van binnenlandsche zaken in China heeft een besluit uitgevaardigd, waarin wordt bepaald, dat kerken, die door Chineesche Christenen zijn gesticht, het recht hebben, land, dat zij voor de uitbreiding van hun Zendings- arbeid benoodigen, op bijzonder gunstige voor waarden te koopen of te pachten. Kerken ech ter, die door het buitenland ondersteund wor den, zijn van deze gunstige bepalingen uitge zonderd. N. C. P. Cand. P. H. Wolfert, van Terneuzen, werd door Ds. S. Groeneveld, van Terneuzen, bevestigd als predikant der Geref. Kerk van Mariënberg (O.) met een predikatie over Hebr. 13:17 en deed des namiddags intrede met 1 Cor. 2:2. Te Den Dolder (U.) had Maandag j.l. in een vergadering van afgevaardigden van den Kerkeraad der Geref. Kerk te Zeist met de stemgerechtigde leden der Dolderwijk en vele belangstellenden de institueering plaats eener zelfstandige Geref. Kerk en de instelling der ambten. Ds. W. Verhoef, van Zeist, leidde deze ver gadering. Eerst gaf hij een historisch overzicht van het kerkelijk leven dezer wijk sinds 1905, memoreerde, dat de emeritus-predikant Ds. C. W. E. Ploos van Amstel den laatsten tijd aldaar in den dienst des Woords en der Sacramenten was werkzaam geweest en vroeg toen aan de stemgerechtigde aanwezigen van de wijk of al len er mee accoord gingen, dat de wijk Den Dolder zou wordenzelfstandige Geref. Kerk. Nadat allen zich daarvoor verklaard hadden, ging men terstond over tot verkiezing van ambts dragers. Ds. Ploos van Amstel zegt wel te beseffen, dat zijn arbeid moeilijker wordt, doch hij aan vaardt dien onder inwachting van Gods genade. Hij acht dezen voor Den Dolder historischen dag meer een dag van grooten ernst dan een feestdag, met 't oog op den moeilijken tijd, dien we beleven. Hij dankte de afgevaardigden van den Zeister Kerkeraad voor hun medewerking in dezen, inzonderheid Ds. Gillebaard als wijk- predikant, doch niet minder den praeses. Ds. N. Postema, predikant der Geref. Kerk van Veendam, heeft in verband met zijn zilveren ambtsjubileum een gedachtenispredika tie gehouden, tot tekst hebbende 1 Cor. 3 6 en 7. Sprekende over „De arbeid op den akker van de Gemeente is voor den mensch, de was dom is van God", handelde hij over de punten: 1. hoe Paulus dit bedoelt en 2. tot welke oot moedige belijdenis hem dit leidt. Toegezongen werd Psalm 121 4. Stilte in de kerk. Dr. Gunning schrijft in „Pniël" over hen, die vóór den dienst in de kerk praten Ik wenschte wel dat deze („voorname" of „burgerlijke") zwetsers eens een soortgelijk antwoord ontvingen als den prins van Condé eens in Parijs te beurt viel. Deze Excellentie kwam eens bij zekere godsdienstoefening naast een seminarist te zitten, die hem door zijn be scheiden en zijn godvruchtige houding belang inboezemde. Hij wilde wel eens een praatje met hem houden en vroeg hem daarom „wat studeert gij op 't oogenblik in het seminarie?" Maar de gevraagde gaf geen antwoord. De prins, die meende dat zijn buurman hem niet verstaan had, herhaalde zijn vraag, maar op nieuw kreeg hij geen „weerwerk". Daarop vroeg Zijne Deftigheid, nu wel een weinig ge prikkeld „maar wat léért men jullie dan toch in het seminarie „Men leert ons in de kerk te zwijgen", kwam er eindelijk, zacht maar beslist, ten antwaord. De Deputaten van de Generale Synode van Arnhem voor het Leerboek voor de Cate chisaties hebben de eer ter kennis van de Ker ken te brengen, dat zij eenstemmig, na nauw- gesprongen en stond naast zijn bezoeker, dien hij heftig den arm schudde. Zijn oogen, wijd geopend van schrik, staarden den kapitein aan. „Kerel", schreeuwde hij dan met heesche stem, „spreek duidelijker Over wien heb je het nu eigenlijk? Over... over... mijn zoon Evert?!" Weer schudde hij den gewezen bevelvoerder van de „Zeeland" heftig aan den arm, geheel buiten zichzelf. „Stil, Van der Walle", kalmeerde deze. „Met opzet heb ik het je langzaam en uitvoerig ver teld. Ik had het over je zoon Evert, die weer terecht gebracht was. Het was heel goed met hem. Maar „Och, Heere, Heere", jammerde de lichtwach- ter, „wat zullen we nu nog beleven. Mijn arme vrouw Nu komt het allerergste nog. Op weg naar huis, om het weer goed te maken, ver dronken. Is het zoo niet, Barendsz Is hij wer kelijk verdronken Met je dochter O, Heere, geef mijn vrouw en mij kracht, om dit te dragen. Dit is het ergste nog." Hij was weer op zijn bankje gezonken en stutte het hoofd in beide handen. Kapitein Ba rendsz zag niet, dat groote tranen in die handen drupten De stilte werd pijnlijk. Opeens stond Jacob van der Walle op. Zon der een woord te zeggen stapte hij naar buiten en trok de deur van de hut achter zich toe. Hij moest even alleen zijn. Kapitein Barendsz be- I greep het en liet hem stil begaan. Het duurde geruimen tijd, eer hij terug kwam. Maar toen hij terugkeerde, zag hij met een paar klare oogen den zeeman aan. „Ik dank je, dat je het mij zoo voorzichtig mogelijk hebt meegedeeld", zeide hij met toon- gezette beoordeeling, uit het zestal Proeven aan het Concept, ingezonden onder het pseudoniem „Eucharistie", de voorkeur hebben gegeven. Al- zoo zal dit Concept, vergezeld van hun Rapport, spoedig in druk aan alle Kerken worden toege zonden. De Kerken gelieven te bedenken, dat in de tweede helft van Augustus j.l. de zes Proeven waren ingekomen en toen eerst met den aan Deputaten opgedragen arbeid een begin kon worden gemaakt. De zegengroet. In de „Utrechtsche Kerkbode" schrijft Ds. v. Arkel over den zegengroet, die door de De putaten der Synode wordt voorgesteld. Hij zegt o.m. „Na het votum, waarmede de Godsdienst oefening wordt geopend en officieel tot eene samenkomst van de gemeente gekarakteriseerd, wordt de volgende zegengroet voorgesteld Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus, OfGenade zij u en vrede van Hem die is, en die was, en die komen zalen van de zeven Geesten, die voor Zijn troon zijn en van Jezus Christus, die de getrouwe getuige is, de eerstgeborene uit de dooden, en de Overste van de koningen der aarde. Het valt moeilijk het gebruik van deze plech tige Schriftwoorden te becritiseeren ook al omdat ik waarlijk niet weet, of mijne collega's ze wellicht bezigen. Men vergeve het mij echter, indien ik de keuze van deze woorden niet loven kan. Van den eerstgenoemden zegengroet kent men de oude kwestie de Heilige Geest wordt daarin niet genoemd, zoo zegt men. En er wa ren er, die zich in verbolgenheid van den pre diker afwendden, wanneer deze den genoemden zegengroet gebruikte. Nu weten we, dat dit be zwaar onjuist is. De uitdrukking „God onze Vader" duidt niet de eerste Persoon in het Goddelijk Wezen aan, maar de Drieëenige God. Die is onze Vader. Het is van den Drieëenigen God, dat „genade en vrede" afdalen. Vandaar dat de Heilige Geest niet afzonderlijk genoemd wordt. Strikt genomen wordt ook de Zoon niet genoemd. Maar wel de Middelaar, de Heere Jezus Christus, door en in Wien de genade en de vrede van den Drieëenigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest ons alleen kunnen toekomen. Het is dus geheel ten onrechte, te zeggen dat de derde Persoon van het Goddelijk Wezen in dezen zegengroet niet zou voorkomen. Toch is deze zegengroet nooit in onze kerken algemeen gebruikt geweest. De deputaten zeg gen wel, dat zij zich zooveel mogelijk houden aan hetgeen in de Gereformeerde Kerken ge bruikelijk is, maar ik meen, dat deze vorm van zegengroet nog uitzondering is. Het is de vraag of de deputaten zelf hem bezigen. Bijna alge meen is nog eene uitdrukkingswijze, waarbij de drie Persónen van het Goddelijk Wezen afzon derlijk genoemd worden. En er is maar één re den, waarom men in plaats daarvan den voor gestelden zegengroet zou nemen. Het is, wijl de apostel Paulus dien gebruikt in den aanvang van zijne brieven. En daaraan wil men zich nu houden. Is dit argument evenwel afdoende Het zou dit zijn, indien was uitgemaakt, dat men in liturgische bewoordingen zich streng houden moest aan den tekst der Heilige Schrift. Maar dit is nergens voorgeschreven. Wel moe ten dergelijke bewoordingen op de Schrift ge grond zijn, en in overeenstemming met de ge openbaarde waarheid Gods ze moeten Schrif tuurlijk zijn, maar daarom behoeven ze nog niet letterlijk aan den tekst der Schrift ontleend te zijn, in de meening dat men daar niet buiten mag gaan, en men streng gehouden is eene Schriftuitspraak te gebruiken. Het argument, dat Paulus zich aldus uitdrukt, is derhalve niet afdoende. Ook de tot nog toe algemeen geldende vorm van zegengroet is Pau linisch, is Schriftuurlijk, en behoeft om boven staande reden niet vervangen te worden. Wat de in de tweede plaats voorgestelde ze gengroet aangaat, deze is ontleend aan Open baring 1. Hij is reeds lang in onze kerken ge bezigd geweest, en zal wel in gebruik blijven. Men zou er alleen op kunnen aanmerken, dat het woorden zijn uit een apocalyptisch boek, en in overeenstemming met den hooggestemden toon van dat boek, waarin de machtigste gees telijke beginselen en gebeurtenissen ons worden voorgesteld. Ze klinken daarom wat „daverend". Vooral aan den aanvang van onze godsdienst oefeningen zijn wij gewoonlijk nog niet zoo hooggestemd." K. B. S. looze stem. „Maar vertel nu verder. En ook precies." „Er is niet veel meer te vertellen, Van der Walle. We namen een boot. En Marijke ging ook mee. Want zij wilde de ouders van Evert leeren kennen. Niet heel ver van hier, na het Zijpe, werden wij door een storm overvallen. Ons scheepje werd plotseling uit elkaar geslagen. Ik hoorde gillen. Maar verder weet ik niet, wat er gebeurd is. Zwemmende wist ik een flink stuk hout te bemachtigen, waarop ik bleef drij ven. Er stond een verschrikkelijk hooge zee. Van Marijke en Evert kon ik niets ontdekken. Simon Krepel vond mij en bracht mij hier in Zierikzee. De rest wveet je." „Waarom heb je het mij niet eerder verteld?" vroeg de torenwachter, met eenig verwijt in de stem. „Je bent toch al een paar dagen op het eiland en zelfs al bij mij thuis geweest." ,,'k Heb het met opzet niet gedaan, al kostte het mij moeite. Altijd hoopte ik nog, dat zij ge red zouden zijn. Maar de storm bleef woeden. Daarom verloor ik alle hoop. En toen ik van avond in mijn huisje zat, dat ik gehuurd heb want 't is mijn bedoeling hier te blijven wo nen en het geloei van den storm vernam, werd ik zoo beangst. Ik zag die beiden naar de diepte zinken. Ik balde mijn vuist van woede naar den hemel. En toen was het mij, of er een schaterlach door mijn huisje klonk. Geheel in de war ben ik naar hier komen loopen. En een maal hier, dacht ik ik moet het maar vertellen, zij komen toch niet terug. En nu weet je alles. Begrijp je nu, dat ik in opstand kom tegen God? Waarom moest dat nu Alles zou goed komen en ziedaar, zij verdrinken. Is dat rechtvaardig Ik kan het nog niet inzien, Van der Walle.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1933 | | pagina 2