No, 11
Vrijdag 17 Maart 1933
47e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD,
DADERS DES WOORDS*
ZENDING.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C HE IJ TE KOUDEKERKE cn Ds. D, SCHEELE TE MIDDELBURG,
MEDEWERKERSD,D, L, BOUMA, W, M, LE COINTRE, F, J, v. d, ENDE, A. B, W, M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ 8 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 8
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
WAT HIJ AAN MIJN ZIEL GEDAAN
HEEFT.
Komt, hoort toe, o gij allen, die God
vreest, en ik zal vertellen, wat Hij aan
mijn ziel gedaan heeft.
Psalm 6616.
Wie in deze lijdensweken den lof van onzen
Heere Jezus Christus wil zingen voor het groote
werk der verlossing, dat Hij volbracht heeft,
vindt hier een lied. Een danklied, waarmee de
Geest Gods het huis Gods toebereidt voor Hem,
die woont onder de lofzangen Israels.
Gods verloste volk zingt in dit psalmwoord
zijn lied van bevrijding, een lied van verwonde
ring en aanbidding, omdat het op zoo'n wondere
wijze werd gered van den ondergang.
Want dat is de zin van dit lied.
Als de dichter hier vertellen gaat, wat God
aan zijn ziel gedaan heeft, denkt hij niet aan
iets innerlijks, aan verborgen zielewerkingen.
Hij ziet niet op persoonlijke zielservaring en
zielsbevinding. Hij denkt aan het volk Gods,
hoe diep het in nood was geweest door de over-
heersching van den vijand. Maar de Heere had
hun ellende aangezien, Hij was uit den hemel
neergekomen om zijn macht bekend te maken.
Nu was Jeruzalem vrij en geheel Israël leefde
in vrede.
Dat was zoo'n blijdschap voor zijn ziel ge
weest, dat hij zegtnu zal ik mijn God loven.
Daarom staat hij midden onder het volk en zegt:
hoort toe, ik zal vertellen wat de Heere aan
mijn ziel gedaan heeft. Ja, zijn hart is zoo vol,
dat de oproep tot Israël een omroep wordt over
heel de wereld. Alle volken zullen om deze
groote uitredding den naam des Heeren hoog
verheffen.
Zoo is dit lied niet altijd verstaan.
Psalm 66 is het lievelingslied der gezelschap
pen geweest. Dan kwamen de vromen bij elkaar
om te zingen het eigen lied van eigen zielsge-
beuren. Och, menige ziel kon nooit recht op
slag komen, want er moest zooveel gekend wor
den. Dan was het wachten op iets groots en
wonderlijks, dat in de ziel gebeuren zou. Zooals
er ook nu nog velen zijn, die meenen dit lied
niet te kunnen zingen, want ze hebben persoon
lijk niets bizonders beleefd.
Toch is dit lied niet een lied van persoonlijke
zielservaring.
Zeker de verlossing van Gods volk was
het antwoord op het gebed van zijn ziel. Maar
zoo moeten wij ook zeggen, dat God iets aan
onze ziel gedaan heeft, als hij op ons gebed ons
lichaam genezen heeft van ziekte.
Dit lied is geen lied van persoonlijke ziels-
beleving.
De dichter zegt welik zal vertellen maar
zijn stem is de stem van Israël. Hij spreekt na
mens heel zijn volk.
Hij noemt zijn ziel wel, maar hij denkt aan
zijn levenik zal vertellen wat de Heere voor
mijn leven en levensbehoud gedaan heeft.
Ook houdt hij geen stichtelijk onderonsje,
waar enkele hoog begenadigde zielen het hooge
lied der verlossing om beurten zingen kunnen.
Wij lezen, dat hij naar Gods huis gaat en daar
onder het Woord Gods klimt op de lof tot
God. Zijn spreken over God wordt een loflied
op de wonderdaden Gods.
Wanneer dus iemand in onze dagen zingen
wil van wat de Heere aan zijn ziel gedaan heeft,
dan moet hij naar het huis Gods gaan om
onder de prediking des Woords te verkeeren.
Wie in het geloof het Woord aanneemt, zal
wel zien hoe groot en machtig de vijand is, die
over het volk Gods wil heerschen, maar hij zal
ook gedenken hoe groot en goed onze Heere
Jezus Christus is, die op weg van lijden en ster
ven ons voor goed van alle vijandelijke macht
heeft verlost. Hij weet, dat in de verlossing van-
Gods volk eigen leven is gered. En zoo zingt
hijhoort toe, o gij allen, die God vreest en ik
zal vertellen wat de Heere aan mijn ziel gedaan
heeft.
Goes. VAN DER VEGT.
TER BEMOEDIGING.
Wanneer we een woord gaan schrijven, dat
tot bemoediging kan dienen, zeggen we eerst
wat ons daartoe aanleiding geeft.
Deze tijd is een gouden tijd voor hen, die
zich gaarne den mantel van den boetprofeet
omhangen. Er zijn nu vele en groote nooden.
Er is ook veel uitgieting van ongerechtigheid.
Breng dat ééne in verband met het andere en
er is stof te over voor klinkende, daverende
tijdredenen er is ook gelegenheid om als boet
profeet zich een naam van groote „getrouwheid"
te verwerven.
Die mantel is dan echter nog niet het onbe-
driegelijk teeken van ware profetische roeping.
In de profetieën van Zacharia vinden we in het
13de hoofdstuk melding gemaakt van menschen,
die zich voor profeten uitgaven, hoewel ze het
niet waren. En om nu het vertrouwen te winnen
gingen zij zich kleeden als de groote profeet
Elia en deden zij een harigen mantel aan. On
danks dat harige kleed en den daardoor gewek-
ten schijn, ontbrak hun echter de ware profe
tische roeping. Dat bleek wel toen zij geen suc
ces hadden. Toen deden ze dien mantel weer
af. En als hun navraag gedaan werd, of zij niet
als profeten waren opgetreden, ontkenden ze
dat. Ze vreesden, dat die erkenning hun veel
kwaad zou berokkenen dat ze dan misschien
wel gedood zouden worden. Ze wisten dan niets
meer van dien mantel maar verklaarden, dat zij
heel gewone boerenarbeiders waren. Dan zei
zoo'n profeetik ben geen profeet, ik ben een
man, die het land bouwt, want een mensch heeft
mij daartoe genomen van mijn jeugd aan. (Zach.
13:5.)
Door dat alles ontvangen we de waarschuwing
om met zulke harige-mantels-dragende mensehen,
die zich voor profeten uitgeven, voorzichtig te
zijn de waarschuwing om ze maar niet zonder
meer te aanvaarden als zulken, die komen met
een boodschap Gods.
Of er dan in dezen tijd geen oorzaak is om
te laten hooren een woord, dat opwekt tot boete
en berouw
En het antwoord is ongetwijfeld Dat blijkt
al uit den namaak. De namaak komt alleen van
datgene, waaraan in een bepaalden tijd behoefte
gevoeld wordt. De pseudo-boet-profeten bewij
zen, dat er een taak is voor de echte. Het zou
wel heel verkeerd zijn, wanneer we geen oog
hadden voor de groote nooden en het groote
kwaad in die nooden. Het zou wel heel verkeerd
zijn, wanneer we niet zagen de uitgieting van
ongerechtigheid in groote zonden. Het zou ver
keerd zijn, wanneer we blind waren voor het
verband tusschen die groote nooden en die
groote zonden. Wie bij het licht van Gods
Woord leeft moet in die groote nooden wel zien
een openbaring van Gods grooten toon over
die groote zonden. En ongetwijfeld is noodig het
woord, dat opwekt tot boete en berouw.
Maar dat alles wil nog niet zeggen, dat de
man, die een harigen mantel draagt en harde
en strenge woorden spreekt, nu ook de ware
boetprofeet is.
Zulke harde en strenge woorden worden er
tegenwoordig wel gesproken. Er zijn er die niet
schromen allen, tot wie hun woord zich richt,
voor huichelaars te houden om alzoo over hen
de fiolen des toorns te kunnen uitgieten en die
daardoor in sommige kringen zich een naam
verwerven van groote „getrouwheid".
Maar de geschiedenis leert, dat zulke schijn
baar ernstige profeten ijlings hun boetekleed af
werpen wanneer ze merken, dat er geen succes
mee te behalen is, ja dat het gevaren meebrengt.
Het harde woord vertolkt dan alleen wat er
leefde in het eigen harde, liefdelooze hart.
En het is noodig op die waarschuwing der
geschiedenis te letten, omdat anders het valsche
zoo licht wordt aangezien voor het echte, en
het woord van den pseudo-boetprofeet veel
kwaad zou kunnen stichten bij hen, die toch wel
waarlijk den Heere vreezen.
En voor dat gevaar moet nu het oog ook
geopend zijn. Het is toch niet ondenkbaar, dat
in deze, voor sommigen zeer zware, tijden, het
wel gebeurt, dat ook zij, die geen huichelaars
zijn, wel eens afweken van Gods weg. En dan
gaat hun consciëntie hen beschuldigen. Satan
vindt dan de stof om hen te bestrijden opdat ze
zouden gaan twijfelen aan Gods genade. Nu
komt de „boetprofeet", de man met den harigen
mantel en die daardoor indruk maakt, en die
man spreekt alleen harde en strenge woorden.
En ze zijn dan, omdat hun eigen geweten hen
beschuldigt, geneigd die woorden ofschoon
er elk evangelie in ontbreekt te aanvaarden
als de boodschap Gods Het schijnt hun toe,
dat zij van God, omdat ze immers tegen Hem
zondigen, geen hulp meer te verwachten hebben.
En het woord van den pseudo-boetprofeet kan
oorzaak worden, dat ze nog verder van den
Heere afdwalen.
Daartegen moet ons waarschuwen de les der
historie, om ons te leeren, dat de pseudo-boet
profeet niet anders najaagt dan eigen eere de
eere om gehouden te worden voor één „die het
durft zeggen" en die „getrouw" is. Maar dat hij
nalaat te zoeken de eere van dien God, die ook
daarin Zijn eere zoekt, dat Hij genadig is groot
van goedertierenheid.
Zoo is er o.i. behoefte aan een woord van
bemoediging en hopen we de volgende week, op
die genade en goedertierenheid Gods te wijzen.
HEIJ.
HET NUT VAN DE CATECHISMUS-
PREDIKING.
Het kan geen kwaad elkaar zoo nu en dan
eens te herinneren aan het nut van de Catechis-
musprediking, die rijk is aan vertroosting en
opbouwend voor het geloofsleven der gemeente.
Meer dan ooit hebben wij Christenen noodig,
die goed onderlegd zijn. Zij kunnen het ware
van het valsche onderscheiden. Waar wij we
ten, dat dwalingen uit het verleden, thans in een
nieuw kleed aan de markt worden gebracht,
is het noodzakelijk de ontwikkeling van de leer
stukken, gelijk die achtereenvolgens in den Ca
techismus worden behandeld, na te gaan om
alzoo den vijand te kunnen tegemoet treden met
de onoverwinnelijke geestelijke wapenen.
De behandeling van den Catechismus behoeft
niet altijd hetzelfde te zijn. Telkens van uit een
ander gezichtspunt beziende, is hij een onuit
puttelijke bron van vertroosting, ook voor de
kinderen van de 20ste eeuw.
Als de Gereformeerde leer midden in het leven
wordt gezet, ontvangen zoowel verstand als hart
het noodige, gelijk dit ook moet, zal de predi
king aan den juisten eisch beantwoorden.
Bij onze papieren vonden wij over het nut
van de Catechismus prediking een pakkend
stukje van Ds. W. H. Laman, dat wij hier laten
volgen, opdat het medewerke aan de juiste waar
deering van de Catechismusprediking.
„De Catechismusprediking wordt telkens weer
beëindigd met het woord amen en begonnen
met den eenigen troost. Zoo gaat dat telkens
weer van voren aan, telkens weer de zelfde
stukken. Altijd weer dezelfde leer. Op school,
in huis misschien. Op de catechisatie. In de kerk.
Ge kunt de Catechismus ten slotte wel droomen.
Er zijn er dan ook wel eens, die gezegd heb
ben op een toon van mishagen„altijd weer
die Catechismus". Evenals de joden in de woes
tijn met opgetrokken neus hebben geroepen
„altijd weer dat manna
Dat zijn de menschen, die van verandering
houden en die het niet goed kunnen vinden van
God, dat Hij vele dingen altijd maar door het
zelfde laat blijven. En toch doet God de Heere
alzoo. Hij laat vele dingen hetzelfde. Hij voedt
ons dagelijks met hetzelfde brood, Hij bestraalt
ons dagelijks met dezelfde zon, Hij doet ons da
gelijks ademen in dezelfde lucht. Juist de dingen,
die we 't meest behoeven, zijn iederen dag weer
even gelijk.
Merkt daar Gods wijsheid in op De macht
der gewoonte brengt juist de vastigheid in het
leven. Wie dikwijls verandert, komt nimmer tot
rust. Ziel en lichaam van den mensch bekomen
het best, wanneer ze aan vaste orde worden
gebonden. Men zegt wel eens„verandering
van spijs doet eten maar dit geldt van zieke
magen. Gezonde magen vinden morgen het
brood even lekker als het gisteren gesmaakt
heeft.
De Catechismus is voor het Gereformeerde
volk sinds de zestiende eeuw het wekelijksch
voedsel geworden. Waar de Catechismus in
oneer geraakte, daar kwam het onder de chris
tenen tot onverschilligheid inzake de leer. Daar
verdwenen de vaste lijnen zoowel in de leer
als in het leven.
Wie bij den Catechismus opgevoed is, en
daarbij blijft, die staat op een stevigen grond
slag, en die wordt niet door allerlei wind van
leering omgevoerd en bewogen.
Ge hebt christenen, die het geestelijk onder
scheidingsvermogen missen. Wanneer iemand
wat op hun gemoed spreekt, dan vinden ze 't
al spoedig mooiof het zuiver is, dat kunnen
ze niet onderscheiden, ze kunnen niet voelen,
uit welken hoek iemand komt.
Zoo iets zal echter niet zoo licht gebeuren
met iemand, die in zijn geest den Catechismus
verwerkt heeft. Misschien kan hij het niet altijd
met duidelijke woorden zeggen, maar hij be
speurt al spoedig dat er onraad is.
Sommigen vinden den Catechismus zwaar,
maar hij is volstrekt niet zwaar, doch sommigen
zijn traag om te leeren, niet alleen den Cate
chismus, maar alles, wat nuttig is tot leering,
valt hun spoedig te zwaar.
Zij, die den Catechismus waardeeren, zijn
nooit de minste christenen geweest. Onder hen
vond en vindt men gewoonlijk de degelijkste
menschen.
Moge dat ook gezegd kunnen worden van
ons door de genade van God."
M. SCHEELE.
Uit een schrijven van de Directrice van ons
Zendingshospitaal, Dr. Dreckmeier, ontleenen
wij het volgende
Magelang, 5 Januari 1933.
Aan de Deputaten voor de Zending
van de Geref. Kerken van Zeeland,
Noord-Brabant en Limburg.
Weleerwaarde en Eerwaarde Heeren,
Het wordt nu werkelijk hoog tijd, dat ik U
weer eens uitvoeriger dan in de bijschriften van
mijn maandstaten over het ziekenhuis kom ver
tellen. Door de zorgen van eiken dag stel ik
brieven schrijven steeds weer uit, ofschoon ik
zeer wel het groote nut er van inzie om geregeld
iets van het werk te vertellen. Het wordt hier
steeds drukker. U kunt dit al dadelijk zien uit
het aantal verpleegdagen over het afgeloopen
jaar. Dit bedroeg maandelijks, te beginnen met
de maand April392 963 1409 1590
1831 1734 1810 1814 2015, de
klasse-afdeeling niet medegerekend.
Het aantal poliklinische behandelingen schom
melde om de 1000 per maand en bedroeg res
pectievelijk in de maanden Maart tot December:
496 856 1104 1064 940 1049
975 930 1182 968.
Het maakt echter nog een groot verschil voor
de verpleging, van welke aard de ziekten zijn,
waaraan de patiënten lijden. Aan oog- of been-
zweerpatienten, die eenmaal per dag behandeld
worden, heeft men verder niet veel zorg. Als
die verder op tijd hun voedsel krijgen, is de
verpleging klaar. Wij hebben echter hier in de
maanden October tot December zeer veel ern
stige zieken te verplegen gehad, o.a. door een
kleine typhusepidemie in Magelang. Al deze
maanden hebben wij 1215 typhuspatienten
hier gehad en nog steeds zijn er 10 aanwezig.
Deze patiënten vragen altijd zeer veel zorg, zoo
dat de zuster en het personeel het erg druk ge
had hebben. Gelukkig hebben wij veel van deze
zieken, waaronder zeer zware, in het leven mo
gen behouden, o.a. uit het gezin van een der
Javaansche onderwijzers aan een Zendingsschool,
waarvan de moeder en 4 kinderen tegelijk ziek
hebben gelegen. Ook verder hebben wij veel
zwaar-zieken gehad tuberculose-patienten, buik
operaties, enkele ernstige brandwonden, hart
patiënten, abnormale bevallingen. Veel van deze
zware zieken werden doorgezonden uit het hulp
ziekenhuis te Parakan, dat een oord van veel
ellende en armoede is. Als wij op de velen zien,
die hier hulp vonden, hetzij tot genezing, hetzij
tot verlichting van hun lijden tot de dood hen
verlossen kwam (tezamen waren het in de 9
maanden, die sinds de opening van het zieken
huis verliepen: 508), kunnen wij niet anders
zeggen dan dat het hospitaal reeds zijn recht
van bestaan heeft bewezen en reeds veel nuttig
werk heeft gedaan. Over de Zendingsbeteekenis,
die het tot dusver heeft gehad, is het veel moei
lijker nu reeds een oordeel uit te spreken. In
elk geval is er gezaaid en blijven wij bidden,
dat God aan dit zaad wasdom wil geven. Ik
hoop ook steeds meer wegen te vinden, waar
langs de menschen in het ziekenhuis met het
Evangelie in kennis komen.
Behalve de zieken, over wie ik boven schreef,
heb ik hier ook reeds een 12-tal moederlooze
baby's opgenomen, bijna zonder uitzondering af
komstig uit Parakan, waar de vroedvrouw hen
in ontvangst neemt en doorstuurt naar hier, om
dat er in het hulphospitaal daar niet voldoende
hulp is voor kleine kinderen. De verzorging van
deze kindertjes is een eisch van barmhartigheid,
waaraan geen enkel Zendingsziekenhuis zich kan
onttrekken. Thuis in hun dessa gaan deze kin
deren stellig dood, daar de omgeving niet het
minste begrip heeft van kunstmatige voeding.
Oorspronkelijk met zes kinderbedjes begonnen,
kwam ik al spoedig plaats te kort en ben er toe
overgegaan nog 10 bedjes te laten maken bij
een smid hier ter plaatse. Al die bedjes liggen
al lang vol, want behalve deze z.g. voedings
kinderen hebben wij ook nog enkele zieke kin
deren en pasgeborenen van zieke kraamvrouwen.
Deze kinderafdeeling is een zware post op de
exploitatie van het ziekenhuis, maar het is toch
onmogelijk deze kinderen af te wijzen. Gelukkig
zijn er tot op heden uit Magelang en omgeving
nog niet veel van deze kinderen gekomen
waarschijnlijk weet men het nog niet. Het zou
hard zijn hen weg te zenden, wat met het oog
op de kosten wel eens zou kunnen moeten ge
beuren. Op het oogenblik kan ik voor deze 12